WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. No* 28 Vrijdag 11 Juli 1941 55e Jaargang UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* (1) VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE HOOFDREDACTEUR: Ds A. H. OUSSOREN. REDACTEUR: Ds A. C. HEIJ. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ b OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 OPRECHTHEID. Oprecht zult gij zijn met den HEERE, uwen God. Deuter. 18 13. De woestijn, die geworden was het massa-graf van het oude Israël, moest tegelijkertijd worden de leerschool-in-gehoorzaamheid van het nieuwe, jonge Israël, genaderd tot de grenzen van het beloofde land, waarbij Mozes, naar Gods bevel, vóór hij heengaat, als onderrichter van zijn volk zal optreden in de herhaling van de Wet des Heeren, met toevoeging van tal van nieuwe ver maningen in verband met den eisch van het oogenblik, nu ze op het punt staan in te trekken het land der doode goden, met alle gevaren daar van. In het bijzonder waarschuwt de Godsman te gen het zich eigen maken van de afschuwelijke praktijken der Heidenvolken hij kende zijn volk dóór en dóór, óók hun neiging tot bijgeloof, af goderij en tooverij. Als tegengif daartegen laat hij hun nu, van 's Heeren wege, dit gebod hoo- ren Oprecht zult gij zijn in uw omgang met Mij, den HEERE, uw trouwen, onveranderlijken God. Dat woord oprecht (in het Hebreeuwsch ge noteerd met een uitzonderlijk-groote hoofdletter) beheerscht heel deze text, hangt taalkundig sa men met het werkwoord eindigen, af- of vol maken en wordt ook vertaald dqor gansch, ge heel, volkomen. Het wordt ook gebruikt van offerdieren zonder gebrek. Gods werk wordt zoo genoemd: volkomen (Dt. 32:4), Gods Wet: volmaakt (Ps. 19:8). Beantwoorden menschen aan den wil Gods, dan worden ze genoemd oprechten van wandel. Van personen gebruikt, drukt dit woord dus uit de volkomen-oprechte toewijding des harten aan den Heere, zooals de Schrift het ons nadrukkelijk vermeldt van Noach, Job, David, Asa. De Heere Zijnerzijds stelt den Zijnen door loopend deze eisch en komt tot hen met dit ge bod, zooals eenmaal tot Abram Ik ben God, de Almachtige, wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht. Het is, zooals Salomo het zegt bij de tempel inwijding uw hart zij volkomen met den Heere, onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen en Zijn geboden te houden. En zóó moeten wij, in onze worsteling om voor God te leven, mèt al Gods kinderen, leeren vragen om een oprecht, volkomen hart, zooals David eenmaal voor Salomogeef mijn zoon Salomo een volkomen hart om te houden Uw geboden, getuigenissen. Ja, dat is hetlaat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, o Heere Alzoo, heel onze verhouding tot God moet bovenal gekenmerkt worden door oprechtheid. In onzen omgang met God moeten wij volkomen, oprecht, eerlijk zijn, ons niet anders voordoen, dan wij zijn of beter en hoeven wij ons niet op te sieren, Hij weet toch wel met wie Hij te doen heeft. Wij moeten zijn, zooals Jezus .Christus was in Zijn overgave aan den wil Zijns Vaders. De menschen willen ons o zulke zware lasten op leggen 100 deugd, een heel stel, op eigen goeddunken gegronde, leefregels, waaraan wij ons maar stipt te houden hebben, en wat dies meer zij. Gods gebod tot oprechtheid, volkomenheid in de verhouding tot Hem, is een beginsel, dat ten grondslag moet liggen aan al het ware dienen van Hem, zonder dit is tenslotte geen dienen des Heeren mogelijk (aanbidden in Geest en in waar heid). Ongeveinsd moet die dienst zijn. Erger woord kon Jezus niet zeggen, dan uitkwam in datGij, geveinsden Maar dan moet dat dienen ook zijn met een ongedeeld hart. God kan ons hart niet deelen met een ander, nietwaar Zoo oprecht, in het schuldbelijden, in het ge- looven, niet om wat te lijken voor de menschen, maar om innerlijke levens-vastheid te hebben, waaraan wij vooral in