m FEUILLETON. DIE UW LEVEN— I VERLOST 0 bracht. Maar niet alleen bij de dooperschen ziet men dit dualisme, ook bij ons werkt het telkens nog door. Ik noem alleen maar enkele feiten hoe verachten velen niet het lichaam als het min dere en verafgoden zij den geest en daarmee in verband de wetenschap. Hoe gaan sommigen zelfs zoover, dat ze hun lichaam verwaarloozen en sport verachten als iets minderwaardigs een rudiment, een overblijfsel van het gnostisch doo- persch dualisme. We willen over diegenen, die de natuur als iets minderwaardigs beschouwen, niet verder doorgaan. Alleen zouden we nog kunnen aan stippen, dat de Joden beweerden, dat engelen aan de schepping meewrochten. Deze voorstellingen moeten we als onschriftuurlijk afwijzen. Schep pen is het werk Gods en geen schepsel kan scheppen. Hoe duidelijk leert ons de Schrift, dat God Drieëenig de Schepper is Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt en door den Geest zijns monds als hun heir. Zendt Gij uwen Geest, zoo worden zij geschapen en Gij ver nieuwt het gelaat des aardrijks. Dit laatste,,Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks" brengt ons waar we willen zijn. Im mers dit vernieuwen leert de Schrift als een werk van den Heiligen Geest. We zien die wondere werking ook geopenbaard in het scheppingsver haal. Daar lezen we toch, dat de Heiligen Geest broedt of zweeft boven de nog ongevormde mas sa van de aarde. En als we over dit woord broeden even doordenken, dan verstaan we, dat de zaden en kiemen des levens reeds in de stof sluimeren. Niet door een eigen werk van den Heiligen Geest in die stof werden ingedragen. Wanneer een hen broedt op de eieren, dan legt ze de levenskiemen er niet in. Juist omgekeerd, als de levenskiemen er zijn, dan begint het werk van het dier. En zóó ook hier als de stof er is, als de kiemen voor het leven er zijn, dan werkt de Heilige Geest. De Heilige Geest heeft het schuilend leven dat God de Heere in de schep ping had neergelegd, door het te koesteren uit gebracht naar buiten en alzoo geleid tot zijn bestemming. We willen nog op iets anders wijzen. Het is ieder bekend, hoe er verschil is in geestesgaven. De eene heeft een sterk geheugen, de ander een zwak. De een heeft een vermogen om gemakke lijk kennis op te nemen, bij de andere gaat het stroever. De Heilige Geest is het, Die die ver sierenden arbeid verricht heeft. Zooals de vorm- looze hemelen door" den versierenden arbeid van den Heiligen Geest vorm kregen, de materie uit geeft wat in haar verborgen was (zie Ps 33 6). zoo ook versiert de Heilige Geest de mensch met geestesgaven, met talenten, zoodat in die gansche menschenwereld er niet twee zijn die gelijk be doeld zijn. Hoe schitteren die gaven van den Heiligen Geest niet in een Willem de Zwijger, een Von del, een Rembrandt, om maar enkele corypheeën te'noemen: En zie die versierende werking, die begiftiging met gaven is Zijn werk. We zouden om dit nog wat beter te verstaan het beeld van een huis kunnen nemen God de Vader heeft het plan gemaakt. De Zoon heeft het plan uit gevoerd. En de Heilige Geest brengt zoowel in als uitwendig de versiering aan. Al geldt ook hier, dat alle vergelijking mank gaat, toch is dit beeld in groote trekken juist. Zelfs de Schrift geeft ons het recht dit beeld te gebruiken als we denken aan het bouwen van de tabernakel in de woestijn. Zie, dat ge het alles maakt naar het beeld, dat u op den berg getoond is, zegt de Heere tot Mozes. En dan staat er zoo opmerke lijk in Exodus 31 Zie, Ik heb met name geroe pen Bezaleël en Ik heb hem met den Geest Gods vervuld, met wijsheid, en met verstand en met wetenschap, n.l. in