WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
No. 27
Vrijdag 4 Juli 1941
55e Jaargang
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
HOOFDREDACTEUR: Ds A. H. OUSSOREN. REDACTEUR: Ds A. C. HEIJ.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
KLACHT DES HEEREN.
O, Mijn volk wat heb Ik u gedaan
en waarmede heb Ik u vermoeid be
tuig tegen Mij.
Micha 6 3.
De toestanden in Juda waren ten tijde van
den profeet Micha niet opwekkend, integendeel
er heerschte godsdienstige ontaarding en zedelijke
verwildering. Deze profeet krijgt nu van 's Hee-
ren wege de opdracht als aanklager op te treden
in het geding, dat God met Zijn volk heeft van
wege hun ondankbaarheid en ontrouw.
Wij wonen hier een proces bij, waarin de
Heere optreedt als aanklager, Zijn volk als aan
geklaagde, de bergen als getuigen, voor wie zich
heel de wereldhistorie heeft afgespeeld, zij kun
nen getuigen aan wiens zijde het recht is.
Micha gaat nu vervullen de hem-gegeven op
dracht en roept de bergen op om te hooren de
twist, of juister de klacht, die de Heere heeft
over Zijn volk, waarbij de profeet optreedt als
de zaakgelastigde Gods in dit Zijn rechtsgeding
met Zijn volk.
Wat een ontroerende klachtO, Mijn volk,
wat heb Ik u gedaan en waarmede heb Ik u
vermoeid betuig tegen Mij, antwoord Mij.
Ondanks alles, toch dat begin O, Mijn volk
Ja, dat zijn en dat blijven ze volk des Heeren,
en zöö spreekt de Heere Zijn ontrouw volk nu
ook aan. Dat is des te aangrijpender, nietwaar V
Denk maar aan een vader en moeder, wie groot
verdriet is aangedaan door één hunner kinderen
en die hun klacht daarover beginnen met het
O, mijn kind, hoe heb je dat toch kunnen doen?
O, Mijn volk, wat heb Ik u voor kwaads ge
daan, waarmee heb Ik u oorzaak gegeven Mij
moe te worden, zoodat ge u van Mij zijt gaan
afkeeren Antwoord Mij nu
Er komt geen antwoord, waarom God-Zelf
maar zal antwoorden, zooals dat dan geschiedt
in de verwijzing naar de uitleiding uit Egypte
en het geven van leidslieden en voorgangers.
Denken wij ons in, wat hier gebeurtGod
verdedigt Zichzelf, en dat door de taal der on
weersprekelijke feiten, waaruit blijkt, dat ze hun
bestaan als volk alleen en uitsluitend te danken
hebben aan het machtig en wonderdadig ingrij
pen Gods. Ja, waarlijk de Heere had wel wat
anders verdiend aan Zijn volk, als de schrikke-
lijk-ondankbare houding, die het nu tegenover
Hem aanneemt en die Hem deze ontroerende
klacht doet uiten.
God komt nu met deze klacht tot ons, Zijn
volk van dezen dag.
O, beginnen wij ons daaronder te buigen dat
dit noodig was, dat God nu zod klagen moet
Dringe het ons tot nauw zelfonderzoek, tot die
per zelfkennis, tot oprechter zonde-bewustzijn.
Dat is, wat wij nu bovenal noodig hebben
verootmoediging, dat wij ons schamen voor on
zen trouwen God. Veel hebben wij er toch niet
van terechtgebrachtAch dat wij het toch af-
leeren om onzen God zöö nameloos verdriet te
doen, dat Hij Zich genoodzaakt ziet te klagen
O, Mijn volk wat heb Ik u gedaan en waar
mede heb Ik u vermoeid betuig tegen Mij, ant
woord Mij
Als dit niet helptHoevelen komen bij al de
ellende, die ons deel werd, niet verder, dan tot
de klachtwaarom, o God, waarom
Nu komt God Zich tegenover ons, ja waar
lijk, verantwoorden en Zijn Zelfverantwoording
neemt de vorm aan van een klacht, die tevens
is een aanklacht. Waarbij het troostvolle Mijn
volk, evenwel niet ontbreekt.
