FEUILLETON. DIE UW LEVEN VERLOST plechtige dienst werden dan de kinderen der ge meente „bevestigd". De bisschop maakt dan een kruisteeken op het voorhoofd van den confir- mant, door middel van een zalf, die bestaat uit olie en balsem en spreekt de woorden uitik teeken u met het teeken des kruises en bevestig u met de zalf des heils in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Dan legt de bisschop de handen op en daardoor wordt de bevestigde aangewezen tot den strijd voor Chris tus. Dit sacrament der bevestiging maakt, dat ze bezield worden met nieuwe kracht van den Hei ligen Geest. Luther en Calvijn wilden beiden niets weten van 't sacrament der bevestiging. Beiden verwier pen ze dit Roomsche uitvindsel en wilden slechts twee sacramenten doop en avondmaal. Calvijn noemt de bevestiging een misgeboorte en Luther zegt van de bevestiging in 1522„Mijdt het apen-spel van de bevestiging. God heeft daarvan niets gezegd en het is alles gelogen, wat de bis schoppen daarin gegeven. Zij spotten met onzen God, als ze zeggen, dat het een sacrament Gods is, en het is toch een uitvinding van den mensch". Helaas heeft Luther toch nog een bevestiging overgehouden, al was het dan ook niet als sacra ment. En wat nog erger isdeze bevestiging werd een ceremonie tusschen doop en avondmaal in. Luther zag in de bevestiging een handeling met een eigen inhoud en werking men kreeg deel aan de gemeenschap der heiligen, zij schonk den Heiligen Geest, zij bewerkte, zij bevestigde het volharden in het geloof en christelijk leven. Helaas zeiden we, heeft Luther zich niet geheel losgemaakt van het Roomsche zuurdeesem, en zag hij niet in dat de Heilige Schrift niets weet van een bevestigen, maar dat ze alleen kent Doop en Avondmaal en een afleggen van belijdenis des geloofs, welke toegang geeft tot het Heilig Avondmaal. Calvijn wilde dan ook van een sacramenteele bevestiging niets weten. Hij noemt de bevestiging een verderfelijke list van satan, die den Doop waardeloos maakt. Alle nadruk valt bij hem hierop, dat de catechisanten die tot den heiligen disch zullen worden toegelaten eerst hun geloof moeten belijden. In Genève was het dan ook gewoonte, dat des Zondags vóór de Avondmaals viering de jeugdigen in de kerk de catechismus moesten opzeggen in den vorm van een eigen belijdenis. In London de vluchtelingengemeen te gold de regel, dat jonge menschen des Zondags vóór hun eerste Avondmaalsviering zouden worden onderzocht. En in Wezel ge beurde hetzelfde acht dagen voor het Avond maal werden ze daar onderzocht. Heel de gedachte van bevestiging hebben dus de Gereformeerde Kerken uitgebannen. Het we zen van de toelating tot het Avondmaal werd gezocht in het kerkelijk onderzoek naar de ken nis van de hoofdstukken der belijdenis. Als men dus openbare belijdenis doet, dan is dit geen Roomsche- of Luthersche bevestiging, dan is dit geen aanneming van „nieuwe lidma ten". Ze zijn lidmaten door den doop, maar ze konden alle rechten tot nog toe niet uitoefenen, omdat ze nog niet rijp daarvoor waren. Doqr het doen van belijdenis wordt nu toegang verleend tot het Avondmaal. Dus de belijdenis heeft niet een eigen inhoud, maar is publieke verklaring van toelating tot het Avondmaal. Heel de ge dachte dat belijdenis doen een aparte plechtig heid is, die instaat tusschen Doop en Avondmaal, is Roomsch. Belijdenis doen en ten Avondmaal komen zijn