alle handwerk om te beden ken vernuftigen arbeid te werken in goud, in zilver, en in koper en in kunstige steensnijding, om in te zetten en in kunstige houtsnijding om te werken in alle handwerk en Ik zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, die wijs van hart is en zij zullen maken al wat Ik geboden heb. De Geest Gods versiert dus hier het huis des Heeren door middel van menschen, die hij met groote Geestesgaven heeft toegerust. We mogen niet nalaten hier te zeggen, hoe zulke Geestesgaven, gaven zijn. In de wereld der ongeloovigen maar helaas ook onder het volk des Heeren treft men menschen aan die zich verhoovaardigen over de gaven die ze ontvangen door I B. HENGELAAR 46) Waarlijk, er is een scherp en schrij nend contrast tusschen deze mooie 1 Meidag en dit donkere graf. Maar m'n hoorders, God keert vandaag de rollen om. Wij kunnen en mogen bij dit graf van Kloosterhuis niet treurenwant Kloosterhuis is wel gestorven, maar hij leeft, want z'n leven was Christus en daarom zijn ster ven gewin We mogen gelooven, dat hij juicht voor Gods troon, dat hij leeft in een heerlijkheid die niet verwelkt, doch blijft tot in eeuwigheid. Het graf van ouderling Kloosterhuis spreekt van levensvernieuwing, het profeteert van een weder opstanding des vleesches en van een eeuwig le ven, en daarom is dit. graf niet donker, maar wordt het bestraald door eeuwigheidslicht. Kloos terhuis spreekt tot ons van deze heerlijkheid ook nadat hij is gestorven. Enals ge dan uw oog van dit graf afwendt naar de stralende 1 Meidag om u, dan bespeurt ge een scherp contrastWant op dezen mooien 1 Meidag moge de zon haar stralen uitgieten over het aardrijk, moge de menschheid zich koesteren in haar zegenende goedheid, zich verblijden in de ontluikende voor jaarsheerlijkheid, deze kostelijke 1 Meidag zal toch sterven, hij zal ondergaan, hij zal niet eeuwig hebben. Wie wijs is, wie knap is, wie waardig is, heeft dit niet aan zichzelf, maar aan den Heere God te danken, al moeten wij natuurlijk woekeren met de 'gaven ons gegeven. w Heeft dus nu de Heilige Geest in de natuur tot bizonder werk om te bezielen, te versieren om het leven, dat er in ligt er uit te halen, dan verstaan we de werking van den Heiligen Geest ook in hetgeen we in deze heerlijke lentedagen^ rondom ons zien. Wat geen mensch kan, doet Hij. De mensch kan het leven dooden, maar het leven uit een boom, plant, dier en mensch te voorschijn tooveren, op een wonderbaarlijke wijze, dat gaat des menschen vermogen ver te boven. En laten we toch oog hebben voor die' versierende en tot het leven brengende werking van den Heiligen Geest in de natuur. Vooral wij, als geloovigen. Hoe verscholen is dat leven in den winter. We merken er niets van. Het lijkt dood te zijn. Hoe is het mogelijk, dat vele plan ten niet sterven, dat ondanks felle koude dat' leven blijft. Wie heeft dat graan, dat voor en kele jaren terug in pyramiden gevonden is, dui zenden jaren lang ,zóó bewaard, dat het nu nog kiemkracht had En zie, dan dringt die Heilige Geest door zijn broedende werking dat verscholen leven naar buiten. Zooals een mensch zijn geestesgaven openbaart, zoo openbaren de bloemen en velden en boomen wat de Heilige doet. En met welk een wijsheid. Voorzichtig, zeer voorzichtig gaan de planten open. Wanneer de gure winden waaien blijven ze zorgvuldig geslo ten, ingekapseld in een warm beschuttend kleed. Maar nauwelijks wordt de weersgesteldheid mil der, of daar dringt de Heilige Geest dat ver borgen leven naar buiten en velden worden groen en boomen tooien zich weldra in bruids tooi en de vogelen gaan Gods lof bezingen en het looft alles den Heere. En