FEUILLETON. DIE UW LEVEN— VERLOST. 9 DE GEREF. KERKEN EN DE EENHEID. VI (Slot) Geen eenheidsdemonstraties gewenscht. Na ons uitstapje inzake de plurif or miteits- voorstellingen keeren wij thans terug naar het stuk, dat Dr K. Sietsma heeft geschreven in het meermalen vermeldde boekje over de eenheid der kerken. Dr Sietsma heeft er goed aan gedaan, dat hij met enkele zinnen het farizeïstisch standpunt heeft afgewezen, dat den Gereformeerde Kerken doof velen wordt aangewezen. Menigeen buiten onzen kring is van meening, dat hetgeen de Ge reformeerden inzake de eenheid met andere ker ken te zeggen hebben heel kort is, namelijk een woord van vermaan. Zoo iets alsmenschen komt tot ons over Voegt u bij ons! Bijna typeerend is de verrassing, schrijft hij, die velen overviel, toen een man als Prof. Schil der, een voorvechter van het goed recht der Geref. Kerken, dezen eisch niet stelde. Maar van oordeel bleek, dat ieder op de plaats waar hij door God gesteld is, aan de reformatie der kerk moet meewerken op die plaats waar God hem een roeping "gaf. Natuurlijk is deze meening van Prof. Schilder de goede meening van alle Gere formeerden. Wij willen niet graag de pretentie voeren, dat wij aan ieder mensch in het kerkelijke den weg wijzen. Dat doet de Heere alleen in Zijn Woord. Wij mogen onszelf en anderen slechts oproepen Hem te gehoorzamen in het stuk van het kerkelijk leven. Deze verkeerde meening omtrent de Gerefor meerden grondt men hoofdzakelijk op onze hou ding inzake de Oecumenische Beweging, de Raad der kerken, gemeenschappelijke evangelisatie en dergelijke dingen. Het is ons allen bekend, dat de houding van onze kerken ten aanzien van de genoemde, zoo genaamde interkerkelijke bewe gingen, dooreen genomen, afwijzend is. Met de Oecumenische Beweging en den Raad der ker ken hebben de Geref. Kerken geen contact. Of dat juist is, laat 'k in het midden. We consta- teeren slechts de feiten. Gemeenschappelijke evangelisatiearbeid zijn wij niet voor. We ken nen de kwestie die wij in ons eigen provincie in de kerken van Zeeuwsch-Vlaanderen gehad hebben. Zulke arbeid leidt tot onontwarbare verwikkelingen inzake de kerk. We onthouden ons daarom liever van zulke samenwerking. Doen niet mee. Blijven eigen wegen gaan. Het zijn meer eenheidsdemonstraties (-vertooningen) dan werkelijke acties die gedragen worden door een eensgezinde geloofsgemeenschap. In onze dagen hebben wij er een nieuw soort eenheidsdemonstratie zonder waarachtige kerke lijke eenheid bijgekregen. We bedoelen de zoo genaamde interkerkelijke samenkomsten, om te getuigen van de „eenheid" of om te „bidden voor den vrede" enz. Ook van deze interkerkelijke samenkomsten moeten de meeste Gereformeerden niet veel heb ben. Men zegt wel, dat er kracht van deze samen komsten uitgaat, omdat zoo schoon tot uiting komt, dat wij ondanks veel wat verdeelt, in de diepte toch één zijn als christenen. Maar het is juist de vraag of er werkelijk kracht van zulke samenkomsten uitgaat. Met Dr Sietsma ben 'k van meening, dat er ernstige vertroebeling der kerkelijke zaken en verzwakking van het gezonde kerkelijk besef van uitgaat. Sensatiezucht moge de menschen trek ken. Dat zegt weinig. Het is immers een apartje. Er spreekt ook een dominee van een andere richting. Maar wat het waarheidsgehalte betreft, dat in zoo'n vergadering wordt verkondigd men kan er bijna altijd van op aan, dat de waarheid door de verschillende sprekers wat wordt bijgeschaafd in verband met de zeer bizondere omstandigheid, dat men voor een zoo eigenaardig gehoor uit verschillende kerken spreekt. De scherpe kanten moeten van de waarheid wat afgevijld. Men kan en wil op zoo'n avond, wanneer men „kerkelijk" bij elkaar op visite is, toch geen krasse dingen gaan zeggen waardoor men kans loopt op buur- mans, kerkelijke teenen te trappen. Dat willen wij niet. Maar de