No. 21 Vrijdag 23 Mei 1941 55e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. G HEI] en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W, M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Fj OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE GROOTE INSTRUCTIE. En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden. Hand. 1 4a. Met de Hemelvaart worden de discipelen niet autonoom, niet onafhankelijk. Zij mogen niet naar bevind van zaken han delen. Jezus is als hun Heer, hun gebieden opgevaren. Hij liet ze achter met de klare en scherpe in structie, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zou den. Van autonomie is in de Kerkgemeenschap van Jezus Christus geen oogenblik sprake. Waar de Geest des Heeren is, daar is nimmer vrijzinnigheid. De scheidende Heiland was de bevelende Heiland. Hij is de Heer, Wiens wil geëerbiedigd moet worden. Jezus heeft afscheid genomen, maar vooraf zijn zaken geregeld, zijn huis besteld. Zijn discipelen moeten in Jeruzalem blijven en daar wachten op het groote gebeuren de ver vulling van de belofte des Vaders. Jezus laat in dezen niets over aan het „particulier initiatief" der discipelen. Daarvoor is geen plaats in het werk der zaligheid. Het eenige wat zij hebben te doen, is zich kinderlijk houden aan de uiterste wilsbeschikking van den scheidenden Heiland. Dan zal het goed komen en zal het veilig zijn. De Kerk is alleen veilig, wanneer en voorzoo ver Jezus' wil wordt geëerbiedigd. Zijn wil is alleen heilig en goed. De discipelen hebben dat ervaren. Door in Jeruzalem te blijven, door trouwe gehoorzaam heid aan Jezus' bevel, gingen zij de heerlijkheid van Pinksteren, het feest des Geestes, tegemoet. Nog hangt alle heil, alle zegen, alle vrede en blijdschap voor de Kerk af van het bewaren van Jezus' geboden. De groote instructie voor de Kerk is gehoor zaam zijn aan het bevel van haar Hoofdin Jeruzalem blijven, leven in gebondenheid aan den Koning der Kerk. Dit is bloedige ernst. Afwijking beteekent hier .verwarring, inzinking, verraad. De Kerkgemeenschap van Jezus Christus is een volstrekte monarchie. Jezus alleen is Heer en Gebieder. Jezus alleen regeert en beslist. In deze monarchie zijn geen lagere magistraten, die meebesluiten. Geen parlement, dat den vorst controleert. Alle macht, alle bevoegdheid berust bij Jezus. Wetgevende, uitvoerende, rechterlijke macht, alles is in Zijn handen. Bewust van die bevoegdheid heeft de schei dende Heiland gehandeld. Hij gaf hun uitdrukke lijk bevel, wat ze hadden te doen en te laten. Ze ontvangen de groote instructie In Jeruza lem blijven. En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun. De Vertaling van het Bijbelgenootschap leest hier Terwijl Hij met hen aanzat, beval Hij hun. De uitdrukking in het oorspronkelijke van be velen is streng en sterk. Het wordt elders ook wel vertaald door scher- pelijk aanzeggen. De scheidende Heiland werkt niet met vrien delijk verzoeken. Hij komt met een ernstige aanzegging. Jezus treedt met groote autoriteit op. Wellicht was het noodig. Misschien zijn de discipelen onwillig ge weest. We kunnen ons zoo goed indenken, dat zij liever niet in Jeruzalem bleven. Het is men- schelijk om de plaats van eigen nederlaag te vlieden. Het wegkruipen achter gegrendelde deuren verraadt stellig geen groot enthousiasme voor Jeruzalem. Maar daarmede houdt Jezus geen rekening. Voor Hem beslist hoe Zijn Leven, Zijn Over winning en Zijn Genade het heerlijkst kan door breken in zijn discipelen en door hen in deze wereld. Daarvoor is noodig, dat zij in Jeruzalem blij ven. Niet