op zijn nauwst met elkander verbon den en het is zeer jammer, dat in het verminkte Avondmaalsformulier dat nu niet meer te zien is. Oorspronkelijk stonden die vragen vooraan. In de Zeeuwsche uitgaaf van Schippers is die voor het eerst weggelaten, omdat de Zeeuwen die wilden vervangen door het Kort begrip. De vra gen die nu 'gesteld worden, heeft Voetius gefor muleerd. Ze zijn deze 1. Verklaart gij de leer onzer kerk te houden voor de ware en zaligmakende leer overeen komende met de Heilige Schrift. 2. Belooft gij door Gods genade in de belijdenis van de zaligmakende leer volstandig te zullen blijven en in haar te zullen leven en sterven. 3. Belooft gij overeenkomstig deze leer trouw, eerlijk en onberispelijk uw leven te zullen in richten en uwe belijdenis met goede werken te zullen versieren. door B. HENGELAAR 50) „Antirevolutionair, maar van hem heb 'k geen hinder, al zijn we 't vaak niet met elkaar eens. Ik mag den vent wel. Overigens heb ik m'n beste jaren gehad bij de firma, 'k Heb eergisteren maar 's gesolliciteerd." „Jij gesolliciteerd En je hebt er een prima baan „Zou ik krijgen, maar die is me voor m'n neus weggekaapt." „Door wie „Door de nieuwe chef „De chef 't Is toch een firmant „Dat zou ie willen." „Is hij niet je patroon „Kan je begrijpen. Ofschoon hij 't wel eens worden zal. Meneer neemt nu al de allures aan. 't Heet een bezuininging. snapt U? Toen Retèl zich uit 't bedrijf terugtrok, en Kloosterhuis ver dween, werden beide functies gecombineerd in deze meneer." „Dus een compagnon in de dop", schertste Heeterdonk, die merkte dat brits mooi opmon terde. „Juist, U is er achter, maar 'k heb maar een hekel aan die soort lui. Je weet nooit wat je aan ze hebt. Je kunt ze niet vertrouwen. Ze zijn 4. Belooft gij u aan de vermaning en terecht wijzing en kerkelijke tucht te willen onder werpen en onderworpen te zullen zijn, indien het gebeurde, wat God verhoede, dat gij u in leer of leven kwaamt te misgaan Nauwkeurige lezing doet zien, dat de vragen nu wel ietwat veranderd zijn, maar de hoofdzaak is dezelfde. Resumeerend zien we dus, dat helaas deze vragen losgemaakt zijn van ons oorspronkelijk Avondmaalsformulier, die ze expresselijk ver bond met het leerstellig gedeelte, om uit te laten komen, dat tusschen belijdenis doen en Avond maal vieren een onlosmakelijk verband is. En dat daar niet tusschen gevoegd mag worden een Roomsch sacrament of Luthersche ceremonie, met een aparte inhoud, die ze bevestiging noemen of met een Latijnsch woord confirmatie. A. H. OUSSOREN. INTERKERKELIJKE SAMENKOMSTEN EN TEVROEG GEGREPEN TRIUMPH, Deze week werd in onze stad een bijeenkomst van Christgeloovigen uit verschillende kerken gehouden in de Oostkerk. Daarin traden op als sprekers Ds Dippel, Ned. Herv. Predikant, Ds Nolte, Luthersch Predikant en ondergeteekende. Ik begon daar mijn toespraak met de volgende opmerking „Ik verheug mij zeer over deze bijeenkomst van Christusbelijders uit verschillende kerken. Hoe fataal werkt de breuk en de verscheurdheid der Kerk in de practijk van het leven. Vervreem ding en losweeking van elkander, verwarring en misverstand onder elkander zijn de bittere vruch ten geweest. Zoo behoeft het niet te zijn. Wat ons vereenigt, is meer dan wat ons scheidt. In den nood des tijds is een demonstratie van; ons gemeenschappelijk bezitJezus Christus als Verlosser en Heer van ons leven, wel