Hervormde collega wil het ook al niet. Die spreekt op de vergadering van zijn eigen kerkeraad ook anders over de „afge door B. HENGELAAR 57) De zuster verdween, begaf zich naar een an dere patiënt. Frits nam afscheid. „Ik wil U niet vermoeien", zei hij, „morgen komt Catrien, en ik kom hier niet weer, want overmorgen is U thuis." „Heerlijk hé, ik moet nog eerst veel rusten natuurlijk." Frits liep aan de singels. Hij dacht aan moeder. Ze zou thuis komen straks. Dat zou het huis heel wat gezelliger maken. Frits dacht vanzelf aan Anneke. Ze liet hem niet los. Heel den- avond moest hij aan haar den ken. Moeders woorden werd hij maar niet kwijt. „Dan heeft ze hem het jawoord niet gegeven." Wat een nuchtere logica. Hij schrok er van. En moeder meende, dat hij alles wist En hij wist van niets En hij dacht maar, dat Anneke zich had gegeven aan dien student Hoe was het mogelijk Ze was dus vrij. Het werd hem alles een raadsel. En dat z'n moeder nu deze waarheid had mogen onthullen. Als moeder iets vertelde was het waar. Frits peinsde. Duser was niets van aan, dat Anneke haar liefde had geschonken aan een ander. Dus... scheidenen" dan hij het op dien mooien avond doet. Och neen, het gaat eenvoudig niet aan om „gewoon" te doen op zoo'n avond en de kerke lijke situatie in ons vaderland te plaatsen onder het felle licht van Gods Woord zonder aanzien des persoons. Stel dat iemand het doet. Dan valt hij dien avond uit de „toon" en hij loopt kans, dat hij de heele „sfeer" van dien avond bederft. Voor de volgende keer zal hij zeker niet meer worden gevraagd. Hij is de ge- wenschte man niet. En stel het geval, dat iedere spreker voluit naar zijn eigen overtuiging over de kerkvragen zou spreken, een Hervormde, een Christelijke Gereformeerde, een Gereformeerde enz. en ook naar de overtuiging van de kerk waartoe hij be hoort, dan bereikt men op zoo'n avond, dat ieder naar huis gaat met de gedachtevan eenheid tusschen de kerken is voorloopig nog geen sprake Dat zou op zichzelf niet zoo erg zijn. Maar het doel van zoo'n avond is dit juist niet. De aanwezigen moeten, als 't kan, naar huis met de gedachte wat zijn wij toch heerlijk een als wij die enge kerkmuren eens een dag niet zien. Za gen wij ze maar nooit meer En om deze ge dachte dat men heerlijk één is z'n hoorders te suggereeren moet men de min of meer harde realiteit van de kerkelijke toestand camouflee- ren met schoone eenheidsvertoogen. De reali teiten moeten wijken voor onwerkelijke beelden. En daar dient men de opbouw van de kerk niet meer. En evenmin de Waarheid. Om de eenheid der kerken werkelijk te be vorderen moet men niet de weg van schijtiver- tooningen en van „sfeer scheppen" op, maar de koninklijke weg van den Heere Jezus Christus. We moeten zijn Woord, dat duidelijk spreekt over de kerkelijke dingen, over kerkelijke orga nisatie en samenleven, duidelijk belijden. De ambtsdragers moeten maar eens beginnen om op de basis der belijdenis contact te zoeken met de ambtsdragers van een kerk vlak naast ons en het gesprek in gehoorzaamheid aan Chris tus te beginnen over reformatie der kerk en over gehoorzaamheid en gemeenschap der heiligen. Natuurlijk duurt het bewandelen van dezen weg veel langer dan een avond met eenheids sfeer scheppen, maar hij biedt dan ook het voor-' deel dat hij zeker leidt in de richting van het begeerde doel. Terwijl die avond nergens heen leidt. Ja, bij de menschen met zwak kerkelijk bë^ sef zal dat nog een flinke deuk er bij oploopen. Het standpunt van onze kerken is, schrijft Dr S„ terecht mijns insziens, dat de eenheid niet gediend wordt door elkaar een arm te geven en langs de straat te loopen met een vertoon van „wat zijn wij het heerlijk eens", om dan thuis het voorhoofd te fronsen en te zeggen „Er kan voorloopig nog niets van komen". „Maar door tegen elkaar te zeggen dit en dat is ons bezwaar tegen samenleven. Kunnen wij u niet overtuigen en wilt gij ons niet vermanen, opdat wij beiden eerst in alle dingen terugkeeren, tot het Woord Gods en tot den Heere van dat- Woord om dan ook samen Hem te dienen en Hem trouw te zijn in wederzijdsche opscherping der liefde." Brouwershaven. J. MEESTER. