No. 20
Vrijdag 16 Mei 1941
55e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v, d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
HERINNERING.
Deze dagen zijn gedenkdagen. Dagen van te
rugdenken aan de rampen, die in Mei van het
vorig jaar over land en volk kwamen.
Met eerbied denken we aan de duizenden, die
in den oorlog voor ons vaderland het offer van
hun leven brachten.
We denken met medegevoel aan hen, die toen
in rouw gedompeld werden omdat de strijd voor
het vaderland van hen vroeg het offer van een
man, of zoon of broeder of verloofde. Deze da
gen zijn voor hen weer bijzonder moeilijk en
zware dagen, waarin we hun toebidden de ver
troostingen Gods.
Met medegevoel denken we ook aan hen, die
gewond werden en voor hun leven invalide zullen
blijven.
We denken aan hen, die als slachtoffer van
de verwoestingen van steden en dorpen het le
ven verloren en ook aan hen, wier leven wel
werd gespaard, maar wier welvaart verbroken
werd.
We treuren over zooveel schoons, dat vernie
tigd werd. Hoe zagen we met ontroering naar
den brand, die Middelburg teisterde en voor een
groot deel tot een ruïne maakte.
We treuren omdat we van een onafhankelijk
volk tot een volk werden, dat woont in bezet
gebied.
Dit alles te gedenken is goed, als we maar be
dacht zijn op het kwaad, dat ons daarbij bedreigt.
Noodig is daarbij, ook te bedenken wat de
Schrift zegtMij komt de wrake toe. Ik zal het
vergelden, zegt de Heere (Rom. 12: 19).
Alleen dan zal ons gedenken goed zijn, als we
in al dat vreeselijk en droef gebeuren ook de
hand Gods zien. Naar Gods bestel kwam dat
kwaad over ons. Hij was het, die ons sloeg en
die dat deed, opdat we voor Hem zouden beven
(Jer. 5:3).
Als er bij ons nu maar kwam dat beven voor
den Heere, dat ons weerhoudt van de zonde, om
den Heere de wraak uit de handen te willen
nemen en dat ons doet vragen naar Zijn weg.
Als er bij ons nu maar mag gevonden worden
dat beven voor den Heere, dat ons brengt tot de
rechte vreeze des Heeren, waarin ook een sterk
vertrouwen is (Spr. 14 26) en dat ons doet
bidden, dat uit dit kwaad het goede nog moge
geboren worden.
VERMEERDERING PREDIKANTEN.
In de bladen werd al vermeld, dat in de Geref.
Kerk van Utrecht de bijdragen voor den eere-
dienst zoo belangrijk waren verhoogd, dat het
aantal predikanten met twee kon worden ver
meerderd en op zeven worden gebracht. Die
verhooging ging zoover, dat ook een jaarlijks
terugkeerend tekort, dat voor 1940 geraamd
werd op 4000.werd weggewerkt. Daarvoor
was noodig een verhooging met 12.500.
De rapporteur van de Commissie „V.-P." (ver
meerdering predikanten) J. Dubbeldam (Fr.
Hendrikstraat 57, Utrecht), zond ons een schrij
ven met bijlagen, dat blijkens de adresseering
aan den kop bedoeld was voor de plm. 100 Ge
reformeerde Kerken met 1200 en meer zielen per
predikant en aan de algem. en prov. kerkelijke
bladen. De bijlagen waren de verschillende cir
culaires, die door den kerkeraad en de commissie
voor actie in de gemeente werden gebruikt. En
dan nog een opwekkend woord van Prof. Gros
heide, voorzitter van het Comité „Overvloed van
werk en werkkrachten" met aanbeveling om van
de in Utrecht gevolgde werkwijze kennis te
nemen.
We hebben ons even afgevraagd, of het ge-
wenscht kon worden geacht ook in onze Kerk
bode op deze dingen te wijzen, omdat het aantal
kerken in onze provincie, die meer dan 1200 en
meer zielen per predikant hebben, zeer klein is.
Volgens het laatste Jaarboek, zijn er dat maar
drie, Middelburg met 3097, Vlissingen met 1452
en Goes met 1247.