bewogen dagen zoo'n be hoefte hebben. Dan kunnen we ook waarlijk wat zijn voor God en Zijn Rijk en wat beteekenen in een wankelende wereld, als mannen en vrou wen vol van geloof en den Heiligen Geest. Hoe kan dit gebodoprecht zult gij zijn in uw omgang met den Heere, uw God vervuld worden, ook door U en door mij Naar Wien anders zou ik nu U en mij-zelf heenwijzen, als naar onzen Heere Jezus Christus? Hij kwam ons de verloren paradijs-heerlijkheid terugwinnen en ook terug-schenken, onverlies- baar, ons bevestigend in de verzoende gemeen schap met God. Hij is het nu ook, die ons be kwamen wil tot een leven in oprechtheid voor God Hij is het, die, door Woord en Geest, ons hart volkomen maken wil in zijn overgave aan .den Heere, onzen God, Vader in Christus. Hij werkt in ons die hartstochtelijke toewijding van onszelf met al het onze aan den dienst des Hee ren, die een kenmerk is van al Gods ware kin deren aller eeuwen. Christus maakt immers over heel de linie van het leven mogelijk wat den natuurlijken mensch voor altijd onmogelijk is en blijft, zóó is het ook hier. De nieuwe Roomsch-Katholieke vertaling heeft hier het volgende Gij moet onafscheide lijk met den Heer uw God verbonden zijn. Inder daad, als dat maar 't geval is, dan is het goed. Daarom dan Hem altijd-weer gezocht, met schuldbelijdenis en gebed om Zijn hulp en bij stand, zooals Hijzelf het altijd-weer is, die ons zoekt en laat zoeken en Zich Van ons doet vin den. Oprechtheid, ja wij erkennen, dat die bij ons gevonden zal moeten worden en daarom eindi gen wij met de bede (Psalm 25: 10): Hoed mijn ziel, en red z' uit nooden Maak mij niet beschaamd, o Heer Want ik kom tot II gevloden. Laat d' oprechtheid meer en meer, Met de vroomheid, mij behoên 'k Wacht op U in mijn ellenden. Laat Uw hand in tegenspoên Israël verlossing zenden. B. o. Z. LE COINTRE. - SIMSON. De Nazireër Gods in de macht der zonde. Richteren 16:121. Aan het slot van hoofdstuk 15 staat in vers 20 de meedeeling En hij (Simson) richtte Israël in de dagen der Filistijnen twintig jaar. De bedoeling van die meedeeling is niet, het verhaal over hem af te sluiten, want er volgt daarna nog meer. Niet een afsluiting van z'n leven is bedoeld, maar een kenschetsing daarvan. Door wat in hoofdstuk 14 en 15 werd ver haald, was Simson als Richter openbaar gewor den. Maar dan heel anders dan z'n tijdgenoot Jefta, die in 't Oosten van 't -land streed tegen de Am monieten. De mannen van Gilead kwamen tot Jefta met de vraag of hij hun aanvoerder wilde zijn in den strijd tegen de Ammonieten. Als over ste van de Gileadieten werd Jefta openbaar als Richter. Het ging ook anders bij Gideon. Die werd niet als Jefta door het volk aangezocht om als Rich ter op te treden. De Heere riep hem. Maar dan laat Gideon een oproep onder het volk uitgaan en als die gehoor vindt komt Gideon zoo uit als Richter. Bij Simson kwam niet een volk, dat hem vroeg, als Richter op te treden. Eer het omgekeerde. Als Simson zich individueel tegen de Filistijnen gekeerd heeft, en dat met goed gevolg, begeert het volk hem niet als Richter maar levert het hem over aan de vijanden. Simson laat ook niet als Gideon een oproep uitgaan tot Juda om hem als Richter te erkennen en te volgen. Bij Simson noch een volk, dat hem vroeg, noch een volk, dat door hem gevraagd werd. Hij stond alleen. Desondanks en dat is de bedoeling van Richt. 15 20 was hij als Richter Israëls openbaar ge worden. Zóó richtte hij Israël twintig jaar. Wat nu in Richt. 14 en 15 vermeld staat had zich afgespeeld dadelijk na z'n optreden als Richter. Dat begon met het conflict voortvloeiend uit z'n. huwelijk met een Filistijnsche. De daaruit voort vloeiende conflicten overspannen op z'n hoogst maar een klein aantal jaren. Daarmee waren die twintig jaren niet gevuld. In die jaren moet Sim son dus meer gedaan hebben. Dat richterlijk werk moet dan bestaan hebben in soortgelijke daden als in Richt. 