En nu zullen wij ons tegenover onzen God
moeten verantwoorden. Hebben wij wel veel te
zeggen Laat God maar antwoorden door de
taal der onweersprekelijke feiten Hij heeft ons
genadig willen uitleiden uit het diensthuis der
zondeslavernij, waarbij Hij aan de spits heeft
doen gaan Jezus Christus, de sterke Doorbreker,
Leider, overste Leidsman en geloofs-voleinder,
nietwaar
Zoo kan de Heere U en mij vragen wat kon
Ik méér aan U doen, wat méér U geven, dan
Mijn' eeniggeboren Zoon, uw Heiland en Zalig
maker Meer héb Ik u niet te geven, in Hém
gaf Ik u al, waf Ik te geven heb, wat klaagt en
vraagt ge dan nog
Ons past tegenover Gods ontroerende klacht
allereerstschuldbelijdenis, en daarbij de erken
ning het zijn de goedertierenheden des Heeren,
dat wij niet vernield zijn. Berg dan uw „waar-
oms" weg in de aanbidding van dien God, die
Zijn barmhartigheden er alle morgen weer deed
zijn en wiens trouw groot is.
Neen, neen, o Heere, onze God Gij hebt ons
geen kwaad gedaan en ons niet vermoeid, maar
wij, wij hebben tegenover U misdaan en U ver
moeid door onze altijd-weer-herhaalde zonden.
En laat dan de feiten maar spreken, ook uit de
historie van eigen kerk en land spreekt heel
die historie niet van Gods wondre trouw en
goedheid
Moge dan Gods ontroerende klacht ons ver
teederen en Zijn schreiende aanklacht ons temeer
ontdekken aan het vreeselijk karakter van ons
zondigen.
Tenslotte hebben wij niets te klagen, alleen
maar over onszelfwat klaagt dan een levend
mensch Een ieder klage vanwege zijn zonden
Schuilen wij in dit alles bij Hem, die de straf
gedragen heeft, die ons den vrede aanbrengt en
stellen wij dan tegenover Gods ontroerende
klacht onze smeeking (Psalm 79:4):
Gedenk niet meer aan 't kwaad, dat wij bedreven;
Onz' euveldaad word' ons uit gunst vergeven
Waak op, o God, en wil van verder lijden
Ons klein getal door Uwe kracht bevrijden.
Help ons, barmhartig Heer,
Uw grooten Naam ter eer
Verzoen de zware schuld,
Die ons met schrik vervult
Bewijs ons eens genade.
B. o. Z.
LE COINTRE.
V.U.-DAG 1941.
Deze week verscheen het Juni-nummer van
het V.U.-blad, waarin was opgenomen het ver
slag over 1940 en het programma voor de 61ste
jaarlijksche samenkomst, te houden op 9 en 10
Juli 1941.
We willen daaraan enkele gegevens ontkenen.
Dit jaar wordt de V.U.-dag gehouden te
's-Gravenhage in het gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen, Zwarteweg 7.
Deze plaats is voor Zeeland niet ongunstig ge
legen. Toch zal het met de nu geldende spoor-
regeling niet mogelijk zijn op tijd ter vergadering
te zijn, wanneer men Donderdagmorgen vertrekt.
De eerste trein gaat 7.30 uit Vlissingen, 7.42 uit
Middelburg en is pas te 11.55 te 's-Gravenhage.