zeer ver kwikkend. Deze bijeenkomst is aangekondigd als een „interkerkelijke samenkomst". Dat is naar mijni overtuiging een teveel aangewicht en daarom een te weinig aan juistheid. De naam „interkerkelijke samenkomst" kan ik niet aanvaarden. Dat is een te vroeg gegrepen1, triumph. Het conflict en de breuk tusschen de kerken is te diep dan dat ze door het etiket1 „interkerkelijk" kunnen worden overwonnen op de wijze van nationaal en internationaal. Ik sta hier dan ook niet als officieel vertegen woordiger van de Geref. Kerk helaas, helaas nietj maar als medechristen, dankbaar, zeer dankbaar voor de kruimkes, die er vallen van de nog schemerige tafel der gemeenschap. Tegelijk verlang ik zeer naar het volle brood aan een volle zichtbaren tafel van een waarach- tige kerkelijke eenheid. Daarom hoop ik zeer, dat ik nog eens een uitnoodiging mag ontvangen; voor een waarlijk interkerkelijke samenkomst.? waar de kerken de breuke van Sion gaan bren-; gen voor het forum van Schrift en belijdenis.! Dat is de koninklijke weg naar de eenheid. Wat we nu hebben is de verkwikking op eenj zijpad, waar echter niet in de volle wapenrusting! om de echte eenheid kan worden gestreden. Dat moet ook. Wij moeten, blijven weenen om de breuke. We moeten blijven worstelen om de heeling. De waarheid is in de 16e eeuw te duur gekocht dan dat een ernstig conflict over haar in de 19de en 20ste eeuw mag worden dood gezwegen." Tot zoover mijn opmerkingen voorafgaande aan de gehouden toespraak. Ik heb deze met opzet gemaakt om onze po-j sitie tegenover deze soort samenkomsten zuiver; af te bakenen. De kranten berichten ons telkens dat overal: in den lande zulke bijeenkomsten worden gehou-; den. Ik juich dat toe. Contact tusschen hen, die= den Heere Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben, is in deze dagen niet alleen verkwik-: kend, maar ook broodnoodig. Wij moeten niet alleen bittere ernst maken met de breuke en de verdeeldheid der kerk, maari ook met de vervreemding onder de Christus-! belijders. Het is goed, dat we de pijn daarvan; voelen. Omgekeerd zijn er onder ons, die uiterst ge-, reserveerd staan tegenover deze manifestatie van; Christusbelij ders teveel meneer om er mee te praten, en toch weer niet genoeg arbeider, om er wat aan te hebben.": „Zoo, zoo", kuchte Heeterdonk, „heb jij ge solliciteerd. Daar kijk ik toch van op." „Kan toch geen kwaad? Baat het niet, 't schaadt ook niet'k Las 'n adverentie, die me aanlokte." „Je hebt gelijk." „Kunt U mij er niet eens tusschenstoppen kwam Frits naïef, ,,'k zou zeggen, bij U is er allicht een open plekje...-..." „Valt af, jongen, maar zeg, ga mee naar bin nen." „Dank U maar, m'n moeder wacht me." „Zooals je wilt, nou 't beste hoor, kom nog eens praten zeg." „Graag", glimlachte Frits flauwtjes, „tot ziens, meneer Heeterdonk." Maakte dan, dat hij wegkwam. Weer was hij alleen. En dwaalde even nog de stad in. Liep voorbij etalages die 'm aantrokken, hem deden stilstaan en bewonderen. Het donkerde reeds in de binnenstad. Sterren fonkelden aan een matlichten hemel. Veel winkels stonden al verlicht. Frits stond voor een boekenzaak. Er lag veel dat hem interesseerde, dat tot koopen aanlokte. Daar lag de Jong's Merijntje Gijzen in dun- dr uk-editie. Een mooie handig formaat. Niet duur meer voor de heele cyclus. Moest Heeterdonk hem maar 's cadeau doen. Die had hem 'n aardigheidje