14 en 15 vermeld zijn, dat Simson telkens gelegenheid vond, op z'n eentje, tegen de Filistijnen op te treden en héb te doen gevoelen, dat zij tegen hem, als hij door Israëls God gesterkt werd niets vermochten. Daarvan wordt dan echter niets vermeld. In Richt. 16 worden we dan ingelicht over den laatsten tijd van z'n richterschap. En in de eer ste een en twintig verzen vinden we dan het droeve verhaal, hoe de Nazireër Gods, die be ginnen zou Israël te verlossen, z'n roeping ver zaakt, toegeeft aan zondige hartstocht en dan komt in de macht der Filistijnen. Richt. 16 beslaat één van die bladzijden van de H. Schrift, waarbij men weieens den wensch voelt opkomen, dat ze maar niet in den bijbel voorkwamen. Bladzijden, waarop het ongeloof wijst en waaraan het allerlei gronden ontleent tot schaamteloozen spot. En als dan het hart door dien spot gewond wordt, is de wensch verklaar baar och, stonden die dingen ook maar niet in den bijbel. Maar ze staan er in. Hebben we nu te doen met het boek van een menschelijken auteur en oordeelen we, dat daar in dingen worden gezegd, die hadden moeten verzwegen worden, dan hebben we recht om daarop critiek uit te brengen en tot den auteur te zeggen dat hadt ge niet mogen schrijven. Bij den bijbel hebben we echter tot zulk een critiek geen recht. Wel zijn ook de bijbelboeken door menschen geschreven, maar die menschen waren dan de instrumenten, waarvan God zich bediende. Niet in dien zin, dat ze gebruikt wer den, zooals men een schrijfmachine gebruikt. God nam ze en gebruikte ze als menschen. De Heere maakte van alle gaven, die Hij zelf als hun Schepper hun verleend had, gebruik. Daarom zien we in de geschriften der bijbel schrijvers groot onderscheid. Paulus schrijft heel anders dan Petrus, Johannes weer anders dan Mattheus. In den vorm is er een groot onder scheid tusschen de profetiën van Jesaja en van Jeremia. Dit leidde er toe, te spreken van organische inspiratie, waarmee men bedoelt, dat de Heere Zijn knechten niet gebruikte als machines, maar als levende organen. De eigenlijke auteur der H. Schrift blijft dan de H. Geest. De heilige menschen Gods hebben gesproken gedreven zijnde van den H. Geest (2 Petri 1 21). Het is alzoo de H. Geest, die ook dit verhaal over Simson heeft doen opteekenen. Daarom is er hier voor onze critiek geen plaats. Als we zouden meenen, dat dit verhaal over Simson niet in den bijbel had moeten opgenomen worden is de vergissing aan onzen kant. Dan moeten we komen tot de conclusie, dat dit toch metterdaad wel in den bijbel behoort. En dan moeten we opmerken, hoe nu de H. Geest die dingen doet beschrijven. Dat is wel heel anders dan de wijze, waarop zooveel schrij vers dat deden. Een gegeven, als hier wordt behandeld, van een man, die zich laat verleiden tot zondigen met een vrouw, is, met name in de laatste jaren, in tal van boeken behandeld. Maar dan zóó, dat de beschrijving tot zonde prikkelde en er van die boeken een verderfelijke invloed uitging. Ze zijn zeer velen, die door het lezen van zulke lectuur geestelijk en zedelijk te gronde zijn ge gaan. Een waarschuwing daartegen kan nooit ernstig genoeg gegeven worden en ook nooit ern stig genoeg ter harte genomen worden. Maar als de bijbel- zooals Richt. 16 daar over spreekt, prikkelt het niet de zondige harts tochten, maar ligt er een vermaning in om niet klein te denken van de macht der zonde en om te zien op de vreeselijke gevolgen der zonde. En daarin is dan ook te zien de verklaring, waarom de H. Geest het noodig keurde, ook deze dingen niet verborgen te houden maar te openbaren. Zoo bevat dit Schriftdeel een ernstige ver maning. JAARVERGADERING GEREFORMEERDE MANNENVEREENIGINGEN. De datum is Woensdag 23 Juli, de plaats Zwolle in de Buitensocietit. In de morgenvergadering houdt de Bondsvoor zitter Ds1 M. B. van 't Veer de openingsrede over „Volharding". Verder