De vergadering begint te 10.30 van de morgen
vergadering zal men dan niet veel kunnen mee
maken. Wie 's daags te voren kan gaan, en den
bidstond wil bijwonen, die te 7.30 uur aanvangt
in de Oosterkerk, Z.O. Buitensingel 232, onder
leiding van Dr J. Hoek, heeft een geschikten
trein in die van 13.30 uit Vlissingen en 13.42 uit
Middelburg. Jammer, dat de aanvragen om logies
bij particulieren al vóór 1 Juli moesten inkomen.
De gelegenheid daartoe is dan nu afgeloopen, als
men zich strikt aan dien datum houdt. Er wordt
echter een lange lijst van hotels gegeven, waaruit
men dan een keuze zal kunnen doen.
Als men de morgenvergadering niet zal kunnen
bijwonen en de rede van Ds C. Veenhof zal
moeten missen, geeft toch de middagvergadering
nog genoeg om, als men er de gelegenheid voor
heeft, de reis te maken. Dr Smitskamp spreekt
over „Historie en leven" en Ds T. Ferwerda
van Amsterdam over „School en leven". En wat
van zulke vergaderingen altijd een heel belangrijk
element vormt, dat men als vrienden van onze
Vrije Universiteit elkaar kan ontmoeten en zien,
is op zichzelf al genoeg om te verlangen daar
heen te gaan.
We hopen dan ook, dat zeer velen uit onze
provincie den V.U.-dag zullen bezoeken. Was
dit het vorig jaar van hieruit zoo goed als on
mogelijk, dit jaar heeft het ook wel z'n bezwa
ren, maar kan het toch.
De samenkomst van „Vrouwen V.U.-hulp"
wordt gehouden Woensdag 9 Juli in hetzelfde
gebouw, onder leiding van Mevr. van Baren
van der Voorn Grootenboer, verder spreken
daar Mevr. A. M. LeverBrouwer en Dr G.
H. A. Grosheide F.Wz.
Op 9 Juli wordt ook weer een wetenschappe
lijke samenkomst gehouden, waar besproken zul
len worden twee referaten van Prof. Dr R. H.
Woltjer over„Allegorie en allegorische ver
klaring" en van Dr J. Ridder over „Harmonie
en disharmonie in het economische leven".
Het verslag der Vereeniging mag van veel
goeds gewagen. In het zoo veelbewogen jaar
1940 mocht de Vrije Universiteit staande blij
ven en haar arbeid schier ononderbroken voort
zetten.
Herinnerd wordt aan de buitengewoon goed
geslaagde jaarvergadering te Utrecht, die zöö
druk bezocht was, dat én de Westerkerk én de
groote zaal van het gebouw voor K. en W. ge
heel bezet waren.
De afgetreden Rector Magnificus getuigde in
z'n rectorale oratie van deze vergadering
„Slechts wie het voorrecht had haar bij te wo
nen, kan verstaan dat dit zingen, dit bidden, dit
spreken en luisteren, dit bij elkander zijn in deze
moeilijke tijden de reden kunnen zijn, waarom
hij de herinnering aan deze vergadering wegge
legd heeft in die ruimte van zijn geheugen, waar
de kostbaarheden worden bewaard".
Met de finatiën liep het niet ongunstig. Het
aantal leden klom van 1859 tot 2140, dus met
bijna 300. Het ideaal het aantal leden op te voe
ren tot 3000, werd alzoo nog niet bereikt, maar
men kwam het belangrijk naderbij. Het aantal
begunstigers steeg van 45608 tot 47228 dat van
de geplaatste busjes van 26503 tot 28375.
Voor Zeeland zijn die getallen de volgende.
Leden nu 76 was 72, begunstigers 2959 was
2836 busjes 1585 was 1412.
De contributieopbrengst was op 15 Mei 1941
148.717,69, het vorig jaar 140.444,45. In
Zeeland 6329,45, nu, het vorig jaar ƒ6051,25.
Ook hier zijn we nog niet, waar we zijn moeten,
maar er is toch vooruitgang.
