No. 19 Vrijdag 9 Mei 1941 55e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HEM KENNEN. Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding Philipp. 3 10a. Als we niet wisten wie dit woord geschreven heeft, indien wij alleen maar vermoeden konden, zouden wij zeggen het is van iemand, die zoekt. Iemand die op een of andere wijze in aanraking, in vluchtige aanraking is gekomen met Jezus en die nu meer van Hem weten wil. Zoo spreken immers menschen, over wie de dageraad al is opgegaan, het morgenrood en die nu snakken naar den vollen dag. Opdat ik Hem kenne. 't Zou ook wel anders kunnen zijn. We kun nen de klemtoon ook leggen op dat woordje ik. Opdat ik Hem kenne. En ik zie voor mij op rijzen de figuur van den twijfelaar of de man met het kleingeloof, die de geloofsmoed mist van het„niet alleen anderen maar ook mij". Zoo spreken immers menschen, die het evangelie hoo- ren als een melodie der verten opdat IK Hem toch eens kenne. Maar nu wij weten wie dit woord geschreven heeft, vallen deze onderstellingen weg. Neen, waarlijk niet. Paulus was geen „zoeker" en geen „bekommerd mensch". Hij was een geloofsheld van groot formaat. Een zestiger, die 25 jaar ge leden op dien verschrikkelijk-gelukzaligen weg naar Damascus al heeft leeren kennen. Toen al heeft Christus hem „aangeraakt" en hij Christus. Van toen af ging zijn verlangen uit naar Jezus en Zijn gemeenschap. Van dat moment af heeft hij alles wat hem vroeger gewin was, schade, ja drek leeren achten. En dat was nog al zoo wat. Dat was immers zijn besneden zijn, zijn zuiver Hebreër zijn, zijn „zuiver-in-de-leer-zijn, zijn onberispelijk van levenswandel zijn, zijn in-het- verbond-begrepen-zijn. Schade en drek, zegt Paulus. Dat alles was hem een „grond" gewor den voor de eeuwigheid. Dat alles was hem ge weest een brug naar de eeuwigheid. Al die prachtige voorrechten, waar hij op was gaan zitten, alles één hellend pad naar hel en dood. Juist omdat hij er op bouwen wilde, moest hij er mee wegzinken. Juist omdat hij dat alles winst achtte, werd het hem tot schade. Juist omdat het zoovele „gronden" waren, werden het peillooze „ravijnen". Juist omdat dat alles zijn behoud was, was dat alles tot zijn verlorenheid. Eerst toen hij de persoon van Christus op den weg naar Damascus had ontmoet, toen ineens zag hij dat alles waar hij op gesteund had, wrakhout was, vermolmd en hol. Toen zag hij, dat heel dat mooie pakje, waar hij zich mee opgetuigd had, bestond uit armzalige vodden en lompen, zonder waarde (drek). Maar toen de Opgestane Zijn levenskracht in hem geopenbaard had, toen was er gekomen dat verbonden zijn aan Chris tus, die onverbrekelijke eenheid, dat leven aan de rank in den wijnstok. Dat was al 25 jaar ge leden, maar dat is zoo gebleven. Hij bevestigt het ook thans nog voor de Philippenzen. Hij zegt eigenlijk Daar blijft het bij en ik hoop dat dat door Gods genade tot mijn laatsten snik zoo blijven zal. Alles zal hij verwerpelijk blijven achten om toch maar Hem te kennen en de kracht Zijner opstanding. Alles. Dat is onze af komst en onze geboorte uit geloovige ouders om daarop te rusten. Ons meeleven met Gods Kerk om daaruit vertrouwen te putten voor de eeuwig heid. Ons fatsoenlijke leven, voorzoover we meenen dat dat bij God wel gewicht in de schaal leggen zal. Het heerlijk koesteren van onze gees telijke staat, omdat we toch zooveel goede din gen in ons bevinden. Ons werken op alle „ter reinen", voorzoo ver we meenen dat dat ons toch wel in de oogen Gods bijzonder onderscheiden zal. Dat alles schade en drek, zegt Paulus, om de uitnemendheid van de kennis van Christus. Stuk voor stuk moest Paulus het loslaten onder tranen. Zooals het tranen kost aan koene zee vaarders, die met hun schip vol koopwaar ste venen naar de haven, als ze met eigen hand hun lading, waaraan het zweet van den arbeid heeft gekleefd overboord te moeten werpen, om het schip in de branding te behouden. Om Christus te kennen en de kracht zijner op standing, heeft Paulus alles prijs moeten geven waarop hij vroeger bouwde. Bezitten wij die kennis Die kennis, die niet bouwt op eigen gebed en liefde en eigen geloof; maar Hem zelf aanvaardt, den