zij, maar Hij weet, wat goed voor hen is. Zoo beveelt Jezus. Op het punt heen te gaan. legt Hij zijn volle autoriteit in de schaal. Het be vel weerklinktniet scheiden van Jeruzalem. In deze stad is het heil verworven. Hier zal ook de toepassing zijn door den Geest. Jezus geeft instructies. De autoriteit in de Kerk is bij Jezus. Hij heeft niet aan Petrus de leiding toever trouwd en via Petrus aan den Paus van Rome. Hij nam direct zelf de leiding en stippelde Zelf de lijnen uit. Nog staat en valt de Kerk met de instructies van dezen Jezus. Zijn wil, zijn regiment is de grondwet der Kerk. Dat leeren de discipelen hier. Zij die straks anderen bevelen zullen geven, moeten eerst leeren gehoorzamen. Dat is de wet in elk leger, ook in de militia Christi. Bevelen kan hij alleen goed, die zelf weet te gehoorzamen. Hier is de school voor het ambt. In Jezus' naam bevelen, kan alleen zuiver die zichzelf aan Jezus' autoriteit onderwerpt. Van Jezus komen nog alle instructies. Van Hem alleen. Hij ging bevelend naar den Hemel. Hij werkt bevelend uit den Hemel door Zijn Woord en Geest. In de Kerkgemeenschap moet ieder belijden Ik zal mij buigen op LIw eisch. Jezus is Koning. De heerschappij is nog op zijn schouder. Hij alleen is de Heer. Wee de Kerk, die meerdere heeren dient Jezus de Heer en wij zijn knechten. Van Hem de instructies, van ons de ootmoe dige taalSpreek Heer, Uw knecht hoort. Dat is de weg naar de Pinkstervolheid. Het Evangelie van Jezus Christus is niet een advies, een theorie, een meening. Zijn Evangelie is goddelijke autoriteit. Hij heeft ons bevolen in Hem te gelooven. Hij heeft ons bevolen te bidden. Hij heeft ons bevolen alle volkeren te onder wijzen. Hij beveelt ons nog uit den hemel in Jeruzalem te blijven. Te blijven in de waarheid' onder en ondanks alles. Dat is de groote instructie voor de Kerk. Zalig wie hier kinderlijk gehoorzaamt. Hij ziet de schoonheid van de monarchie der Kerk. Hij bezit het burgerschap in deze monarchie. Verkregen niet voor een groote som gelds, maar uit genade. Middelburg. N. J. HOMMES. SIMSON. Eerste conflict met de Filistijnen (1), Richteren 13 en 14. De belofte des Heeren aangaande een zoon, werd vervuld. Manoachs vrouw, die onvrucht baar was, baarde een zoon en zij noemde zijn naam Simson. Vrij algemeen is men het er over eens dat deze naam verband houdt met het Hebr. woord voor zon. De naam zou dan beteekenen zonnig of zonnekind. In de keuze van dezen naam, die hier aan de moeder wordt toegeschreven, terwijl in den regel de vader den naam gaf, willen sommigen zien een herinnering aan het slot van het lied, dat Debora zong na de overwinning van Israël op Jabin den koning der Kanaanieten en z'n ge- vreesden krijgsoverste Sisera. „Alzoo moeten omkomen alle uwe vijanden, o Heere wie Hem daarentegen liefhebben zijn als de zon, opgaande in hare kracht" (Ri 5:31). In haar zoon zou Manoachs vrouw dan gezien hebben de zon, die een nieuwen dageraad over haar volk zou doen opgaan. Het jongsken werd groot en de Heere zegende het. Dat is al wat van z'n jeugd wordt verhaald. Het is niet veel, maar nog heel wat meer dan verhaald wordt van velen, die in Gods Koninkrijk een belangrijke plaats hebben ingenomen en van wier jeugd we niets weten. En toen brak na ongeveer twintig jaar de tijd aan dat de Nazireër Gods zijn taak zou aanvat ten tot de aanvankelijke verlossing van Israël, en dat Simson in conflict kwam met de Filistijnen. Israël d.w.z. dat deel van Israël, dat in het Zuid-Westelijk deel van Kanaan woonde werd door de Filistijnen overheerscht. In 14:4 wordt herhaald,,de