FEUILLETON. DIE UW LEVEN I VERLOST het Avondmaalsformulier. De toon is teeder. We zien onzen Heiland als borg beladen met de vloek. We worden gewezen op het voorrecht met Hem gemeenschap te mogen oefenen en deel te mogen hebben aan de eeuwige goederen en eindelijk het schoone gedeelte, waarin gezegd wordt dat we één zijn, geteekend in het beeld van de graankorrels, die gemalen worden en de beziën die saamgeperst worden. Met de bede, dat God tot dit alles helpe, besluit het formulier. Volgende week hopen we het derde of ritu- eele gedeelte nader te bezien. KERKBESEF. Prof. Hepp neemt in „Credo" een artikel over uit de „Waarheidsvriend", dat als volgt luidt „Willen we toch een juist besef hebben van de Kerk, dan moeten wij weten wat de Kerk is naar het Woord Gods. Dan alleen kunnen wij weten hoe wij ook de Kerk te waardeeren heb ben naar haar zichtbare zijde. De prediking, de catechisatie, de sacramentsbediening enz., komen dan eerst in 't juiste licht te staan. En niemand zal ontkennen dat aan het goede begrip hier omtrent nog al wat ontbreekt. Vandaar kan van alle kanten de dringende oproep gehoord wor den dat toch verstaan worde wat Kerk-zijn is. Nu is het vaak zoo, dat practisch de Kerk be handeld wordt als een soort vereeniging van meer of minder gelijkgezinde menschen. We ko men 's Zondags bij elkaar en luisteren naar een preek als naar een soort verhandeling, inleiding of opstel. In het midden staat dan de persoon, die „gesproken" heeft en de wijze, waarop deze zich van zijn taak heeft gekweten. Maar dat God komt met Zijn Woord en dat Hij „aarden vaten", „menschjes, uit het stof verrezen", ge bruikt om Zijn getuigenis aan de gemeente te doen hooren 't wordt maar al te vaak niet beseft. Vandaar ontbreekt er zoo ontzaglijk veel aan de ernst, die met de prediking gemaakt wordt, aan de trouw, waarmee de samenkomsten worden bezocht. Er is zoo weinig besef van per soonlijke gebondenheid aan het Woord van dien God, Die ook zegt hoe het in ons leven zijn moet. Willen we de Kerk goed zien en het juiste Kerkbesef hebben, dan moeten wij de Kerk met prediking en sacramentsbediening zien als een stichting Gods. Als een stichting Gods, waar bij wij betrokken zijn. Dan wordt het ons roe ping van Godswege om te luisteren naar wat de Heere ons te zeggen heeft. Dan wordt het eerst recht ernst. Dan wordt alles voor ons zwaar van verantwoordelijkheid. Want dan zien we, dat wij véél hebben ontvangen en dat daarom ook veel van ons zal gevraagd worden. Ook deze roeping vloeit hieruit voort, dat dan door ons steeds zal gestaan worden naar zulk een Kerk- regeering, die alle zeggenschap volkomen aan God laat, naar Zijn getuigenis zich richt, en die alles verwerpt wat met den wil Gods over ons in strijd is." Prof. Hepp geeft als onderschrift„Ook Ge reformeerden mogen dit ter harte nemen. Want ook onder ons heeft het kerkelijk besef verster king noodig. De kerk moet daarin door een steeds voortgaande reformatorische actie voor gaan door haar inrichting hoe langer hoe meer te doen beantwoorden aan de voorschriften Gods". Inderdaad, versterking van kerkelijk besef door kerkelijke actiesdat alleen kan de kerk ten goede komen. Wat met klem naar voren moet gebracht worden in de kerk, op catechisaties is kerkbesef, hetgeen iets anders is dan kerkisme. Geen verflauwing der grenzen brengt ons dich ter bij elkander, maar een duidelijk aanwijzen van ieders belijdenis. De doleantie en de afscheiding krijgen door de gebeurtenissen van onzen tijd geen geringere beteekenis, maar wel grootere beteekenis. En we zijn deputaten die werken aan de eenheid der kerken dankbaar, dat zij de ker ken hebben aangespoord niet zelfstandig als kerk, maar langs den officiëelen weg door de Synode aangewezen, de eenheid te zoeken. A. H. OUSSOREN. door I B. HENGELAAR 51) Zou niets van terecht komen. Een boek lezen 't Lokte hem niet aan. De broeiende zonnebrand maakte hem luste loos, onbehagelijk. Dan stond hij op, verliet z'n woning, greep de fiets en peddelde over asfaltstraten, die gloeien. Hij peddelde maar voort zonder