Toch is niet noodig angstvallig vast te houden
aan het getal 1200. Dat is toch niet te beschou
wen als een „heilig getal", waaraan niet mag
geraakt worden. Prof. Hepp daalde in „Credo"
al af tot het getal 800. Wanneer we nu iets
gaan beneden de 1200 zijn er al weer drie ker
ken te noemen, die er kort bijkomen Oost- en
West-Souburg met 1161, Terneuzen met 1147
en Zaamslag met 1142. En boven de 800 staan
dan nog Serooskerke 983 en Bergen op Zoom
918.
Hierbij noemden we niet de kerk van Axel
met 1850, omdat pas in Zoutespui een kerk werd
geïnstitueerd en ons nog niet bekend is, hoeveel
leden van Axel nu voor de kerk van Zoutespui
komen.
Ook in Zeeland is dus wel wat te doen. Met
blijdschap lazen we het bericht, dat in de kerk
van Middelburg ernstig gedacht wordt over het
beroepen van een derden predikant.
Daarom willen we ook hier wijzen op de in
Utrecht gevoerde actie, die tot zoo verblijdende
resultaten leidde.
Kennisname van de daar gevolgde methode
doet zien, dat de actie daar met beleid werd ge
voerd. Op andere plaatsen zal het wel wat an
ders kunnen en moeten. Maar in elk geval is
hier een leerzaam voorbeeld.
De heer Dubbeldam zal gaarne de verschil
lende missives sturen.
SIMSON.
Aankondiging van zijn geboorte (3).
(Richteren 13.)
De genade in die boodschap komt in helder
licht te staan, als we letten op het volk, waaraan
zulk een verlosser beloofd werd.
In vers 1 wordt gezegd En de kinderen Is
raels voeren voort te doen, dat kwaad was in
de oogen des Heeren, zoo gaf ze de Heere in
de hand der Filistijnen veertig jaar.
Dit is niet een vervolg op wat in de vorige
hoofdstukken verhaald wordt van het optreden
tegen de Ammonieten door Jefta. De onderdruk
king door de Ammonieten viel voor een deel in
denzelfden tijd als die door de Filistijnen. De
Ammonieten waren de vijanden in het oostelijk,
de Filistijnen in het westelijk deel des lands.
Ri 13:1 sluit weer aan bij Ri 106, 7toen
voeren de kinderen Israëls voort te doen, dat
kwaad was in de oogen des Heeren. Zoo ontstak
de toorn des Heeren en Hij verkocht ze in de
hand der Filistijnen en in de hand der kinderen
Ammons. Is dan eerst verhaald, in cap. 10, 11
en 12, van de onderdrukking door de kinderen
Ammons en de verlossing door Jefta, dan komt
het verhaal van de onderdrukking door de Fi
listijnen, die in dienzelfden tijd viel en de aan
vankelijke verlossing' daaruit door Simson.
Uit deze en andere gegevens leiden de geleer
den af, dat Simson een tijdgenoot geweest is van
Eli en Samuël. Een jongere van Eli en een
oudere van Samuël. Het leven van Simson valt
dan geheel in den tijd der Filistijnensche over-
heersching. Zoo is berekend, dat Simson gebo
ren werd 1113 vóór Christus en dat 20 jaar later
in 1093 de ark des Heeren door de Filistijnen
werd buitgemaakt, en dat omstreeks dien tijd
Simson zijn richtelijk werk aanving.
Met die gegevens is vast te stellen, wat het
volk was, waaraan deze verlosser beloofd werd.
Het was een volk, dat door den Heere was
overgegeven in de hand der Filistijnen, omdat
het kwaad deed in de oogen des Heeren.
Daarmee is niet gezegd, dat er in heel Israël
geen waarachtige Godvreezende gevonden werd
en het heele volk ganschelijk van de vreeze des
Heeren vervreemd was.
Reeds uit Ri 13 blijkt wel anders. De Engel
des Heeren kon spreken van een kind, dat een
Nazireër Gods zou zijn en dan begrepen blijk
baar Manoach en z'n vrouw wat daarmee be
doeld werd. Die taal was voor hen niet een ge
heel vreemde taal.