Filistijnen heerschten te dien tijde over Israël". Dat was niet een gevolg daarvan, dat de HEERE niet machtig genoeg was om Zijn volk tegen de Filistijnen te beschermen. Dat was niet omdat de goden der Filistijnen machtiger waren dan de God Israëls. De goden der Filistijnen waren afgoden, geen goden, ze bestonden niet Alleen Israëls God is God en Hij is de Almach tige, de God van hemel en aarde. Tegen Zijn wil konden de Filistijnen zich noch roeren, noch bewegen. Als de Heere dat had gewild, had geen Filistijn tegen Israël ook maar een hand kunnen opheffen. Dat was dan ook niet, omdat de Heere on trouw was geworden aan dat volk, waarmee Hij Zijn verbond had opgericht. God is trouw aan Zijn Woord. Hij is niet een mensch, dat Hij liegen zou, noch eens menschenkind, dat het Hem berouwen zou. Zou Hij het zeggen en niet doen, spreken en niet bestendig maken? (Num. 23:19). Die overheersching van Israël door z'n vijan den kan noch verklaard uit onmacht noch uit ontrouw des Heeren. Haar verklaring vindt ze in Israëls ontrouw. Wanneer God in Zijn genade Zich Israël tot Zijn volk verkoos en Zijn verbond met dat volk oprichtte, had Hij dat volk gezet onder den eisch van Zijn verbond dat volk moest dan Hem dienen en Hem alleen Hem gehoorzamen en op Hem vertrouwen Onder Jozua had Israël die eischen ook vrijwillig aanvaard. Het had gezegd: wij zullen den Heere dienen. Tot die eischen behoorde ook, dat Israël de volkeren, die Kanaan zijn erfdeel bewoonden, zou verdrijven. In Kanaan mocht alleen de Hee re gediend worden. Aanvankelijk had Israël naar dien eisch ook gedaan, ook ten opzichte van de Filistijnen. Jozua's dood was niet een aanleiding geworden om aan het gebod Gods niet meer te gehoorza men. Na Jozua's dood vroegen de kinderen Israëls den Heere Wie zal onder ons het eerst optrek ken naar de Kanaanieten om tegen hen te strij den. En de Heere zeide, dat Juda het eerst zou optrekken (Ri 1 12). Juda's stam had toen ook de Filistijnen aan gevat. Deze behoorden wel niet tot de Kanaanie ten, maar hadden ook geen recht om te wonen op Israëls grondgebied. De aarde is des Heeren, Hij is er de wettige eigenaar van, wijl de Schep per. Hij had het recht Kanaan te geven aan Zijn volk. Dan hadden de Filistijnen daarop geen recht. Juda nam toen van de Filistijnen de stad Gaza met omgeving en Askelon en Ekron met de om geving (Ri 118) Die strijd was toen echter niet doorgezet. Juda verdreef wel de inwoners van het gebergte, maar ging niet voort om de dalbewoners te verdrijven, omdat die ijzeren wagens hadden (Ri 1 19). Het schoone begin leidde niet tot een schoon einde. Er was ondanks den gebleken zegen Gods geen geloof genoeg om oók den strijd aan te binden met hen, die over ijzeren strijd wagens beschikten. Ze stelden zich tevreden met de gedachte, dat ze toch al heel wat bereikt had den. En toen Israël in vrede ging leven met hen, die het als vijanden moest zien en als vijanden bestrijden, kwam de ééne zonde na de andere. In deze heidenen, in wie ze als volk Gods vijanden hadden moeten zien, begonnen ze een en ander op te merken, dat toch ook wel te waar- deeren was. Ze hadden toch ook wel goede eigenschappen, deze heidenen. Ze vielen in den omgang nog wel wat mee, al waren het dan on- besnedenen En straks week Israël nog verder van den weg der gehoorzaamheid af. De waardeering ging over in een soort ver eering van de Filistijnen èn van hun goden. Zij verlieten den Heere en dienden Hem niet, maar eerden de goden der Filistijnen (Ri 10:6). Zoo deed het volk Israël, dat geroepen was om den Naam des Heeren te vereeren op de