doel, ont vluchtend de broeische stadshitte die ondragelijk werd, zocht verkoeling op de buitenwegen, waar een frisch windje woei die hem streelde, reed dan aan den Paterswoldschen weg, waar drom men fietsers zich bewogen, voor een achter en om hem. Groette daar iemand „Bonjour, Welders." „Hé, Kooijmans, jij hier, waar dat op af „Even naar Paterswolde, over Haren terug." Dan stonden ze aan den wegkant, lieten de stroom van fietsers aan zich voorbijgolven. „Wat is hier aan de hand", informeerde Kooij mans. „Jeugddag, onze Jeugddag. Zeg ga mee, ga nou 's mee." „Ben je wel, 'k wou naar Paterswolde." DE CHRIST. GEREF. KERK EN DE EENHEID. III (Slot). Ons vorig artikel handelde over wat de Christ. Geref. Kerk gedaan heeft inzake de eenheid met andere kerken van Gereformeerde belijdenis, ge lijk Prof. van der Meiden dat beschreef. De pro fessor komt zelf tot de slotsom, dat het te be treuren is, „dat in den loop der jaren zoo weinig bereikt is. Het dringe elke kerk en ieder per soonlijk tot zelfonderzoek. Onder Gods tuch- tende hand moeten we meer dan ooit den ernst van deze zaak gevoelen. En vóórtarbeiden", schrijft hij op blz. 68. Wij beëindigden dat artikel met twee opmer kingen. Ten eerste, dat het blijkt dat de Christ. Geref. Kerk haar „monopolistisch standpunt" (Dr Schippers) van 1910 heeft verlaten. Toen heeft zij jegens onze kerken zich gesteld op het starre standpunt, dat zij (en dus niet wij) de wettige voortzetting was van de Geref. Kerk in ons vaderland. Dit standpunt is in zoover star te noemen als vandaar uit elk verzoek tot toe nadering moest worden afgewezen met de theo rie, dat iedere Gereformeerde die vereeniging wilde zijn eigen kerk had te verlaten en over te gaan naar de Christ. Geref. Kerk. Het kan ons verblijden, dat dit standpunt is verlaten. De tweede opmerking was deze, dat volgens Prof. van der Meiden, de voorzitter van de de putaten der Christ. Geref. Kerk inzake de een heid, bij de Christ. Geref. thans den wensch naar een samenspreking met onze kerken aanwezig is. Ook dat is een verandering. Op het verzoek van onze kerken in 1933 om zulk een samenspreking werd nog afwijzend geantwoord. En op een her haald verzoek in 1937 tot de Christ. Geref. Sy node van Hilversum gericht, werd nogmaals een afwijzend antwoord ontvangen. Toen werd na drukkelijk uitgesproken, dat voor de Christ. Geref. Kerk het motief voor zulk een samenspre king moet zijn „de redelijke mogelijkheid van vereeniging". En die „redelijke mogelijkheid" was in 1937 naar het oordeel der Christ. Geref. Kerk niet aanwezig. Thans schrijft wel niet de Christ. Geref. Sy node, maar de voorzitter der deputaten voor de eenheid, dat de uitgestoken broederhand der Geref. Kerken niet is geweigerd. „De Synode der Christ. Geref. Kerk nam die hand aan, hield die hand vast en houdt die hand nog vastblz. 67. Van harte hopen wij, dat deze opvatting van Prof. van der Meiden straks ook de opvatting der Christ. Geref. Synode moge blijken. Dan zal het met de aanvragen om een samenspreking uit eindelijk nog goed komen en zien we de dag aan breken, dat deputaten van hen en ons zich zetten om één groene tafel om een broederlijk gesprek te openen over wat verdeelt en wat samenbindt. Het komt ons voor dat ook deze uiting van Prof. van der Meiden wijst op een kentering in de Christ. Geref. Kerk ten goede. Eerst geen samenspreking gewenscht. Nu wel. Prof. van der Meiden gaat echter verder. Hij steekt niet onder stoelen of banken, dat hij liever had gezien, dat namens onze kerken een rapport was verschenen met een antwoord op het be kende rapport van Christ. Geref. zijde van 1937. Hij wenscht een schriftelijke behandeling van de geschilpunten in plaats van een mondelinge samenspreking. Zelfs gaat hij zoover, dat hij schrijft, dat de Christ. Geref. Synode op een nieuw verzoek van onze kerken om een samen spreking niet meer kan ingaan, wanneer wij dat rapport van 1937 laten voor wat het is. Dat rapport ligt er eenmaal. De Christ. Geref. Kerk heeft zich daarin uitgesproken. Zij heeft haar bezwaren tegen onze kerken daarin