Als Manoach het verhaal van z'n vrouw ge
hoord heeft, dat zij een man Gods had gezien,
die hun een zoon had beloofd, en begeert ook
zelfs dien man te zien, gaat hij daarom bidden
Och, Heere, dat toch die man Gods, dien Gij
gezonden hebt, tot ons kome. Het echte gebed
werd nog gevonden. Ook als Manoach z'n vrees
uitspreekt, dat hij sterven zal omdat hij God ge
zien heeft, blijkt daaruit, dat hij met de vroegere
openbaring des Heeren bekend was. In dezen
tijd leefde dan ook Hanna, de Godvruchtige
moeder van Samuël.
Maar was er dan hier en daar nog ware Gods
vrucht, die tijd was dan ook de tijd van de god-
delooze zonen van Eli. Hofni en Pinehas die
een gruwel maakten van den dienst bij het hei
ligdom te Silo. Het was de tijd, dat men de ont
heiliging aandorst om de ark Gods mee te nemen
in den strijd tegen de Filistijnen. Die tijd dat de
priesterschap in het huis van Eli zóó was ver
basterd, dat de oude priester-richter die niet de
rechten Gods handhaafde, een smadelijken dood
vond en het priesterschap aan zijn huis werd ont
nomen. Een tijd waarin verreweg het grootste
deel van Israël vreemd was aan den dienst des
Heeren en andere goden diende.
Israël was toen niet, als in de dagen van Gi
deon, een volk, dat tot den Heere riep om ver
lost te worden van de vijanden het riep den
Naam des Heeren niet aan. De verlossing van
het juk der Filistijnen zocht het door eigen kracht
en dan meende het verdwaasde volk, ook al
vreesde het den Heere niet en al riep het Hem
niet aan dat de aanwezigheid alleen van de
ark een onfeilbaar middel zou zijn om in den
strijd over de Filistijnen te triumfeeren.
Als ge op dat goddelooze volk let en dan op
de boodschap, dat God het een verlosser zou
zenden, dan wordt duidelijk openbaar, hoe die
boodschap getuigt van Gods groote genade over
Zijn zondig en schuldig volk.
Dat volk is in ellende om z'n zonden en het
roept niet eens tot den Heere, dat Hij hun een
verlosser zenden mocht. Desondanks gaat de
Heere hun een verlosser verwekken, die begin
nen zou hen te verlossen.
En als de boodschap van dien verlosser wordt
gebracht, aan die z'n ouders zouden worden, dan
is het niemand minder dan de Engel des Heeren
zelf, die deze boodschap brengen gaat.
Het was een volk, dat den Heere redenen te
over gaf om er Zijn handen voor goed van af
te trekken om het over te laten aan de ellende.
Maar de Heere deed dat niet. In Zijn trouw
bleef Hij dat volk ten goede gedenken. Want,
daar was de Middelaar, de Christus, om Wien
God dat volk nog zegenen kon. Hij de groote
Koning Israëls trok Zijn hand niet van Zijn volk
terug Hij Israëls Koning en Verlosser.
In dat alles vinden we allereerst een ernstige
vermaning om af te laten van de zonde en om
den Heere te vreezen en te dienen. Evenals Is
raël zijn ook wij een volk, dat met den Heere
in een verbond staat en dat daarom gehouden is
Hem te dienen, de ouden en de jongen. God
toornt, wanneer Zijn Bondsvolk naar Hem niet
vraagt en niet in Zijn wegen wandelt.
De straf om dat kwaad komt niet altijd aan
stonds. God is lankmoedig, opdat Zijn lankmoe
digheid nog tot bekeering zou leiden. Dat uitstel
mag niet misleiden. Bekeere zich dan een ieder
van de zonde, opdat hij leve. God heeft geen lust
in den dood des zondaars, maar daarin, dat hij
zich bekeere en leve, want God is genadig.
Zou iemand, die aan z'n zonden werd ontdekt,
twijfelen, of er voor zulk een groot zondaar nog
wel verlossing zou zijn, hij mag daaraan niet
twijfelen, als hij hier ziet Gods groote genade
over dat schuldig volk. Dat is geopenbaard, op
dat we daaruit God zouden leeren kennen in
den rijkdom van Zijn genade.