komen daarin huishoudelijke zaken aan de orde. Voor de middagvergadering wordt op het agendum vermeld een referaat van Ds E. P. van den Born te Heemstede over „De mensch als mede-arbeider Gods" en een opwekkend slotwoord door Ds H. A. Munnik te Zwolle over „Beproeft de geesten". We maken hiervan melding omdat we ons verblijden, dat deze Bondsdag weer kan worden aangekondigd en we daarbij den wensch willen uitspreken, dat die zal kunnen doorgaan en een van God rijk gezegende worden. HEIJ. i GEEN VERKWISTING. Verkwisting in dezen tijd Dat is onmogelijk De menschen hebben het geld veel te veel noodig, om rond te komen en niemand denkt er aan, om zijn geld te verkwisten. Bovendien waaraan zal men zijn geld verkwis ten Alles is „op de, bon" en komt steeds meer „op de bon" en dus is verkwisting zoo goed als uit gesloten. En toch Toch meenen we, ja weten we, dat er, zoo niet bij velen, dan toch bij sommigen verkwis tend met geld, dus met een gave van God wordt rondgesprongen. Laten we eerst eens even zien, wat eigenlijk verkwisten is. Anders zouden we langs elkander kunnen heenpraten zonder dat we precies wisten, waar over het ging. Verkwisten is zonde tegen het achtste gebod van des Heeren Wet. Het is een vorm van egoïsme. In wezen het zelfde als de gierigheid. Terwijl de gierigaard het geld met graaiende handen naar zich toetrekt, werpt de verkwister dat geld met losse hand van zich af. Niet omdat beiden zulk een interesse hebben voor het geld, maar voor zichzelf. De gierigaard (natuurlijk noemt iedere gierigaard zich een zui nig mensch) meent zijn geluk te vinden in het zooveel mogelijk zoeken van zichzelf en zoo weinig mogelijk geven van liefdeblijken aan zijn medemenschen. De verkwister zoekt zichzelf door zooveel mogelijk van zijn geld te genieten en het is hem ook een vreugde, om anderen van zijn gevulde beurs vreugde te zien bedrijven. Weet ge wel, wat het woord verkwisten eigen lijk beteekent In het middelnederlandsch heeft dit woord de zin van dooden, vernietigen. Een verkwister is dus een dooder van zichzelf. Hij vernietigt zijn vermogen. Hij is een doorbrenger van zijn geld en goed. Hij beschouwt evenmin als de vrek, zich een rentmeester van zijn geld, die aan den Heer van het geld verantwoording moet afleggen van het beheer der gelden. De verkwister acht God niet, maar meent eigenmachtig met zijn geld te kunnen doen wat hij wenscht. Zoo staat niet God, maar hijzelf in het middelpunt. Hij vraagt nietHeere, wat wilt Gij dat ik doen zal, maar hij vraagt iederen daghoe leef ik gelukkig Wat wensch ik. Wat begeer ik. Nu zeiden we, dat verkwisting in onze dagen voorkomt en zelfs meer dan anders. En vooral bij diegenen, die niet zien, dat het geld een gave van God is. Want hoe redeneeren- deze men schen Aldus „in de toekomst zal het geld wel niets meer waard zijn en omdat het niets meer waard zal zijn, zullen we het er nu nog maar eens goed van nemen". Welke zonde wordt hier openbaar Deze dat men de verborgen Raad Gods uitspeelt te genover de geopenbaarde. De verborgen raad is ons niet bekend. Maar zij zeggen wij weten hetstraks is het geld niets meer waard. En uitgaande van deze valsche vooronderstelling gaan ze nu verder verkeerd redeneeren daarom laat ons in het heden eten en drinken en vroolijk zijn. Alsof we voor vandaag, voor nu en morgen niet een geopenbaarden Raad hebben. Alsof we niet altijd zóó moeten leven, dat we ons verant woorden kunnen, hoe we rondspringen met ons geld. Neen, niet de verborgen raad uitspelen te genover de geopenbaarde. We weten niet wat morgen zijn zal. Maar wél leert ons Gods Woord dat we ons moeten kunnen verantwoorden ook inzake onze uitgaven. En dit is wel een duidelijke uitspraak van de Schrift, dat als we nu in weelde zouden leven en we geven maar uit of we maken maar schulden, dat we dan in de toekomst in

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1