levenden Heer, door het geloof. Hebben wij die kennis, waar door de overwinnende kracht van Christus in ons openbaar wordt. Door Zijn opstandings kracht heeft Christus immers getriomfeerd over de machten der duisternis. Welnu, als ge Hem ként, is er ook het grijpen, worstelen, zuchten, het roepen dat ik ook kenne de kracht van Uw opstanding. Daar moet het geloof, het echte, om roepen. Dat het toch uitkome. Hier in dit leven. Dat in de beschaming van alle zonde en in den weerstand tegen alle duisternis de triomf van Christus zich bewijze. Indien ge Christus ként dan is uw bede, dat het Paaschfeest toch zijn doorwerking hebbe in uw leven. Gij door zijn kracht overwinnaar van duisternis en dood zóó en dan ontvangt ge alles terug wat ge zonder Hem schade en drek moest achten omdat ge het niet waarlijk bezat. Serooskerke. DE KLUIS. ONS ZENDINGSBOEK. Bovenstaande is de titel van een boek, dat door onzen Zendingshoogleeraar Prof. Dr J. H. Bavinck geschreven werd op verzoek van de beide Bonden van onze Meisjes- en Jongelings- vereenigingen, die hun bureau hebben Ramstraat 39, Utrecht en Koninginnelaan 15, Amersfoort. Was hem verzocht een boek te willen schrijven, waarin niet één bepaald terrein werd besproken, maar een overzicht werd gegeven over het ge heel, aan dat verzoek werd voldaan. De schrijver verdeelde z'n stof over vijf hoofd stukken. Hoofdstuk I handelt over: De grond slagen van het ZendingswerkII. overZen- dingsvragen en Zendingsbeginselen III. geeft een kort overzicht der Zendingsgeschiedenis. IV. De Zending in Nederlandsch Oost-Indië. V. De voornaamste Zendingsproblemen in dezen tijd. Het boek werd dus geschreven speciaal voor de Zendingsstudie op onze jeugdvereenigingen. Door de beide Bonden werd ook uitgegeven een boekje „Schetsen voor de behandeling van Zen ding enz." Onze jeugdorganisaties hebben hierin een uitnemende bron ontvangen, waarvan we zeer hopen, dat die menigvuldig en met groote vrucht zal gebruikt worden. De klacht, die an ders weieens wordt geuit, en niet altijd ten on rechte, dat de stof ligt boven het bereik van een groot deel der leden, kan hier niet gelden. Prof. Bavinck schrijft ook hier helder en duidelijk. En met de schetsen wordt het onze jongen men schen mogelijk gemaakt zich den inhoud eigen te maken. Dit boek is echter niet alleen geschikt voor onze jeugdorganisaties. We kunnen allen ten zeerste aanbevelen dit Zendingsboek te lezen. Het is uitermate leerzaam. Wat Prof. Bavinck schrijft in een „Voor woord", dat er in deze dagen weinig verschijnse len zijn, die ons zoozeer innerlijk kunnen be moedigen en versterken als de voortgang van de evangelieprediking over de geheele wereld, is wel heel juist. Het zich verdiepen in de geschiedenis van de Zending en het meeleven met wat er nu in de Zending geschiedt, is een uitnemend middel tot versterking van het geloof om voort te gaan in gehoorzaamheid aan het Zendingsbevel van den Koning der kerk en blijde Zijn toekomst te ver wachten. Het ons toegezonden gebonden exemplaar is keurig verzorgd. Enkele illustraties en kaartjes dienen waarlijk tot versiering en verduidelijking. SIMSON. Aankondiging van zijn geboorte (2), (Rich teren 13.) De boodschap, die de Engel des Heeren dan brengen kwam, was deze, dat Manoachs vrouw, die onvruchtbaar was, zwanger zou worden en een zoon baren dat die zoon dan zou zijn een Nazireër Gods en dat hij beginnen zou Israël te verlossen uit der Filistijnen hand. Als van Manoachs vrouw met zooveel woor den wordt gezegd, dat zij onvruchtbaar was, en dat zij nu toch een zoon zou baren, ligt daarin wel niet, dat aan haar een wonder zou gebeuren, als aan Sara geschiedde, in wie de moeder ver storven was. Van een hoogen leeftijd van Mano achs vrouw wordt niet gerept. Toch zou er iets bijzonders noodig zijn, en dat verwees er al naar, dat haar zoon bijzondere beteekenis zou hebben. Daarvan spreekt de Engel des Heeren dan ook en zegt, dat haar zoon een Nazirèër Gods zou zijn van den moederschoot af. Een Nazireër was iemand, die geheel tot den dienst van God was afgezonderd. Dat Nazireër schap vond z'n bestaansmogelijkheid in het alge meen priesterschap van Israël. Volgens Ex. 19:6 was geheel Israël een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk. Wel kwam er in Israël, naar Gods beschikking, een aparte priesterstand in het geslacht van Aaron. Maar daarmee was het algemeen priesterschap niet geheel afgeschaft. En dat algemeene priesterschap kwam dan ook nog daarin uit, dat voor eiken Israëliet het vrij willig Nazireërschap open stond. In Num. 6 vindt dat z'n nadere regeling. En daar wordt dan een drieërlei eisch genoemd. 