En op de vraag, hoe het mogelijk is, dat een
rechtvaardig en heilig God, die toch de zonde
moet haten en straffen, den zondaar verlost en
behoudt, geeft dit verhaal het antwoord, als het
spreekt van den Engel des Heeren.
Deze Engel des Heeren heeft in de volheid
des tijds ons vleesch en bloed aangenomen, om
tot den prijs van Zijn bloed al onze zonden te
verzoenen. Door Hem is die verlossing mogelijk.
En die Engel des Heeren, die zich bleef be
moeien met het volk Israël, gaf aan Zijn volk
de belofte, dat Hij met hen is tot het einde der
wereld.
HEIJ.
POLYCARPUS.
Allen is ons bekend, hoe de apostel Johannes
vele jaren dienaar des Woords is geweest in
Efeze. Verbannen naar Patmos door Domitianus
(8196), ontvangt hij op dit eiland zijn Open
baringen, ons laatste Bijbelboek.
Een leerling van dezen Johannes was Polycar-
pus, een der apostolische Vaders die langen tijd
gestaan heeft in Smyrna, waarom we altijd spre
ken van Polycarpus van Smyrna.
In het midden der 2e eeuw treedt hij op tegen
de gnosis. Zelf noemt hij de gnosis een „satani
sche vervalsching van de waarheid". Inderdaad
heeft de gnostiek funest gewerkt in de kerk.
Johannes treedt er ook tegenop in zijn brieven,
vooral tegen de doceten, die leerden, dat Jezus
een schijnlichaam had.
Eusebius heeft ons ook van Polycarpus ver
haald. De vijandschap van de Romeinen werd bij
den dag scherper, omdat de Christenen niet
wenschten te buigen voor de buste van den kei
zer en weiger den offers te brengen aan de af
goden. Om die redenen werd hij gevangen ge
nomen. Het verhaal, dat we hier doorgeven is
met allerlei anecdotes doorweven, maar toch
leeren we zien, welke mannen God de Heere in
de eerste tijden van het optreden van de Chris
tenheid aan zijn kerk gegeven heeft.
Maar de allerbewonderenswaardigste Poly
carpus was eerst, toen hij het hoorde, niet ont
steld, doch wilde in de stad blijven de meerder
heid haalde hem echter over uit te wijken. En
hij week uit naar een landhuis, niet ver van de
stad gelegen en woonde daar met eenige weini
gen, nacht en dag niets anders doende dan bid
den voor allen en voor de gemeenten in de gan-
sche wereld, hetgeen zijne gewoonte was. En
biddende viel hem een gezicht te beurt, drie da
gen voordat hij gevangen genomen werd, en hij
zag zijn hoofdkussen door vuur verbrand wor
den. En hij wendde zich tot zijne omgeving en
sprak ik moet levend verbrand worden.
En toen zij, die hem zochten, daarmede aan
hielden, ging hij naar een ander landhuis, en
weldra kwamen zij, die hem zochten, opdagen
en toen zij hem niet vonden, grepen zij twee
jonge slaven, van welken de een onder folterin
gen bekende. Want het was ook onmogelijk, dat
hij verborgen bleef, daar zij, die hem verrieden,
zijne huisgenooten waren. En de vrederechter,
die denzelfden naam Herodes droeg, haastte zich,
hem naar het stadium te brengen, opdat hij het
voor hem bestemde lot zou vervullen, (namelijk)
Christus' deelgenoot worden, waar zijne verra
ders dezelfde straf zouden ondergaan als Judas.
Toen zij nu den jongen slaaf hadden, gingen
op den dag der voorbereiding omtrent het uur
van den maaltijd de gendarmen en ruiters met
hunne gewone bewapening uit en liepen „als op
een roover" (op hem toe). En op een laat uur
samen aankomende vonden zij hem liggen op eene
bovenkamer in zeker huisje en verder kon hij
naar eene andere landhoeve gaan, maar hij wilde
niet, zeggende: „Gods wil geschiede" Toen hij
dan hoorde, dat zij er' waren, ging hij naar be
neden en sprak met hen, terwijl de aanwezigen
zich verbaasden over zijnen leeftijd en zijne stand
vastigheid, en waarom er zoo groote drukte werd
gemaakt om zoo'n ouden man gevangen te nemen.