uiteengezet en gemotiveerd. Zij kan nu, reeds om eigen pres tige, niet goedkeuren, dat die bezwaren stilzwij gend terzijde worden geschoven. In zekeren zin heeft de Christ. Geref. Kerk zich aan dat rapport van 1937 officiéél vastgelegd. Over dat rapport zal dus de gedachteniswisse ling moeten loopen zal zij op gang komen. Aldus Professor van der Meiden. Nu kunnen wij in deze gedachtengang inko men. Al spreken wij de hoop uit, dat de pogingen om tot nader contact te geraken toch niet mogen stranden op de kwestie van de methode. Geluk kig is op onze Synode, op voorstel van Profes sor Schilder, aan onze deputaten ook vrijheid verleend een schriftelijke gedachtenwisseling te beginnen zoo men van Christ. Geref. zijde daar aan vasthoudt. Op de formeele kwestie spreken „Dat kan straks, kom ga mee." Kooijmans weifelde. Liep toch mee. Eventjes kijken. Dat kon geen kwaad. „We stallen hier onze fietsen", zei Welders. Frits gehoorzaamde mechanisch. De collega's verdwenen in 't park, waar 't we melde van jonge menschen. Frits aarzelde even, bleef staan. „Toe", drong Welders, „hier hoor je niks, we moeten verder." Ze liépen verder, zaten plots tusschen de jeugd. Overal jongens en meisjes, die luid lachten en, plezierden. Frits begreep zich zelf niet meer. Daar was hij nu verdwaald tusschen jeugd-) menschen die christelijk waren, heel anders dach ten dan hij. Jongelui, die van zijn levensbeschou-| wing niets begrepen, er mijlen ver van af stonden. Wat deed hij hier Dan paste hij er toch niet Zou zich maar ergeren, het niet eens zijn met de sprekers. Ja, er zouden sprekers optreden. Wie? i Wist hij het Wat liep hij dan mee Hier luisteren naar sprekers, waarmee hij niet sympathiseerde Doen alsof hij alles beaamde, veinzen alsof hij 't mooi vond Wat deed hij hier dan Welders een genoegen doen En als hij 't straks niet eens was met de sprekers of schrijven behoeft het nadere contact onzer- zijdsch alzoo niet af te stuiten. Blijft nog de kwestie of de bespreking moet loopen over het rapport der Christ. Geref. Kerk. Wij kunnen er in komen, dat men van Christ. Geref. zijde zich krampachtig houdt aan dit rap port. Men heeft zich daar officiéél in uitgesproken. En kan niet gemakkelijk eigen woorden ver loochenen. We hopen, dat men van onze zijde zich niet zal vastleggen aan een bepaald schriftuurlijk stuk. Het gevaar daarvan is, dat men zegthier hebt ge onze meening. Zoo moet hetAnders niet. De wil tot vereeniging kan dan gemakkelijk af stuiten op den wil tot handhaving van eigen positie. Zoo mag het toch niet onder ons. Als wij Christus gehoorzamen, moeten wij niet strij den voor zelfhandhaving maar voor Zijn eer en waarheid. En de meeste is hij, die de minste wil zijn. Als een die dient. In verband met deze dingen betreuren wij, dat Prof. van der Meiden ergens in zijn stuk heeft geschreven, dat de deputaten der Christ. Geref. Kerk niets van het rapport van hun kerk zullen mogen loslaten, blz. 77. Als men van te voren reeds vastlegt, dat van eigen welomschreven standpunt niets mag worden losgelaten, welke tegenargumenten ook worden aangevoerd, dan is samenspreken bijna overbodig geworden. Men zou dan ook kunnen zeggen, de andere partij moet onvoorwaardelijk ons standpunt aanvaar den. Meer hebben we niet te zeggen. Te praten valt er niet. Wat wij geschreven hebben, dat hebben wij geschreven. Van tevoren staat vast, dat niets ontzenuwd kan worden. Op deze wijze staat het resultaat van de ge dachtenwisseling van tevoren al vast. We ho pen, dat dit standpunt van Prof. van der Meiden niet het standpunt van de aanstaande Synode der Christ. Geref. Kerk zal blijken. Mocht dat wel het geval zijn dan kunnen wij thans al voor spellen, dat het resultaat van de briefwisselingen en eventueele samenspreking zeer mager zal uit vallen. Ds M. B. van 't Veer heeft het woord confes sioneel in verband gebracht met het rapport der Christ. Geref. Kerk en geschreven, dat op deze wijze aan dit rapport een confessioneel gezag wordt gegeven, hetzelfde gezag dat een belijde nisgeschrift heeft. Als Prof. van der Meiden ge zegd