WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. No. 32 Vrijdag 8 Augustus 1941 55e Jaargang UIT HET WOORD. DE KAPITALE VERGISSING. Er is verschil tusschen een alge- meene zondekennis en de kennis van onze persoonlijke schuld voor God. De apostel Johannes wijst daarop in dit gedeelte van zijn zendbrief. Dit verschil teekent hij als diepgaand. Het is er een, als tusschen nacht en dag, öf om bij Johannes' terminologie te blijven, als dat tusschen -duistèrnis en licht. Hij zet uiteen, wat aan dit algemeen zondebesef ontbreekt. Het moge gelij ken op de waarachtige zondekennis, in wezen verschilt het daarvan. Want het berust op een totale misvatting. Hier heerscht de leugen. Wie het niet verder brengt dan tot een algemeene zondekennis, misleidt zichzelf. Hij geeft daardoor blijk nog in de duister nis te leven. Straks wordt hij slacht offer van zijn kapitale vergissing. Deze vergissing is, dat de zondaar gaat zeggen, dat hij ,,geen zonde heeft"Dit is een uitdrukking, die wij slechts bij Johannes aantreffen. Hij ge bruikt die zoowel in zijn Evangelie beschrijving alsook in zijn zendbrieven. Johannes heeft het onthouden en later neergeschreven, wat Jezus eens sprak tot de Pharizeërs indien gij blind waart, zoo zoudt gij geen zonde héb ben (Joh. 9:41). Hij heeft ons be waard, wat de Heiland zijn discipelen leerde aangaande de beteekenis van Zijn komst voor de wereld, die niet ge loofde Indien Ik niet gekomen ware en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde" (Joh. 15:21). En enkele verzen later indien Ik de werken onder hen niet gedaan had, zij hadden geen zonde (15 24). Van Judas zegt de Heiland, dat hij in vergelijking met de Romeinsche macht, die Jezus veroordeelde, door zijn verraad grootere zonde heeft (Joh. 19:9). Hierin ligt de kapitale vergissing van den zondaar, dat hij meenen gaat geen zonde te hébben De apostel geeft met deze woorden aan, het manco van de dwaalleer van zijn dagen. Hij duidt die niet aan met haar naam. Gelukkig maar. Wij zou den anders kunnen gaan meenen, dat deze leugenleer er een is, die alleen vroeger geweest is. Maar nu is het an ders. Johannes wijst alleen op de leugen, waardoor deze leer gedragen wordt, opdat wij weten zouden, dat zij er een is van alle tijden. Zeggen, dat wij geen zonde hebben is wat anders, dan ontkennen dat er zonden zijn in ons leven. De werkelijk heid der zonde in het eigen leven wordt aanvaard. Alleen maar in de beoordee ling der zonde wordt een fout gemaakt. Een kapitale vergissing De zon daar ontkent niet, dat er zonden zijn, maar wel dat hij ze heeft Op dit hebben der zonde komt het aan. Wie zegt, geen zonde te hebben, op hem drukken de zonden niet als een onmetelijke last. De zonden maken het leven met den Heere niet moeilijk. Zij versperren den zondaar de toegang tot God niet. Want hij vond een middel om te ontkomen aan de eisch van ver ootmoediging voor den Heere de per soonlijke schuld aan de zonde, die be dreven werd, wordt ontkent. Dat geschiedt door zóólang over de zonde te redeneeren, dat van schuld voor God weinig overblijft, óf door met goede voornemens en zoogenaamde goede daden de zonde te willen ver effenen. Onze zonden worden zoo onze zon den niet. Wij hebben zij niet. Wij krij gen daarin niet persoonlijk met God te doen. Zoo misleiden wij ons zelf. Er is 'reden om voor deze grove ver gissing in onzen tijd gewaarschuwd te worden. Door Gods oordeelen ont nuchterd, wordt onder ons eenerzijds de eisch tot verootmoediging gehoord, aan de andere zijde geklaagd over ge brek aan bekeering. Over de zonde wordt veel gerede neerd en naar bekeering gestreefd. Wij hebben ons te wachten voor de kapi tale vergissing ten opzichte van onze zondeJohannes richtte zijn waar schuwing aan de kerk des Heeren, om te waken tegen de leugen. Ze geldt ook ons nog. Van jongsaf zijn wij met het begrip zonde" ver trouwd. Ons is de verzoening door Dhristus' bloed gepredikt. Maar legt ons