Dadelijk gaf hij order hun eten en drinken voor
te zetten in die ure, zooveel zij wilden, maar hij
verzocht hen, dat zij hem een uur zouden geven
om rustig te bidden. En toen zij dit toestonden,
bad hij staande, zóó vervuld van de genade
Gods, dat hij twee uren lang niet tot zwijgen kon
komen en de hoorders versteld stonden en velen
berouw hadden, dat zij waren afgekomen op zulk
een godgevalligen grijsaard.
Maar toen hij eindelijk het gebed geëindigd
had, waarbij hij allen, die hij ooit had ontmoet,
had herdacht, kleinen en grooten, beroemden en
eenvoudigen, en de geheele Katholieke kerk in
de gansche wereld, zetten zij hem, toen het uur
van vertrek gekomen was, op een ezel en brach
ten hem naar de stad, terwijl het een groote sab
bath was. En de vrederechter Herodes kwam
hem tegemoet, en diens vader Nicetas, die hem
ook een plaats gaven in hun karos en hem tracht
ten over te halen, terwijl zij zich naast hem zet
ten,. met de woorden Wat voor kwaad is er
toch in te zeggen Caesar is Heer en wierook
te offeren en andere dingen van dien aard (te
doen), en behouden te worden? Maar hij ant
woordde hen eerst nietmaar toen zij aanhielden,
zeide hij Ik ben niet van plan te doen, wat gij
mij aanraadt. Toen het hun niet gelukte hem
over te halen spraken zij dreigende woorden tot
hem en lieten hem haastig uit de karos neer, zoo
dat hij neerkomende zijn scheenbeen schaafde.
En zonder in het minst daarop acht te slaan,
en alsof hem niets overkomen was, ging hij
goedsmoeds met spoed zijn weg en werd naar het
stadium geleid. En er was zoo groot lawaai in
het stadium, dat men niemand kon hooren.
Toen Palycarpus het stadium binnentrad kwam
er eene stem uit den hemel„Wees sterk", Poly
carpus „en gedraag u als een man". En niemand
zag dengene, die dat zeide, maar de stem hebben
de van ons aanwezigen gehoord. En voorts, toen
hij binnen gebracht werd, was er een groot la
waai van menschen, die gehoord hadden, dat
Polycarpus gevangen was genomen. Toen hij nu
voorgebracht werd, vroeg de proconsul hem, of
hij Polycarpus was. En toen hij dit bekende,
trachtte hij hem tot verloochening te bewegen,
met de woorden Ontzie uw leeftijd en andere
dingen van dien aard, zooals zij gewoon zijn te
zeggen Zweer bij den genius van den keizer,
kom tot andere gedachten en zeg Weg met de
goddeloozen Maar Polycarpus, met ernstig ge
laat op de gansche menigte van wettelooze hei
denen in het stadium ziende en de hand naar
hem uitstrekkende, sprak zuchtend en ten hemel
opblikkende Weg met de goddeloozen Maar
toen de proconsul aandrong met de woorden
Zweer, en ik laat u los smaad den Christus
toen sprak Polycarpus Zes en tachtig jaren dien
ik hem en in geen enkel opzicht heeft hij mij
kwaadgedaan hoe kan ik dan mijn koning, die
mij behouden heeft, beschimpen
En toen hij wederom aandrong en sprak
Zweer bij 's keizers genius antwoordde hij In
dien gij ijdelen roem zoekt daardoor, dat ik bij
's keizers genius zal zweren, naar gij zegt, en
doet alsof gij niet weet wie ik ben, hoor dan,
geheel openhartig ik ben een Christen. Indien
gij de leer van het Christendom wilt vernemen,
geef mij een dag en hoor De proconsul zeide
Haal het volk over Maar Polycarpus antwoord
de Uzelven heb ik een woord waardig gekeurd:
want ons is geleerd, aan heerschers en macht
hebbenden, die door God zijn aangesteld, naar
behooren eene eer te bewijzen, die ons niet be
nadeelt maar die daar acht ik niet waardig om
mij voor hen te verdedigen.
De proconsul zeide toen Ik heb wilde beesten,
aan deze zal ik u voorwerpen, als gij niet tot