nu keer ik weer tot de eschdorens voor de pastorie op het Hofplein. Geen wonder, dat de toenmalige pastor loei den lof des Heeren in dat werk des Heiligen Geestes bezongen heeft. Ieder jaar trof hem weer wat de Heere deed. En zoo moet het ons allen ieder jaar treffen wat de Heere doet in zijn natuur door den Heiligen Geest. Waarlijk de hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel Zijner handen werk. Maar ook ditéén woord leert die natuur ons nooit. Waar we ook zoeken en lezen, en hoe zeer we Gods schepping ook beminnen, dat ééne woord staat in haar niet geschreven genade. Genade voor doodschuldige zondaars, neen, natuurminnaars, dat vindt ge alleen in het Woord. En wie dan ook op den dag des Heeren zou zeggen ik kan ook God dienen in de natuur, die spreekt een halve waarheid uit, en dus een leugen. Want de God der Schriften is Vader, Zoon en Heilige Geest. En het Verlossingswerk van den Zoon, dat leert ons de natuur niet. En daarom is het onze hoogste vreugde om op Zijn dag naar Gods huis te gaan. Daar leidt de Hei lige Geest ons in alle waarheid. Daar troost de Heilige Geest zijn volk. En van hoeveel en hoe groote waarde Zijn werken in de natuur ook mogen zijn, ik blijf arm, ellendig, blind en naakt, wanneer ik niet met Gods volk opga naar de W oordverkondiging. Daarom wijzen we af de verzoeking van den duivel, die zegtGa mee naar bosch en veld, om daar den Heere te dienen, op Zijnen dag. Daarom richten wij op dien dag onze schreden naar de Godshuizen, opdat we de Geestesgaven die we ontvangen, naar buiten mogen komen en ons versieren mogen, opdat we worden een sier lijke planting van den Heiligen Geest en zoo niet alleen de natuur, maar alles wat adem heeft den Heere love. A. H. OUSSOREN. Zeelands eenigst Provinciaal kerkelijk orgaan zij uw gids en het zij de gids van allen, die de kerk liefhebben. Medelezers wordt abonné I zijn. En zóó gezien, en mogen we 't anders zien is er toch wel een schrille tegenstelling tusschen dit rijke graf waar Christus zegeviert en de 1 Meidag die wel lacht en lonkt, maar toch eigenlijk liegt. Zoo ga er van dit graf van Kloosterhuis een prediking uit aan allen, die nog zonder Christus leven, die het verwachten van deze aarde, die mogelijk vandaag in een 1 Meidag enthousiasme zich uitleven, die het openlijk en bruut durven uitzeggen Maar nooit zal ons verlangen gaan naar hemelvaart, wij willen hier op aard verlost en zalig wezen. Gij, die het hier beneden verwacht ik moet het u aanzeggen in Christus naam, dat ge geen dageraad zult hebben, dat uw avond zal aanspoe- den, dat ge zult ondergaan in een nacht van diepste rampzaligheid. Moge dit sterven van ouderling Kloosterhuis tot u allen spreken en u tot bezinning roepen vlucht heden tot Christus, want het is nog de dag der genade. Hebt Jezus lief, stelt op Hem uw betrouwen, breekt met de zondige sleur om het altoos van u zelf of van iets anders hier te verwachten. Dient Hem met uw gansche hart. Wijdt aan Jezus uw leven. Ver wacht 't nooit van een mensch, of van een stel sel, of van een gemeenschap, maar laat uw leven Christus zijn. Zoo zal uw sterven gewin wezen, dan zal Jezus Christus u niet verlaten in het ster vensuur. Hij zal u overbrengen uit de donker heid in het licht, in het eeuwige licht." Als dominee Breedeveld z'n woorden had uit gesproken, de bedroefde weduwe Gods troosten de nabijheid had toegewenscht, ruischte over de VAN DE SCHOONE VELDTOCHT DER KERK. I. 1 Tim. 2:1, 2 Ik vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smeekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle menschen. Voor koningen en allen, die in hoog heid zijn opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle Godzaligheid en eerbaarheid. Om het apostolisch vermaand tot voorbede voor Vorsten en Overheden recht te verstaan, is eerste eisch, dat we ons scherp het karakter van dezen brief aan Timotheüs voor oogen stel len. Met 2 Tim. en Titus zonderen we hem af uit het corpus van de N.T. geschriften door ze samen te betitelen als Pastoraalbrieven. Deze naam heeft onder ons burgerrecht verkregen en typeert op gelukkige wijze het karakter van deze geschriften, die door Paulus aan het einde van zijn loopbaan geschreven zijn. Ze zijn inderdaad pastoraal, herderlijk van inhoud. Ze bedoelen de opbouw van de Kerkorganisatie te dienen door vaste ordinanties en vormen, die naar ,,de ge zonde leer" zijn. Op voortreffelijke wijze geeft de apostel zelf de strekking van deze zijn laatste brieven weer door wat hij aan Timotheüs schrijft. Hij geeft zijn verschillende voorschriften, opdat Timotheüs, ingeval Paulus persoonlijk niet kan komen, weten mag, „hoe men in het huis Gods moet verkeeren, hetwelk is de gemeente des le venden Gods, een pilaar en vastigheid der waar heid" (1 Tim. 3 15). „Hoe men in het huis Gods moet verkeeren", dat zou men als adagium boven deze brieven kunnen zetten. Het gaat in deze brieven dus voor alles om het interne leven van de kerk in haar instituairen vorm. De apostolische bevelen en vermaningen richten zich hier niet allereerst op het religieuze welzijn van den enkeling, maar op het welzijn van de Kerk. Niet de enkele geloovige, maar de gemeen schap der geloovigen als Kerkinstituut met haar ambtelijke taak, staat in het centrum en ontvangt hier haar orders. In dat licht moeten we ook het apostolisch vermaan zien tot voorbede en dankzegging voor alle menschen, voor koningen en allen, die in hoogheid zijn. Dit geldt niet het persoonlijk ge bed in de binnenkamer, maar zeer bepaald het publieke gebed in de vergadering en samenkomst der gemeente. De apostel geeft hier aan zijn geestelijken zoon voorschriften voor ambtelijken arbeid in de gemeenten en naar die voorschriften heeft Timotheüs te handelen. Waar wij belijden, dat ook deze Schrift van God is ingegeven, zijn de apostolische vermanin gen hier ook normatief voor de Kerk van alle eeuwen. Zoo heeft de Kerk dan ook van de vroegste tijden af dit apostolisch woord opgevat en daarnaar gehandeld. Het gaat hier in 1 Tim. 2:1,2 om het ambts gebed in de officiëele vergaderingen der gemeen te. Voor dat publieke ambtelijke gebed bindt Gods Woord de ambtsdragers niet aan een vast staand formulier. Over den inhoud van het gebed wordt niet nader gehandeld. Dit moet, gelijk elk gebed, afgestemd worden op de bizondere nooden en omstandigheden. Er is slechts in zooverre bindend voorschrift voor dit ambtsgebed, dat daarin ook gebeden moet worden voor de menschen buiten de gemeente en voor koningen en overheden. De Kerk mag in haar publiek gebed zich niet onverschillig too- nen voor den nood der wereld, maar zij moet ook dezen nood met bewogenheid gedenken. In die wereld met haar nood nemen de Over heden en Magistraten een bizondere plaats in. Zij zijn naar Rom. 13 6 Gods Liturgen, dienaren Gods. Het Grieksche woord Liturg duidt aan iemand, die voor het gemeenebest bepaalde dien sten verricht. Paulus noemt de Machten Gods Liturgen, omdat ze naar het bestel Gods een bizondere taak hebben te vervullen voor het ge- meene best. Zij zijn door God aangesteld als een bewaren de band om het menschenleven, opdat de men- schelijke samenleving mogelijk zal blijven. Neem de Overheden weg en het leven zou vervallen tot een radicale anarchie. Waar de Overheden zulk een verantwoorde lijke