beloofd voor be- Zij vreezen dat deze eenheidsmanifestatie zal gaan op kosten van de eenheid der kerken, die alleen verkregen kan worden door het twistge ding en de breuk der kerken ernstig te nemen. Met name heeft men dan bezwaar tegen de terminologieinterkerkelijke samenkomsten. Ik versta dat, al staat en valt een zaak niet met een minder juiste term daarvoor. We moeten dankbaar zijn dat de behoefte ont waakt is elkander als mede-christenen te ont moeten. De afstand was al bedenkelijk geworden. Omgekeerd moeten we deze samenkomsten ook niet gebruiken als een chloroformfleschje, om elkander te bedwelmen. We moeten nuchter blijven. We moeten er voor waken, dat we van deze bijeenkomsten niet gaan maken, wat Dr Kuyper in een geheel ander verband zoo meesterlijk ty peerde met „een tevroeg gegrepen triumph". Ik ben een overtuigd voorstander van de pluri formiteit der kerk. Men exegetiseere dit begrip niet in den zin hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Van een „relativiteitsleer" der Kerk wil ik niet weten. Voor mij beteekent de pluriformiteit dit, dat ik niet geloof, .dat bij een breuk in de Kerk nood zakelijk een der partijen alle kenmerken der Kerk moet verliezen. Een zwaar verminkt mensch een oorlogs invalide zonder armen of beenen, is toch nog een mensch. Zoo kan een zwaar verminkte kerk toch nog kerk zijn: Een mensch zonder arm of been, blijft mensch. Als zijn hoofd er af is, wordt het anders. Dan is hij een lijk geworden. Waar het hoofd er af is, waar de centrale dogma's Drieëenheid, Godheid van Christus, Vleeschwording des Woords, geloochend worden, daar is de Kerk niet meer verminkt, maar een lijk. Daar heeft ze opgehouden te existeeren. Wie de pluriformiteit erkent, sluit zijn oogen niet voor de zonde der verdeeldheid. Hij heeft zijn oogen goed open en ziet zoo beide, band en breuk der kerken. Hij wil dit niet verhelpen met menschelijke breukbanden, maar evenmin de breuk maken tot een kloof tusschen licht en duisternis. Daarom geen tevroeg gegrepen triumph uit deze samenkomsten van geloovigen van verschil lende kerken. Maar ook geen afwijzen en défaitisme zonder meer N. J. HOMMES. DE CHRIST. GEREF. KERK EN DE EENHEID. II. Wat de Christ. Geref. Kerk deed. We waren toegekomen aan punt twee van het opstel, dat Prof. L. H. van der Meiden van Apeldoorn over bovenstaand onderwerp heeft geplaatst in het boekje „De eenheid der Kerken". In punt twee beantwoordt hij de vraag wat de Christ. Geref. Kerk in de jaren van haar bestaan van 1892 tot nu, heeft gedaan inzake het zoeken van eenheid met andere Gereformeerde Kerken en belijders. Daarom is het een belangrijk stuk geworden, schreven wij de vorige keer. Het geeft immers een overzicht van het zoeken van contacten èn tevens van de houding der Christel. Geref. Kerk ten aanzien van andere kerken, die zich Gereformeerd noemen. In den loop der jaren tusschen 1892 en nu zijn er contactpogingen (zaakpunten is misschien beter) geweest met onze kerken en met de Geref. Gemeentenf de Kersteniaansche kerken groep. Het contact met de laatstgenoemden is uitgegaan van de Christ. Geref. Kerk, terwijl het contact met onze Kerken uitgegaan is van de Geref. Kerken. Aldus zijn de feiten. Niemand kan beweren, dat die feiten niets zeggen ten aan zien van de richting, waarin de Christ. Geref. Kerk zich heeft bewogen gedurende haar levens duur. Haar houding was meer