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Juli 1941. In dezen brief kom ik nog eens op Ds J. Scharp terug, omdat iemand mij vroeg iets te schrijven over een kwestie tusschen dezen pre dikant te Axel en een smid te Zaamslag. Hierover en over enkele andere merkwaardige gebeurtenissen uit zijn leven dan nog een ehkel woord. Scharp werd eerst predikant te St. Annaland. Over 't algemeen zijn de Zeeuwen ietwat con servatief en niet gemakkelijk voor iets nieuws te winnen. Dat bleek ook in St. Annaland, waar de gemeente weigerde de nieuwe, in 1773 inge voerde, psalmberijming te zingen. Men bleef ge hecht aan de berijming van Datheen. Zoo vond Scharp den toestand, toen hij in 1778 te St. Annaland kwam. het was heelemaal niet waar, dat zij haar hart had gegeven aan een ander, aan een vreemde. Niet aan dien Eggink. Hij had conclusies getrok ken, die niet noodig waren geweest. Hij had het zichzelf allemaal maar zoo ingedacht. Zijn vrees had hem die gedachte ingegeven. Het was pure fantasie. Maar dan begreep hij ze wachtte dus nog op hem Was die gedachte niet te mooi Ze zou nog altoos op hem wachten Wachten op zijn liefde, en hij had maar gedwaald, was blijven rondtasten in nevelen van misverstand, in nevelen van verdriet Als dat zoo wasals ze wachtte op hem... En daaromtrent moest hij zekerheid hebben. Een blijdschap brak in hem los. Een uitbundige vreugde overmeesterde hem. O, dat hart van hem, dat al luider ging spre ken. O, die stem der liefde in hem, die niet te stillen was, die al luider, al heviger, al dringen der ging spreken voor haar HOOFDSTUK XXXIX. Twee weken later. Het kerkgebouw is volgestroomd. De menschen hebben hun plaatsen reeds op gezocht. De organist daarboven bespeelde zooeven het mooie instrument. Er is ook reeds gezongen. En de voorlezer heeft gelezen. Het is alles geweest als altijd. En toch, er is nu meer dan anders. Er is een aandachtiger luisteren naar de woor den van den predikant. Dominee Breedeveld is ook zelf ontroerd. Hij heeft zijn tekstwoorden gelezen 2 Kron. Scharp voerde, na in enkele preeken op dit onderwerp gezinspeeld te hebben, in 1779 de 'verbeterde psalmberijming in. „Wie zou" zei- de hij „met Mephiboseth willen hinken, als hij met David huppelen kan." Tegenwoordig zien wij weer de gebreken, die aan de psalmberijming, bij ons in gebruik, kleven, zoodat er een streven is opnieuw de psalmen te berijmen. Inderdaad is 't hier en daar meer „hinkend" gerijmel dan „huppelend" dichtwerk. Slechts twee jaar heeft Scharp de kerk van St. Annaland gediend. Eind 1780 deed hij zijn intrede te Axel, waar hij acht jaar is gebleven. Over 't algemeen genomen heeft hij hier een goeden tijd gehad en kon hij 't met de Axelaren wel vinden. Wanneer hij in 1778 hartelijk afscheid heeft genomen en 's nachts zal afvaren, geeft hij in een gedicht aan zijn bewogenheid uiting. Hij schrijft o.m. „Gij, laatste nacht dien 'k te Axel sleet, Al leefde ik duizend jaren, Dan nog zal 'k uw gedachtenis Tot in den dood bewaren En vanuit zijn nieuwe standplaats Noord- wijk-Binnen zendt hij nog aan zijn vroegere gemeente een gedicht, waarin de woorden voor komen „Ik ben te Noordwijk en hoe schoon Is alles hier, hoe heerlijk En nog blijft voor mijn zwoegend hart Mijn Axel nog begeerlijk". Toch heeft vooral één voorval hem te Axel veel verdriet en leed bezorgd. Een smid te Zaamslag Adr. Walraven was de hoofdpersoon in deze actie tegen hem. De zaak was aldus Axel was toen een plaats van meer beteekenis dan nu. Het stadje had een rechtbank en ook lag er een betrekkelijk groot