1°. De Nazireër mocht geen wijn of sterken drank drinken (vs 3, 4). Dat zelfde verbod gold den priester, maar dan alleen voor den tijd, dat hij in het heiligdom diende voor den Nazireër echter voor heel den tijd van z'n Nazireërschap. Aan den priester was die eisch gesteld, opdat hij zou kunnen onderscheiden tusschen het heilige en het onheilige. Bij den Nazireër was de bedoe ling, te doen uitkomen, dat de bezieling, waar uit hij handelde voor een bepaalde zaak, haar oorsprong niet vond in wijn of sterken drank. 2°. De Nazireër moest z'n hoofdhaar laten groeien (vs 5). Z'n haar wordt genoemd „de kroon Zijns Gods" (vs 7). Datzelfde woord wordt gebruikt voor de kroon, die de hooge- priester droeg. In dat lange haar lag het teeken van de heerlijkheid en volheid van het leven. 3°. De Nazireër mocht niet in aanraking ko men met een dood lichaam (vs 6, 7) een eisch* j die ook aan den hoogepriester gesteld was. Uit die eischen blijkt, dat de Nazireër iemand was, die tot bijzonderen dienst van God gewijd was. Hij was dan wel niet gerechtigd tot pries terlijken dienst in het heiligdom, maar wel ge roepen tot een priesterlijk leven. Zulk een Nazireër zou nu ook de aan Mano- ach en z:n vrouw beloofde zoon zijn. En dan wel in dezen bijzonderen zin, dat hij niet vrij willig en voor een tijd daartoe verbonden zou zijn, maar voor z'n heele leven, van des moeder schoot aan door den Heere daartoe geroepen. Daarom moest ook z'n moeder zich houden aan de regelen voor het Nazireaat. Tot haar werd gezegd zoo wacht U toch nu en drink geen wijn noch sterken drank en eet niets on reins. En van dezen zoon, die een Nazireër Gods zou zijn van den moederschoot af, werd dan door den Engel des Heeren gezegd, dat hij be ginnen zou Israël te verlossen uit der Filistijnen hand. Daarin zou zijn aan God toegewijd leven vrucht dragen, dat er door hem komen zou een begin van verlossing uit de hand der Filistijnen. Voor Manoachs vrouw eerst, voor haar man daarna moet dat wel een blijde boodschap ge weest zijn, als die sprak van heil voor heel Is raël in de verlossing van hun bittere vijanden. Dat waren toch de Filistijnen. Van afkomst waren ze Europeanen. Ze kwamen oorspronke lijk van Creta in de Middellandsche Zee. Ze hadden zich gevestigd in het westelijk deel van Kanaan, aan de kust. Het was blijkbaar een krijgshaftig volk. Had de stam van Juda, die in het Zuid-Westen van Kanaan z'n erfdeel kreeg, z'n roeping verstaan, dan zou hij de Filistijnen verdreven of gedood hebben. Maar Juda liet dat na, het zette de aan vankelijke actie tegen de Filistijnen niet door. Toen gingen de Filistijnen over hen heerschen en deden dat met groote tact. Ze deden niet als de Midianieten, tegen wie Gideon optrad. De Midianieten maakten den kinderen Israëls het leven onmogelijk. Ze moesten zich verbergen in de holen, die in de bergen zijn en de spelonken en de vestingen (Ri 6). Toen ging er dan ook al spoedig een roep op van Israël tot den Heere, dat Hij ze verlossen mocht. De Filistijnen legden het anders aan. Ze lieten Israël rustig in z'n steden en dorpen wonen, maar ze namen hun de wapenen af. In clie dagen was er geen smid in Israël. De kinderen Israël moesten dan cijns opbrengen. Als de Filistijnen die maar ontvingen dan was het hun goed. Maar al was dan de druk van de Filistijnen niet zoo zwaar als die van de Midianieten, er was toch een zware druk. Israël was dan toch zijn eer en vrijheid kwijt. En voor den waren Israëliet was het een ondragelijke gedachte, dat het volk van den levenden God onderworpen was aan heidenen. En zie, nu kwam de man Gods, die de Engel des Heeren bleek te zijn, de boodschap brengen, dat er een verlosser zou komen, die althans een begin zou