taak en plaats innemen en aan haar de zwaardmacht is toevertrouwd, mag de Kerk haar in haar publiek gebed niet voorbijiaan. Zij moet de Overheden in gebed en dankzeg- doodenakker de ontroerende zang Maar 't vrome volk, in U verheugd, Zal huppelen van zielevreugd, Daar zij hun wensch verkrijgen. Hun blijdschap zal dan, onbepaald, Door 't licht, dat van Zijn aangezicht straalt, Ten hoogsten toppunt stijgen. Heft Gode blijde psalmen aan, Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan, Laat al wat leeft Hem eeren. Bereidt den weg, in Hem verblijd, Die door de vlakke velden rijdt, Zijn naam is Heer der heeren. De plechtigheid was nauwelijks geëindigd, toen Frits Kooijmans achter donker bosschage ver dween, en het kerkhof verlietHier kon hij het niet langer uithouden. Heel de begrafenis plechtigheid had hem diep ontroerd, dominee Breedeveld's indrukweekende woorden echoden nog in hem na, 't was alsof Frits de predikant alleen tot hem had gesprokenmaar buiten dat alles had iets anders hem geweldig aange grepen. Toen het stoffelijk overschot van boek houder Kloosterhuis was ter aarde besteld, toen aller oog zich richtte op de donkere kist, die af daalde in den duisteren afgrond, toen hij éven had ópgeblikt, haast niet dorst kijken in het ge opende graf, toen was z'n oog plots blijven rus ten op een bekend gelaat, toen had hij plots Anneke gezien. Anneke Goudoever Hoe was het mogelijk, dat ze daar had gestaan, dat ze daar was geweestbij het graf van Kloosterhuis. Anneke, die hij waande hier ver vandaan. Als in ging opdragen aan den troon van Gods genade. Dit behoort ook tot de priestelijke taak der ge meente in haar ambtelijke samenkomsten. Het is van belang om dit apostolisch gebod tot voorbede voor menschen buiten de gemeente en voor Magistraten nader te bezien in het ver band met den context. Paulus leidt zijn voorschrift tot voorbede voor de buitenkerkelijke menschen en voor de Magi straten in met de woorden„ik vermaan dan voor alle dingen". Het woordje „dan" slaat terug op wat hij in het voorafgaande tot Timotheüs heeft gezegd. In hoofdst. 1:18 schrijft Paulus „Deze op dracht geef ik u, mijn kind Timotheüs, overeen komstig de profetieën, die vroeger aangaande u zijn uitgesproken, opdat gij, u daarnaar richtend, den goeden strijd strijdt met geloof en met een goed geweten". (Vertaling Bijbelgenootschap.) Daarbij aansluitend gaat de apostel nu uiteen zetten, wat de inhoud moet zijn van den goeden of schoonen strijd (in het Grieksch staat eigen lijk schoon), dien Timotheüs heeft te voeren. Het woord, dat Paulus hier in 1 Tim. 1 18 ge bruikt voor strijd (strateia), dat eigenlijk veld tocht beteekent en waarvan ons woord strategie komt, laat zien, dat de apostel hier niet doelt op de persoonlijke geloofsworsteling, maar op den ambtelijken strijd, dien Timotheüs in zijn kwali teit van apostolisch helper heeft te voeren in de gemeenten. Het gaat om de ambtelijke strategie in de gemeenten en haar moet Timotheüs met geloof en een goed geweten voeren. Het gaat om de militia Christi in het ambt. We zien dat heel duidelijk als we de woorden vergelijken, die de apostel in zijn brieven gebruikt voor het woord „strijd". In het Grieksch is daar een tref fend onderscheid tusschen, dat in het Neder- landsch verloren gaat. Als Paulus doelt op den persoonlijken ge loofsstrijd, het zij van zich zelf of van zijn mede- geloovigen, dan gebruikt hij het woord agoon. Zoo zegt hij in Pil. 1 29, 30 „Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te gelooven, maar ook voor Hem te lijden. Denzelfden strijd hebbende, hoedanigen gij in mij gezien hebt en nu in mij hoort". Het is