garnizoen. De geestelijke arbeid onder de Roomsche mi litairen was opgedragen aan den pastoor van Boschkapelle Johannes van der Walle. Ds Scharp achtte den pastoor om diens trouw en plichtsbetrachting hoog en die hoogachting was wederzijds, zoodat een hechte vriendschap predikant en pastoor verbond. Toen nu pastoor van der Walle gestorven was, woonde ook Ds Scharp in de Roomsche kerk de begrafenis bij en sprak in een gedicht zijn warme liefde en waardeering tegenover den Roomschen pastoor uit. Het begin luidt „Hier rust in heil'ge aard des Priesters koud gebeente, Met traanenvogt bedauwt der schreiende gemeente, Zij mist haar trouwen gids, haar leeraar en haar vrind, Van al wat Christen heet, van God en mensch bemind. Zoo achtbaar als geliefd, zoo nedrig als vrijmoedig In arbeid onvermoeid, in weldoen overvloedig Getrouw aan zijne leer, maar dagt men niet als hij, Hij minde 't Christenhart en liet den godsdienst vrij." Het grafschrift eindigt „Stort Christen wie gij zijt, een traan op deze zerk. Hier rust een waardig lid der Algemeene Kerk." Op verzoek van de familie wordt het vers ge drukt en op die wijze weldra in heel het land bekend. Een storm van verontwaardiging stak op. Hoe durfde een zoon der reformatorische kerk zóó schrijven over een Roomschen pastoor, die bedienaar van de Mis was geweest De smid van Zaamslag Adr. Walraven stelt een kreupelrijm op, waarin hij tegen Scharp te velde trekt. Hij laat 't zelfs drukken, zoodat 't 'stuk in vele handen komt. De smid schrijft o.m. 30 8 „Geeft den Heere de hand en komt tot Zijn heiligdom". Men luistert scherp naar de predicatie. Straks staat daar iemand op. De meesten kennen hem Frits Kooijmans. Aller oog is op hem gericht. En men luistert ontroerd. Men weet, wat hij zal antwoorden. Maar men wil het hooren uit z'n eigen mond. Omdat er een wonder is ge schied. Bij hem, die zeggen gaatJa. Betuigt gij dat het uwe hartelijke begeerte is, God den Heere lief te hebben en te dienen naar Zijn Woord, de wereld te verzaken, uw oude natuur te dooden en in een godzalig leven te wandelen Rustig en kalm staat daar Frits Kooijmans'en hij antwoordt welbewustJa. Men heeft het gehoord. Frits heeft het uitgesproken voor God en Zijn heilige gemeente. Daar zit Karei Kooijmans, en er glanst vreugde in z'n oog. Hij heeft het jawoord beluisterd, en er is groote dankbaarheid in z'n ziel. Hij denkt terug aan zooveel gesprekken met z'n broer ge houden, gesprekken die vruchteloos schenen, die nu blijken niet waardeloos te zijn geweest. Het moest wachten op Gods tijd. Daar zit Catrien Kooijmans, en ze weet zich gelukkig in dit uur. Ze heeft het jawoord van Frits gehoord, en ze denkt weer aan het oogen- blik, dat zij in het bovenkamertje op het bureau tje van haar broer een bijbel heeft neergelegd. Het is niet nutteloos geweest. Gods Geest heeft krachtig gewerkt. Daar zitten ook mevrouw Goudoever en An neke. Frits heeft daar zooeven de goede keuze ge daan. „Mint God een leeraar dan, die Jezus met de daad, Verkleint, veracht door de mis zoo schandelijk versmaadt Mint God dan zoo een mensch, een die Zijn eer ontneemt, Een leeraar van de mis? Ach, dat schijnt mij toch vreemd." Even verder klinkt 't „Nu vraag ik U, mijnheer, vergun mij toch te r\c j vragen, Of dat een Roomsch pastoor, dien eernaam wel kan dragen, Te zijn een waardig lid der Algemeene Kerk?" Scharp prijst in z'n antwoord aan Walraven diens liefde voor de waarheid. Hij meent echter, dat die ijver te ver ging, daar deze niet alleen de dwalingen veroordeelde, maar ook den dwa lende verdoemde en aan de vergevende genade Godd perken stelde, die geen sterveling zetten mag aan een God, die menigvuldiglijk vergeeft. In plaats dat Walraven de zaak hierbij liet blijven, ging hij tot laster over en beschuldigde Scharp in een met zijn naam onderteekend stuk, dat deze bij gelegenheid van de