had, dat de deputaten zich stipt aan de belijdenis moesten houden, dan gingen wij daar mee natuurlijk accoord. Want, aldus Ds van 't Veer, een gedeeld leven van twee kerken wordt nimmer gerechtvaardigd in een verschil over een rapport, maar in een van elkaar afwijkende be lijdenis. Volkomen juist. Alleen zie men niet voorbij de uitspraak van een der vroegere Christ. Geref. Synodes, dat men in theorie dezelfde belijdenis kan hebben, maar in werkelijkheid niet. Ik geloof dat deze Synodale uitspraak niet ge heel onjuist is. Het rapport kan ook beschouwd worden als een poging tot nadere precisseering van de afstand die ons van de belijdenisgeschrif ten scheidt. Als het dienen kan om die afstand die elk van beide van de Geref. belijdenis scheidt te helpen omschrijven voor nu en voor de toe komst, dan zullen wij voor dat resultaat ook dankbaar moeten zijn. Al is het helaas dan nog niet wat wij gehoopt hadden de eenheid van broeders van hetzelfde huis. Het zal toch een stap in de goede richting zijn. Opklaring van positie. Brouwershaven. J. MEESTER. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Juni 1941. In dezen vreeselijken tijd blijkt 't steeds duide lijker, dat ook het kerkelijk leven betrokken is in het geweldige historische crisisproces, dat we op elk levensgebied te doorworstelen hebben. De aardbeving, die heel de wereld op haar grondvesten doet beven, laat de kerk niet on beroerd en onbewogen. Ongetwijfeld zal zij het in de komende dagen hard te verantwoorden krijgen. Doch ook heeft ze zelden zulke kansen ge kregen als nu, en 't komt er maar op aan, dat zij die van God haar gegeven kansen zal be nutten. Dan gaan bekkevechten Ze zouden hem uitlachen. Wat moest die vent hiereen rooie Die dwaze Welders ook. Waarom troonde die 'm mee. Ieder z'n vrije meening hoor. Kom, hij ging weer weg. Maar Frits bleef. Een onweerstaanbare macht hield hem vast, hield hem gevangen, dwong hem tot blijven, maakte 't hem onmogelijk terug te keeren. „Toe", zei Welders, „dichter naar het spreek gestoelte. 'k Wil wat hooren." Frits liep mee. Ze kwamen dichter bij den spreker. En ze luisterden. Ook Frits luisterde. Een beetje critisch eerst, met eenige reserve. Maar dat werd weldra anders. Hij liet zich meevoeren, luisterde intens. Dat waren oude bekende dingen, die hem stil ontroerden. Wat was er een aandacht voor deze sprekers hier in 't park. Sprekers die toch allerminst agi teerden, of de menschen opzweepten. Sprekers, die tóch boeiden, overal een heerlijk enthousias me verwekten, honderden oogen deden stralen van geestdrift. Als het pauze werd besloot Frits naar huis te gaan. Maar levenslustige jongens en meisjes dromden straks weer in de richting van het spreekgestolte. En Frits nam zich voor te blijven. Hij zou het ritje naar Paterswolde er maar aan geven. Hier was iets dat hem boeide, hem vasthield. Een vraag, die dikwijls bij ons oprijst, is de vraag of ons volk van de gebeurtenissen geleerd heeft. Het is niet gemakkelijk nu reeds die vraag te beantwoorden. Zeer zeker treedt hier en daar een zekere ernst naar voren. Over 't algemeen genomen hand haven veel menschen echter een zekere onver stoorbaarheid. Is er een hartstochtelijk roepen tot God, een behoefte om met elkander samen te komen in de bedehuizen om samen het Woord Gods te onder zoeken Het is wel wonderlijk, maar we wennen aan den oorlogstoestand. We weten al niet zuiver meer hoezeer we eerst onder den indruk waren. Even ging er een huivering door ons volk. De spanning is echter weg. ,fn Als nu de vroomheid maar niet verteèrt als een morgenwolk en vergaat als de dauw. Als nu al wat gebeurd is maar niet zonder geestelijke winst moge geschied zijn. Geve God vruchten van Hem, kennen van Hem, leven voor Hem. Meer dan ooit moet thans in het Christelijk gezin een geest heerschen, die van geen schip peren weten wil. Wij moeten leven in de volle overtuiging van de kracht van het Woord van God over heel het leven en over alle levens verhoudingen. Het dragen van den Christennaam kan ons weieens vervolging gaan kosten. Er kunnen