maken met de verlossing van Israël uit de hand der Filistijnen. Er zou weer een nieuwe dageraad over het volk aanlichten. HEIJ. PROF. Dr S. GREIJDANUS. Onze hooggeachte en zeer bekwame Hoog leeraar Prof. Greijdanus is 70 jaar geworden En dat zal een groote vreugde geweest zijn, zoo wel in zijn woning als in de Hoogeschool dei- kerken. Natuurlijk kennen we Prof. Greijdanus eenigs- zins als oud-leerling. En indien één karaktertrek opvallend is, dan is het wel deze Prof. Greij danus is voor alle dingen een werker. Een stoere werker. Die woekert met zijn tijd en talenten. Prof. Greijdanus woekert met zijn tijd hem door God gegeven. Precies op tijd, als geen enkels andere Professor begint deze Hoogleeraar zijn colleges. Zeker, studenten hebben dit wel eens minder prettig gevonden. Maar diezelfde studen ten zouden het wellicht waardeeren, als alle hun eerwaarde kerkeraadsleden zóó precies op tijd kwamen als Prof. Greijdanus tot gewoonte had. Was deze Hoogleeraar eenigszins te laat door een omstandigheid die buiten zijn schuld lag, dan was dit merkbaar op het podium. Maar niet alleen begonnen de colleges op tijd, ze eindigden ook altijd precies op tijd. Groote waardeering had dit niet altijd van de zijde der discipelen, vooral als ze hoorden hoe andere studiosi even konden uitpuffen van het college sjouwen, zooals we dat oneerbiedig noemden. Waar nog weer bij kwam, dat het tempo van dicteeren op het college van Prof. Greijdanus van dien aard was, dat menigeen menigmaal zeer onderdanig gevraagd heeft of het misschien ook een beetje langzamer kon. En inderdaad dit ging dan een kwartier goed, om weldra weer het oude tempo te bereiken. Echter niet alleen heeft Prof. Greijdanus ge woekerd met zijn tijd op de colleges, neen, deze geleerde heeft bergen van werk verzet. Wie kent niet al zijn commentaren die zijn uitgeko men. En naast de zeer hooge wetenschappelijke waarde komt in deze werken naar voren de nauwkeurige geleerde, die elk woord weegt en let op elke punt en elke komma, die niets, maar dan ook niets over het hoofd ziet. Studenten hebben dit werk wel eens monikkenwerk ge noemd. Maar dat kwam, omdat ze nog niet wis ten wat studeeren was. Later bij kennisname van hetgeen Prof. Greijdanus bood in zijn geschrif ten hebben ze het leeren waardeeren en hoog achten. Ook hierin was dus deze Hoogleeraar precies en nauwkeurig. Wat ons als studenten vooral ontzag inboe zemde was de ontzaggelijke geleerdheid van de zen man. Een belezenheid heeft Prof. Greijdanus als weinigen. Gewoekerd heeft Prof. Greijdanus met zijn groote talenten, die God de Heere hem gegeven heeft en die hij besteed heeft in dienst van des Heeren Kerk. Als studenten zijn we wel eens „ondeugend" geweest. En dan was Prof. Greijdanus niet malsch. We moesten dan weten „wat paste en niet paste", waarop studenten weer ondeugend geageerd hebben. Prof. Greijdanus is een man van strakke lijnen, een echte Calvinist met een teeder geloofsleven, maar ook met een sterke vasthoudendheid. Hooggeachte Professor, zeer vele oud-leerlin gen en allen, die uw prachtige commentaren ge bruiken zijn den Heere dankbaar, dat Hij u 70 jaren gespaard heeft voor uw gezin en de ker ken en geve onze God u een rijken levensavond. TROUW. Het woord trouw vinden alle menschen een mooi woord. Trouwe menschen hebben aller achting. We spreken met eerbied van „een trouwe kerel". Dat komt, omdat de mensch intuïtief gevoelt, dat trouw een der hoogste menschelijke deug den is. Het is niets minder dan ons ja, ja doen zijn. Het is waar zijn, oprecht zijn. Helaas komt die deugd niet volmaakt onder menschen voor. Alleen God is volmaakt trouw. Natuurlijk staat het met trouw niet zoo, dat we ten allen tijde ons woord moeten houden. Wie beloofd heeft een diefstal te plegen, mag niet eens trouw zijn, aan zijn woord. Dan moe ten we trouw zijn, als het naar het Woord Gods is. Wie trouw beloofd heeft aan iets verkeerd, een verkeerd beginsel, moet de gehoorzaamheid aan den Heere zwaarder doen wegen dan ge hoorzaamheid aan zijn belofte. Maar afgezien van deze uitzonderingen moeten we trouw zijn aan ons gegeven woord.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1