Geslaagd kan genoemd worden de actie tof
delging van het dreigend tekort. Wanneer geen
krachtige maatregelen werden genomen, was te
vreezen, dat aan het eind van '40, het totaal
bedrag van de tekorten der laatste jaren zou ge
stegen zijn tot 90.000,
Door de stijging der collegegelden kon dat
bedrag lager geraamd. Op de exploitatierekening
op bl. 1572/73 wordt als tekort op 31 Dec. '40
vermeld het bedrag 68.370,49. In een noot aan
den voet der bladzijde staat dat in mindering op
dit tekort werd ontvangen aan giften 49.812,59
en extra-collecte 14.754,94, saam 64.567,53.
Het tekort is dus gereduceerd tot een kleine
4000,—.
In een bijvoegsel van het V.U.-blad van Juni
wordt een statistiek gegeven van de gehouden
collecte. Daaruit blijkt voor onze provincie, dat
alle kerken de twee collecten hielden voor de
Theol. Fac. Alleen de kerk van Hoek hield niet
de tweede collecte voor de Theol. Fac., maar
wel een extra-collecte voor de Vereeniging.
De extra collecte werd gehouden in de Classis
Axel door 3 van de 8 kerken in de Classis Goes
door 2 van de 12 kerken in de Classis Middel
burg door 12 van de 15 kerken in de Classis
Tholen door 1 van de 7 kerken en in de Classis
Zierikzee door 6 van de 12 kerken.
Welk een breede plaats de V.U. langzamer
hand in 't midden van ons volk gaat innemen,
blijkt, als we letten op het aantal ingeschreven
studenten, dat is totaal 705. Over de faculteiten
verdeeld als volgtTheologie 232, Rechten 233,
Letteren 69, Wis- en Natuurkunde 141, Medi
cijnen 8 en voor meerdere faculteiten 22.
De Theologische faculteit werd versterkt door
het optreden van Prof. Dr G. C. Berkouwer, als
buitengewoon hoogleeraar. Hij aanvaardde z'n
ambt met een inaugureele oratie over „Barthia-
nisme en Katholicisme".
Dit alles overziende verstaan we, dat Direc
teuren aan het eind daarvan verklaren„Met
ootmoedigen dank aan den Heere mogen we
zeggen, dat hoe ernstig en hoe talrijk ook en
vooral in 1940 de zorgen waren, waardoor de
Vrije Universiteit bedreigd werd, de zegen Gods
over haar oneindig grooter was".
„De vragen, die in ons hart leven, ook ten
opzichte van deze stichting, kunnen dikwijls vele
zijn, doch als wij zien op de trouw Gods, die
haar nu reeds zestig jaren staande hield temidden
van tal van gevaren en dreigingen, zullen al de
thans opkomende zorgen ons niet kunnen be
nauwen."
„Auxilium nostrum in nomine Domini" dit
is de belijdenis der Vrije Universiteit. God zal,
dit gelooven Directeuren, niet laten varen het
werk Zijner handen. Hij is gisteren en heden
Dezelfde."
HEIJ.
IETS OVER KERKELIJKE TUCHT.
II.
In ons vorig artikel zagen we, hoe de oude
kerk de publieke boetedoening tenslotte veran
derd heeft in een private boetedoening voor den
priester. Sommigen verzetten zich nog wel, maar
tevergeefs. Op het Lateraansch concilie in 1215
werd de privaatbiecht tot wet verheven. Ja, zoo
ver is Rome zelfs durven gaan met de biecht, dat
deze boetedoening zelfs een sacrament werd. Im
mers zegt Rome de doopgenade kan men weer
verliezen door de zonde, maar de kerk heeft in
het sacrament der biecht het middel die genade
weer terug te geven. Rome ziet dan drie stukken
in dit sacrament
le. de contritio cordis het berouw des harten
over het bedreven kwaad
2e. de confessio orisde belijdenis met den
mond.
3e. de satisfactio operis de voldoening van het
werk, d.w.z. de voldoening van de boete
doeningen door den priester opgelegd.