daaglijksch leven, onze wandel (want daarover heeft de apostel het 1 'er) er getuigenis van af, dat wij onze - onden juist (dat is Schrfituurlijk) be- eordeelen Niet in het redeneeren over de zonden, niet in het vergoeilij- ken van onze zonde-daden, maar in het komen tot persoonlijke schuldbelijde nis voor God, bewijzen wij, dat onze wandel in het Licht is. Tegenover het zeggen, geen zonde te hebben, stelt de apostel het belijden van eigen zonden. Belijden kan slechts wie zijn zonde heeft. Dit hebben, is de zonde dragen als een knellende last, die om bevrij ding roept. Dit hebben der zonde, wekt de gestage droefheid op, en onder houdt die. Zij roept om troost. Zalig, wie zoo zijn zonde ziet. Over zijn leven valt het Licht. Hij zietDe blindheid is gebroken. De leugen is verstoord. Hier ging de waarheid heerschen. En hierin biedt de Waarheid haar vertroosting, dat zij ons verzekert, dat wat wij hebben, en nooit kwijt kunnen raken, van ons is weggenomen door Christus' bloed. Heinkenszand. BOOIJ. DADERS DES WOORDS- VAN VERRE EN NABIJ UWSCHE KERKBODE HOOFDREDACTEUR: Ds A. H. OUSSOREN. REDACTEUR: Ds A. C. HEIJ. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J, v. d, ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W. M, KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H, v. d, VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zoo verleiden wij ons zeiven, de waarheid is in ons niet. 1 Joh. 1 8. SIMSON. Vernederd en geëerd (1). Rich teren 16:22 31. Groot was het lijden, dat over Simson kwam, als. hij gebracht werd in de gevangenis te Gaza groot ook in den smaad, dat hij daar vrouwen werk moest doen. Het malen in den molen was het werk, dat door slavinnen verricht werd. Die smaad voor Simson was dan tegelijk een smaad voor Simsons Gods, voor den God van Israël, voor den eenigen, waarachtigen God. Zoo is Gods weg met Simson wonderlijk van donkerheid. Als toch Simson in de gevangenis k\tfam, zouden de Filistijnen ook God smaden als een God, die niet bij machte was Zijn dienst knecht te beschermen. Maar dan kon die God ook niet voor Zich opvorderen de eer, dat Hij de waarachtige en eenige God is. Ware het dan zoo kunnen we in ons on verstand redeneeren maar niet beter geweest, dat God de zonden van Simson maar door de vingers had gezien en hem niet had laten komen in de macht der Filistijnen Die smaad voor God, in den smaad, die over Simson kwam, wordt heel fel belicht door wat er geschiedde op het feest, dat de Filistijnen vier den bij den tempel van hun God Dagon. Zij waren geen atheïsten, geen menschen, die zeiden er is geen God. Zulke menschen waren er toen niet. Het geloof in een hoogere macht was algemeen. De Filistijnen eerden als hun God Dagon. Een God, dien zijzich dachten en af beeldden als een mensch, wiens lichaam eindigde in dat van een visch. Die voorstelling hing daar mee saam, dat zij aan de zee woonden en vooral in vroeger tijden van de vischvangst leefden. Als nu Simson in hun macht kwam, schreven ze dat toe aan de macht van hun God. Vooral, waar het een man gold van zoo geheimzinnige kracht als Simson, stond het voor hen vast, dat een andere onzichtbare, geheimzinnige macht, die van hun God, Dagon, hen van hem had verlost. Maar dan moest hun God daarom ook wor den geëerd met offers en moest het heele volk saamkomen bij zijn heiligdom om hem te ver eeren en te prijzen. De vorsten der Filistijnen roepen het tot zulk een feest op, met de motiveering Onze God heeft onzen vijand Simson in onze hand gegeven (vs 23b). In het oorspronkelijke wordt dat gezegd in-een rijm van twee regels. Om dat rijm te doen uit komen heeft men het zóó vertaald Onze God gaf in onze hand Simson onzen vijand. Dat rijm wordt straks door de volksmenigte overgenomen. Als er een groote volksmassa bij een is, heeft ze behoefte zich te uiten in een gemeenschappelijk woord. Dan grijpt men naar een bekend lied, of men vormt spreekkoren. Zoo begon