hier de persoonlijke geloofsstrijd, dien iederen Christen moet strijden. Gelijk bekend, vergelijkt Paulus het Christelijk leven en strijden gaarne met beelden ontleend aan de wereld van het Grieksche stadion. Zoo beteekent het Grieksche woord agcon dan ook eigenlijk de verzamelplaats, waar men bij eenkomt voor den sportieven strijd. Zoo kreeg het de beteekenis van kampplaats, wedstrijd bij de openbare spelen. Agoon wordt zoo de persoonlijke kamp met inzet van alle krachten. Zoo neemt Paulus het over om den persoon lijken geestelijken geloofsstrijd te teekenen. In dien zin schrijft hij ook aan de Colossenzen „Want ik wil, dat gij weet, hoe grooten strijd ik voor U heb en voor dengenen, die te Laodicéa zijn en zoovelen als er mijn aangezicht in het vleesch niet hebben gezien". (Col. 2:1.) Hier doelt Paulus op den persoonlijk zwaren strijd en zorg voor het geestelijk welzijn van Colossenzen en Laodicenzen. Weer gebruikt hij het woord agoon. In den eersten brief aan de Thessalonicenzen neemt hij hetzelfde woord als hij schrijft„Maar hoewel wij te voren geleden hadden en ook ons smaadheid aangedaan was, gelijk gij weet, te Fi- lippi, zoo hebben wij nochtans vrijmoedigheid gebruikt in onzen God, om het Evangelie Gods tot U te spreken in veel strijd". (1 Thess. 2:2.) De apostel spreekt hier van zijn agoon. Hij roept in herinnering de pas ondergane geeseling en brutale behandeling in Filippi en de vele moei lijkheden door hem getrotseerd in de verkondi ging van het Evangelie. Paulus heeft met zijn persoon betaald. Er was voor hem veel strijd. Hij moest zich veel opoffering getroosten als een athleet in de kampplaats. Tot dienzelfden opoffering meebrengenden strijd wekt Paulus ook Timotheüs op met de woorden „Strijd den goeden strijd des geloofs" 1 Tim. 6 12)Ook hier weer het woord agoon, terwijl Paulus bovendien een werkwoord ge bruikt, dat samenhangt met agoon. Het persoon lijk Christelijk leven is als een athletenworsteling in de kampplaats. In Efeze 6:12 spreekt de apostel ook nog over een strijd, dien wij hebben te voeren. Hij zegt daar„Want wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de Overhe den, tegen de Machten, tegen de Geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht". een flits had hij het meisje opgenomen en z'n strak-starende oogen waren even ópgeglansd van deze vreemd-blije aandoeningAnneke hier In z'n onmiddellijke nabijheid Kon hij 't geloo ven Z'n ontroering had hij nauwelijks meester kunnen blijven, was, zoodra de plechtigheid af liep, weggeloopen, weggevlucht. Anneke's blik kón hij niet langer verdragen, haar trouwe oogen, overal haar oogen die hem bezeerden, hem ver weten, toch ook in z'n binnenst iets wakker rie pen, heel diep in hem iets deden trillen. Frits vluchtte naar huis at, zonder veel te spreken, liep 's middags mee in de demonstratie, uit sleur, uit traditie, uit saamhoorigheidsgevoel, zat dan later weer op kantoorzonder Kloos terhuiseenzaam, terwijl het werken niet vlotte, z'n trieste gedachten telkens wègdwaal- den naar het begraven worden van z'n collega dan ook weer dacht aan Anneke, soms meende, dat ze 't niet geweest, hij zich moest hebben ver gist. 't Liep tegen zevenen en Kooijmans sloop met z'n kantoorboeken naar het privékantoor, borg ze daar weg in de kluis, liet even z'n blik glijden over Hasselaar's bureau en dan, dan zag hij iets, dat hem geheel verbijsterde daar lag een af schrift van een getypte brief verzonden aan de administratie van een groote dagblad, en Kooij mans las. Er schemerden woorden. Wat stond er Wat las hij daar Gevraagd Boekhouder

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 2