aarde, als den Naam van den eenigen waren God, zoo deed het volk Israël, dat in dat dragen van den Naam des Heeren, het doel vond van zijn afzonderlijk volksbestaan, dat daarom van de volkeren was afgezonderd. Het zag de scheidslijn niet meer, die door Gods genadeverbond getrokken werd tusschen hen en de volkeren. Israël werd ontrouw aan zijn roeping en daar om gaf God het in Zijn toorn toen over in de hand der Filistijnen (Ri 10:7). Daarin lag de oorzaak der onderdrukking, waarmee Israël door de Filistijnen onderdrukt werd. Had Israël dat nu maar ingezien en erkend, had het zich nu maar tot den Heere bekeerd met belijdenis van z'n schuld en geroepen om uit komst, dan zou de Heere dat gebed zekerlijk hebben verhoord. Maar dat deed Israël helaas niet. Toch bleef de Heere trouw aan dat volk, om dat het Zijn volk was, waaraan Hij Zijn Woord had gegeven en wilde Hij dat volk verlossen. Maar dan moest de valsche vrede van Gods volk met deze heidenen verstoord worden, dan moest er een conflict komen. In Simson, den Nazireër Gods, zou God nu den man geven, die dat conflict met de Filistij nen zou aandurven en in Zijn strijd tegen de Filistijnen zou God toonen, dat die strijd niet hopeloos zou zijn, maar dat Hij machtig was Zijn volk te verlossen. HEIJ. Zeelands eenigst Provinciaal kerkelijk orgaan zij uw gids en het zij de gids van allen, die de kerk liefhebben. Medelezers wordt abonné VAN DE SCHOONE VELDTOCHT DER KERK. III. 1 Tim. 2: 1, 2: Ik vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smeekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle menschen. Voor koningen en allen, die in hoog heid zijn opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle Godzaligheid en eerbaarheid. De kerk bidt niet voor de Overheden om bij haar een goede beurt te maken. Haar motieven liggen heel wat dieper. Zij bidt voor de Over heid als instelling Gods, dat zij dienstbaar moge zijn aan het Koninkrijk Gods. De voorbede der Kerk mag ook niet afhanke lijk gesteld van vriendelijke of vijandige Over heid, van ons sympathieke of onsympathieke re- geeringsvorm. Als wij onder een communistische regeeringsvorm zouden leven, zou het ook roe ping der Kerk zijn voor de Overheden te bidden. Het apostolisch bevel tot voorbede is absoluut onder alle omstandigheden. Zelfs als de Over heden gezworen vijanden van het Evangelie zijn, dan ontvangt de Kerk nog geen dispensatie van haar roeping tot voorbede. Ofschoon vele Overheden, zoo merkt Calvijn treffend op, ontaarden en afwijken van de orde ning Gods, dat mag ons niet afhouden van wat Godes is, lief te hebben en te begeeren dat het wel vare. Toen Paulus dit gebod tot voorbede afkon digde, hadden de christengemeenten van de zijde der Overheden reeds herhaaldelijk moeite en leed ondervonden. De spanning, die tot de latere vervolgingen zou leiden, was toen reeds speur baar. Het apostolische vermaan tot voorbede is dus alles behalve vrucht van een „Concordaat" of een soort contraprestatie der Kerk tegenover welwillende behandeling van de zijde der Over heid De apostel heeft de voorbede verordend in een tijd, toen de Kerk weinig goeds van de staatsmacht had te verwachten. En de Kerk heeft zich in getrouwheid aan deze vermaning gehouden, ook toen het optre den der Overheden één aaneenrijging van vijan delijke gezindheid was geworden. Nimmer heeft de Kerk haar roeping in dezen verzaakt. Zij heeft onder alle vervolging en druk haar schoone veldtocht steeds gehouden. Treffende bewijzen zijn ons daarvan bewaard gebleven. De tijd van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1