begrafenis in de Roomsche Kerk „mede had gezongen en aan alle gebaren en gesten daarbij dienende had deelge nomen". Hij kon dit schreef hij met ge tuigen staven. De beleedigde predikant brengt nu de zaak voor den rechter en stelt een acte van injurie of eerroof in. De getuigen, waarmede Walraven voor het gerecht verschijnt, blijken valsche verklaringen af te leggen. Na door den baljuw bedreigd te zijn, herroepen zij. Het proces blijft sleepend, totdat in Juni 1789 Ds Scharp den smid te' Rotterdam toevallig te genkomt. De predikant noodigt Vriendelijk dep smid tot een bezoek uit. Het slot is dat beiden overeen komen een einde aan het proces te maken. Ze verklaren el kander voor eerlijke menschen en betalen beiden alle gemaakte kosten. Maar ook de classis Walcheren bemoeide zich met de geruchtmakende zaak. Een bizondere vergadering werd gehouden en een commissie benoemd om rapport uit te bren gen. Niet minder dan dertien zeer aanstootelijke zaken vónden de heeren in het gedicht. De pas toor wordt b.v. een „trouwe" gids" genoemd. Hij heet „een waardig lid der Algemeene Kerk", enz. De heele zaak loopt zooals zooveel opge blazen zaken ten slotte met een sisser af. De Classis zelf is verdeeld. Het is 't beste „iets toe te geven aan het jeugdig vuur van den Heer Scharp". Deze heeft de uitdrukkingen in het grafschrift op zulk een wijze verklaard, dat de Classis daarin genoegen genomen heeft. Ds Scharp heeft zich aan geen de minste afwijking van de zuivere leer schuldig gemaakt, maar wordt door de Classis gehouden voor een recht zinnig leeraar der Hervormde Kerk, tegen wien te dien opzichte niets met eenigen grond kan worden ingebracht. A. B. W. M. KOK. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 100. Beter dan slachtoffer. Saul meende (zie 1 Sam. 15) al heel. vroom te doen en zeker wel den Heere en Samuël wel gevallig, als hij heel wat runderen en schapen zou ten offer brengen. Daartegenover zou de Heere dan wel door de vingers zien, dat hij (Saul) niet heel precies had gehandeld in ver band met des Heeren bevel. Hij moest n.l. de Amalekieten uitroeien op het woord des Heeren en dus mocht hij Agag niet sparen, gelijk hij toch gedaan had. En evenmin mocht hij noch het volk nemen van de schapen en de runderen toch had hij de beste dieren wel degelijk uit den strijd meegevoerd. „We zullen ze den Heere offeren te Gilgal", zegt Saul. Maar Samuël, in des Heeren Naam, spreekt dan zijn gestrenge woord „Gehoorzamen is be ter dan slachtoffer En Saul hoort het oordeel des Heeren over zich gaan. En ze knikken elkaar vertrouwelijk begrijpend toe. Anneke houdt haar hoofd aandachtig geheven. Haar stille gebed is verhoord, omdat ze weet, dat hij zijn God weer heeft gevonden. En al hunkert haar hart naar liefde, ze weet het nu, het is genoeg. God heeft het zoo gewild. Maar in haar -blijdschap schrijnt de smart. Er is in haar een stille weedom. Daar zit ook ouderling Goudoever. En hij prijst zich gelukkig, dat hij dit oogenblik mag be leven. Nooit had hij dit durven vermoeden. Maar Gods wegen zijn hooger dan die van den mensch. Hier ziet hij, hier hoort hij wat Gods genade vermag in een mensch. En in haar woning zit moeder Kooijmans. Haar gezondheid liet nog niet toe, dat ze ging. Maar ze heeft geluisterd. De ziekentelefoon heeft haar de woorden ge bracht, de heerlijke woorden van dominee Bree develd. Frits' jawoord heeft ze niet kunnen hooren, maar ze weet het. Ze weet wat hij heeft gezegd. Nu speelt het orgel. Ze hoort zingen. Het dringt tot haar door. „De lofzang klimt uit Sions zalen tot U met stil ontzag. Daar zal men U, o God, betalen geloften dag bij dag Murmelend zingt ze mee. Haar lippen bewegen. „Gij hoort hen, die Uw heil verwachten, o Hoorder der gebeën. Dies zullen allerlei geslach ten, ootmoedig tot U treên."

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 2