toenaderend tot de menschen van de Geref. Gemeenten en meer afwijzend, althans zeer koel, ten aanzien van de Geref. Kerken. Wij zoeken daarvoor geen ver klaring, maken er allerminst een verwijt van, constateeren slechts de feiten. De oorzaak daar van kan liggen bij onze kerken, ook dat laten wij thans buiten beschouwing. Psychologisch is het zeer wel verklaarbaar, dat de Christ. Geref. broeders erg koel hebben gestaan tegenover hun broeders met wie zij vroeger onder één kerkelijk wezen diensten. Heerestraat. Weer etalages. En weer bewonderde Frits, stond geboeid te kijken bij Peek. Mooie costuums voor weinig geld. Frits genoot, genoot in de avondstad. Wat hield hij dol veel van z'n stad, van het drukke menschenbeweeg in de binnenstad, die nu weer opleefde tegen den avond. Dan plots een photozaak. Interessant al die portretten. Wel aardige kopjes erbij. Vooral dat eene PreciesAnneke. 't Was, alsof dat meisje hem aankeek, hem aanstaarde. Dan vielen hem Karel's woorden in „Je moet haar toch uit je gedachten bannen, 't is dwaas, nog aan Anneke te denken. Zij zal zich gelukkig weten." HOOFDSTUK XXXI. „Jij daar, An „Hé, Corry, kom boven zeg." „Graag eventjes als 't mag." Corry Vermaas wipte naar boven. „Dat treft, blijf maar 'n poosje, 'k ben alleen thuis." Dan zaten de meisjes tegenover elkaar. ,,'k Heb slecht nieuws", hijgde Corry nog bui ten adem van 't snelle trapstijgen. „Meid, wat is er dan schrok Anneke. Els Nieboer ligt ziek. Kan morgen op den Jeugddag niet spreken. Je weet, ze zou het slot- dak leefden, van wie zij in 1892 zijn weggegaan, omdat zij meenden in hen niet langer echte broe ders te kunnen zien. Gelukkig heeft de kerk niet in de eerste plaats met psychologie, doch met de Waarheid te maken, hetgeen onze- Christ. Geref. broeders uitnemend goed weten. En de eisch der Waarheid is, dat over die „zondige breuk" schulderkentenis voor den HEERE ko men, zoo schrijft Prof. van der Meiden. Over het contact met de Geref. Gemeenten willen we kort zijn, dat interesseert ons maar matig in vergelijking met dat met onze eigen kerken. Het begon in 1900, had heel wat voeten in de aarde, bracht de Christ. Geref. Kerk er toe haar eigen standpunt nog eens te herzien en te verbeteren. Ja, dat laatste is wel de mqeite waard om voor de lezers van onze Kerkbode even op te halen. In 1910 was door een Christ. Geref. Synode uitgesproken dat „alle Gerefor meerden (in ons vaderland blijkbaar, J. M.) naar den eisch van Gods Woord en de Formu lieren van Eenigheid geroepen zijn tot de Chris telijke Gereformeerde Kerk zich te voegen". De Synode sprak hiermee uit, dat de Christe lijk Geref. Kerk de wettige Geref. Kerk in ons land is, en dat alle andere Geref. Kerkengroepen die naam naar recht niet mogen dragen. Wie Gereformeerd wilde zijn diende zich te voegen bij de Christ. Geref. Kerk. Nu de Christ. Geref. Kerk zich op dit standpunt had gesteld kon van samenspreken over vereenigen natuurlijk niets komen. Er was maar één paroolKom naar ons over Wordt lidmaat van de Christ. Geref. Kerk. Dat is roeping van elke man en vrouw, die Ge reformeerd wil heeten. Prof. van der Meiden noemt thans deze uit spraak van 1910 een „sterke uitspraak". Dat zij verkeerd geweest is, zegt hij niet. Maar inmid dels is zij op de Synode van 1922, bij monde van den voorzitter der deputaten voor die zaak terug genomen. En ten aanzien van de