Wei- eens zware offers van ons gevergd worden. Make de Heere ons getrouw en leeren we Hem verwachten ook in den weg van Zijn ge- richten. Hoé onbewogen vele menschen zelfs in dezen tijd nog blijven, bleek me uit het verslag van een kerk uit onze provincie aangaande het Evan gelisatiewerk onder de schippers. Van veel vrucht kan niet worden getuigd. Letterlijk heet 't daar „De gesprekken loopen veel over den oorlog en zijn gevolgen. Vele schippers hebben in groot gevaar verkeerd en verkeeren nog dagelijks in levensgevaar. Of evenwel bij de groote massa eenige kentering ten goede te bespeuren valt is te betwijfelen. De toon is in het algemeen ver bitterd of verslagen. Wél leeft bij velen de sterke overtuiging, vooral bij schippers die onder oud- Gereformeerden invloed staan, dat we op het eind der dagen leven en dat de wereld slecht en verdorven is. Van werken der bekeering, zooals vernieuwd kerkbezoek, valt echter weinig te be speuren. De meesten blijven in hun ouden sleur gang, het min of meer materialistische leven van voorheen wordt voortgezet. Ook al spreekt men, wanneer men met deze schippers in aanraking komt, veel over gerichten en oordeelen, de val- sche lijdelijkheid is voor velen een belemmering om zich te bekeeren of beter gezegd een toe vluchtsoord, waarheen ze kunnen gaan om den eisch der bekeering te ontvluchten." Gelukkig is 't niet alles somber. Hier en daar spreekt het verslag ook van zegen o.a. „Bij sommige schippersvrouwen konden wij merken een zekere ontvankelijkheid voor de rust der overgave, die het Evangelie biedt, een zeker openstaan voor het geloof dat God ook in deze dagen regeert". Hoe staat 't met de Gereformeerde schippers In vroeger dagen werd juist onder hen warme godsvrucht gevonden. Ook over de Gerefor meerde schippers kan de verslaggever niet roe men. Hij schrijft„Gereformeerde schippers heb ben we in de laatste maanden velen ontmoet. Helaas moet van een groot percentage gezegd worden dat ze ontrouw zijn. Op hun eigen plaats gaan ze, wanneer ze daar vertoeven, trouw ter kerk, maar vooral de schippers uit de omstreken van (in het verslag wordt dan een bepaalde plaats genoemd) koesteren de slechte gewoonte elders niet te kerken". In 't algemeen werd in 1940 het Evangelisatie werk belemmerd door de bizondere omstandig heden. „Anderzijds" aldus lees ik in het ver slag van Zeeuwsch-Vlaanderen West „boden de omstandigheden sedert 10 Mei meermalen gelegenheid en aanleiding tot meer persoonlijk contact. Al kan er van een geestelijke omkeer nog in de verste verte geen sprake zijn, sympto men van vermeerderde belangstelling konden wel worden opgemerkt, met name die voor christe lijke lectuur". Aparte vermelding verdient het feit, dat ge durende de wintermaanden Zondagsavonds kerk diensten te Sluis werden gehouden. Van tijd tot tijd werd ook eenige belangstelling uit Hervorm de kringen getoond. Ten slotte wil ik nog iets vermelden van den Hij liep weer mee met Welders, nieuwsgierig naar wat nog komen ging. „Hoe vond je 't vischte Welders. „Aardig", zei brits gul. Dan schetterde fanfaremuziek. Het felle koper scheurde de lucht, galmde door 't park in wijd uitdragende klanken, en 't klonk op uit honderden kelen Het leven ons geschonken, Nog vol, nog rijk en schoon Nog met den glans omblonken Van jonkheids bloesemkroon, Zij aan Gods dienst geheiligd, In arbeid, vreugd en strijd, En door Zijn vrees beveiligd Voor d' afval van den tijd. Dat lied kende hij. Maar hij zong het niet mee. Zijn lippen bewo gen niet. Alleen zijn ontroerde hart zong mee. Hier in het park, op dezen Jeugddag herkende hij het lied uit vroeger dagen. Het lied deed sna ren trillen in z'n bewogen, gemoed, deed het heimwee ontwaken naar iets dat hem eertijds heilig was, en dierbaar. Werd hij sentimenteel? Wat deed hij hier. Hoe durfde hij Moest 'n partijgenoot hem hier zien. Was hij een huichelaar Hij was er nu eenmaal, had zich laten mee- troonen, moest maar voor de gevolgen instaan, 't Zou hem niet schaden. Er kwam deining in de massa.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 2