Rome heeft haar tuchtoefening niet beperkt
tot personen. Ook over steden en dorpen en lan
den heeft zij de tucht vloek uitgesproken. Romes
kerk heeft immers wetgevende en dwingende
macht. Wanneer de ban over een land is uitge
sproken, dan moeten de klokken zwijgen, de
godsdienstoefeningen achter gesloten deuren ge
houden worden, en mogen alleen geestelijken
en bedelaars en kinderen begraven worden.
Op een geheel ander standpunt heeft de kerk
der Reformatie zich gesteld. Niet een dwingende
rechterlijke macht heeft de kerk, de kerk
van Christus heeft een geestelijk regiment. Alle
macht in de kerk is rechtstreeks of zijdelings, be
diening des Woords. En alle regelen, die
ze opstelt, moeten aan het Woord onderge
schikt zijn en dienstbaar. Een predikant heet
dienaar des Woords, omdat alle ambt in de kerk
dienen is. Dus niet een wetgevende, rechtspre
kende, gebiedende macht, alle wet, en alle
rechtspraak en alle macht in de kerk is van
Christus.
Nu is in den laatsten tijd in het Algemeen
Weekblad voor Christendom en Cultuur de ge
dachte naar voren gebracht alsof afhouding van
het Heilig Avondmaal geen waardige tuchtoefe
ning zou zijn. Onze Vaderen denken hier echter
anders over. Calvijn heeft in 1536 reeds gezegd
het is zonder twijfel, dat een kerk niet als goed
ingericht te beschouwen is, zoolang het Heilig
Avondmaal des Heeren niet dikwijls in haar
midden gevierd en vlijtig bezocht wordt, daarbij
echter zoo, dat niemand toe gaat die niet met
heiligen zin en eerbiedenis verschijnt. Daarom
moet de kerkelijke tucht in de kerken door de pre
dikanten gehandhaafd worden, opdat 't Avond
maal niet worde ontheiligd door hen, die in hun
gansche leven betoonen, hoe weinig zij met den
Heere gemeen hebben. Zoo moet de excommuni
catie weer ingevoerd worden, maar niet gelijk
Rome, die dit recht aan de bisschoppen toekent.
De gemeente zelve moet haar oefenen door hare
organen. Opzieners moeten zelf gekozen worden,
die op de anderen toezicht houden, en overtre
ders met de predikanten vermanen. Helpt dit
niet, dan moet de zaak aan de verzamelde ge
meente worden bekend gemaakt. En als de
schuldigen dan nog voortgaan op hun boozen
weg, zoo moeten zij van het Avondmaal worden
buitengesloten."
Duidelijk ziet men uit dit citaat, dat Calvijn
op een geheel ander standpunt staat dan den
scribent in bovengenoemd blad.
Voor Calvijn geldt het beginsel, dat de tucht
door de opzieners met de Dienaren des Woords
wordt uitgeoefend. Dit beginsel is sterk bestre
den door de Libertijnen. En eigenaardig is, dat
de Raad van Genève zich aan de zijde van de
Libertijnen schaarde en wel zoo, dat deze be
paalde, dat men de aanvoerders der Libertijnen
die reeds anderhalf jaar waren buitengesloten,
moest toelaten. Calvijn heeft hiertegen ten sterk
ste geprotesteerd. Eerst ging hij naar de raads
vergadering en vroeg kalm en vriendelijk om een
andere houding. Toen dit niet hielp, zeide hij
liever te zullen sterven dan den disch des Heeren
te laten ontheiligen. Toen de morgen van het
Avondmaalvieren daar was, was de kerk St.
Pierre dicht bezet. Aan het slot van zijn predi
katie zeide Calvijn „wat mij betreft, weet gijlie
den wel, dat God mij een standvastigen moed
heeft gegeven, dien ik van zijn genade heb af-