Kersteniaansche Geref."Gemeenten is het standpunt van 1910 op geheven. Men wil in de Christ. Geref. Kerk met deze menschen vereenigen op den eenvoudigen grondslag van wederzijdsche erkenning van leer- aars en gemeenten. Zoo staat de zaak op heden nog. Praktisch is er niets van deze vereeniging gekomen en dientengevolge heeft een latere Sy node (1928) weer verklaard „dat zij den tijd niet rijp achtte". Doch de Christ. Geref. Kerk heeft zich harerzijds bereid verklaart om met de Geref. Gemeenten te vereenigen. Dit zijn weer de feiten. Niemand kan beweren, dat zij niet veel te den ken geven. In de tweede plaats het contact met de Geref. Kerken. Dat is, zooals boven werd vermeld, uitgegaan van de Geref. Kerken. In 1910 hebben onze Kerken een verzoek gericht aan de Christ. Geref. broeders om eenig contact met elkaar te maken in den vorm van een voorloopige corresponden tie of wel de mogelijkheid van kerkelijk samen leven met elkaar te bespreken. Het antwoord dat van Christ. Geref. zijde werd gegeven was af wijzend. De Christ. Geref. Synode sprak wel uit, dat zij de verdeeldheid betreurde, maar tegelijk sprak zij uit dat van contact met onze kerken niets kon komen, omdat er „in theorie dezelfde belijdenisschriften kunnen zijn, terwijl er in de practijk vele afwijkingen kunnen wezen". Verder werd gewezen op de leergeschillen van vóór 1905. Ook op de vereeniging van 1892, die werd genoemd „doorgedreven, waardoor het werk Gods van 1834 werd miskend". Deze Synode deed eindelijk de uitspraak, welke wij boven reeds memoreerden, waarvan Prof. van der Mei den nu schrijft, dat het een „sterke uitspraak" is, als volgt „Om bovengenoemde redenen kan de Christelijke Gereformeerde Kerk, als wettige voortzetting der Gereformeerde Kerk in Ne derland nimmer samengaan met de Geref. Kerken". Het werd 1933 toen onze kerken opnieuw bij de Christel. Geref. broeders aanklopten. Wij vroegen „een samenspreking over hetgeen ons gescheiden houdt en over de wijze waarop de door God gewilde kerkelijke eenheid zou kun nen worden verkregen". Van samenspreking kon niets komen. Men sprak van een kerkrechterlijk, een con- woord doen." „Els ziek!érg Cor „Dat niet, maar ze zal toch niet kunnen spre ken." „Jammer zeg. Enfin, dan moet de referente uit Amsterdam maar eventjes langer praten, wat zeg jij." „Er moet toch een slotwoord zijn." „Maar wie zou dat doen Corry lachte en kwam wijsjes met haar vin ger „Dat zou jij kunnen doen, An, en ik kom je vragen namens de presidente of je 't wilt." „Maar Corry, meisje, hoe kom je daar nou bij An bloosde er even van. „Ik daar spreken. Op den Jeugddaghoe durft Els je zooiets opdragen." „Doortasten" dacht Corry. „Ze moet het doen. Ze kan het best. 'k Moet haar toestemming heb ben." „Hoor 's, An. Je kunt het best. De mèisjes zullen het fijn vinden, als je haar wilt vervan gen." „Al te vleiend, meisje", trachtte ze Corry's woordenstroom te stuiten. „Je moet het doen, An. Jij kunt ons prachtig uit de moeilijkheid helpen." Anneke gaf zich nog niet gewonnen. „Wie maakt jou wijs, dat ik zou kunnen spre ken, zou kunnen optreden voor een groot pu bliek. En dan nog wel een slotwoord, dat de kroon moet zetten op alles." Corry vatte moed. „Jij hebt 't vaker gedaan, vroeger op een kring vergadering. En danin Twente nietwaar, ook op een Jeugddag. Of ben je dat vergeten?".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 2