straks die heele volksmenigte te roepen Onze God gaf in onze hand Simson onzen vijand, die verwoestte ons land en velen onzer deed bijten in het zand. vs 24b. Die volksmassa wou toen ook Simson zien. En toen werd de blinde Simson daar heengeleid. Wat een spanning zal daar toen hebben ge- heerschtHoe hebben ze elkaar op hem gewe zen Daar komt hij Daar is hij. Dat is hij Ze hebben zich uitgerekt om over anderen heen hem goed te zien. En toen ging er een geloei op van leedvermaak om dien eertijds zoo gevreesden, maar nu machteloozen vijand. Een geloei dat den man, die daar tentoongesteld werd, door merg en been moest dringen. Dat was nog niet genoeg. Nog dieper moest Simson vernederd worden. Hij moest ook voor hen spelen (vs 25). Een andere vertaling zegt: dansen. Hij moest, om zoo te zeggen voor gek spelen. Hij moest in letterlijken zin, naar hun pijpen dansen. God leidde Simson dan wel in een heel diepen weg. Eerloosheid is voor een held erger dan de dood. Dat ergere dan de dood was er hier voor Simson, in den onzegbaren smaad, die hem werd aangedaan. Maar die smaad voor Simson was dan tegelijk een smaad voor Simsons God, voor Israëls God, voor Hem, die alom wil geëerd en aangebeden als den eenigen waarachtigen God. Het hoonen van Simson ging gepaard met het prijzen van Dagon, deze God gaf in onze hand onzen vijand. Hoe kon God dat toch laten geworden Dat was toch het einde van de eere voor Hem. Straks zou men dat hooren in Juda en de weinigen daar, die nog vasthielden aan de vreeze des Heeren, zouden dan ook gaan vertwijfelen aan Gods macht en dan was het uit met den dienst van den levenden God. Zoo kon het metterdaad schijnen. Hier was wat de Schrift noemt het dwaze Gods. Maar die Schrift zegt ook, dat het dwaze Gods wijzer is dan de menschen (1 Cor. 1 25). Dat zou ook hier op het feest van Dagon openbaar worden. HEIJ. BANGE TIJDEN. Niemand zal tegenspreken, dat onze dagen bange dagen zijn. In één der psalmen zingen we van dure tijden en hongersnood. En nu is het nog wel zóóver niet, dat dit in volle zwaarte al op ons drukt, maar steeds meer gaan we toch allen den last gevoelen, die elke oorlogsvoering met zich mee brengt. Door prijsbeheersching wordt wel het ergste voorkomen, n.l. dat de inkomsten de uitgaven in het geheel niet meer zouden dekken, maar in vele gezinnen is het reeds zóó, dat ze alleen met grootste zuinigheid kunnen rondkomen. Er zijn inderdaad wel menschen, die nog pro fijt van de huidige omstandigheden hebben, maar „O.Wers" zooals in den vorigen oorlog zullen er toch weinige zijn. De massa zal bezuinigen moeten. En érg is dit niet, als het maar kan. God de Heere heeft velen in een zekere weelde doen leven. We hebben Zijn zegeningen in overvloedige mate ontvangen. Of we daarvoor altijd dankbaar geweest zijn?? Ik meen, dat hier ook geldtdan eerst waardee- ren we iets, wanneer we het missen moeten. Velen zien nü eerst in met welke groote zegenin gen de Heere hen omringd heeft. En als dit leid: tot verootmoediging, dan vertoornen wij den Heere niet. Zijn slaande hand moet leiden tot terugkeer, tot bekeering, ook van Zijn volk. We hebben echter niet alleen acht te geven op hetgeen de Heere ons zendt in de donkere omstandigheden voortspruitende uit den oorlog, maar ook let het kind des Heeren er op, hoe de Heer winden en wolken beheerscht. Meer dan ooit is er in onze dagen interesse voor den landman. En dit is geen wonder Wij allen gevoelen hoezeer we afhankelijk zijn van de producten des lands. We kunnen er niet bui ten. Leven is niet mogelijk, wanneer de lande rijen niets zouden opbrengen. In normale tijden wordt dit wel eens te weinig bedacht. Dan leven we alsof het vanzelf spreekt, dat we eten en drinken en ons kleeden. Maar nü juist, nü gevoelen we, dat dit niet alles vanzelf spreekt. Wie nu echter meent, dat de goede landman zich zal verheffen over deze gang van zaken,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1