FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
VERLOST.
grip, dat in Politeuma aanwezig is, komt in onze
Statenvertaling zoo goed als niets tot uiting.
Wandel" heeft voor ons wel een specifiek re-
ligieus-ethischen zin.
We verstaan er onder ,,de practijk der god
zaligheid" of de „Christelijke levensopenbaring".
We kunnen ook zeggenonze levenshouding,
onze levensvormen of nog gewoner ons dage-
lijksch gedrag en verkeer onder de menschen.
In dien zin komt het woord wandel vooral in
het N. T. voor. Zoo in 1 Tim. 4:12, waar Pau-
lus vermaant Zijt een voorbeeld in wandel. In
Hebr. 135 lezen weUw wandel zij zonder
geldgierigheid. Jacobus vermaant wijsheid en
verstandigheid aan te toonen uit een goeden
wandel (Jac. 3: 13). Vooral in de brieven van
Petrus ontmoetten we het begrip wandel in de
boven omschreven beteekenis herhaaldelijk. Niet
minder dan zesmaal komt hier het woord wandel
voor. Zoo vermaant Petrus om den wandel eer
lijk onder de heidenen te houden (1 Petr. 2 12).
Zoo spreekt hij van den wandel der vrouwen in
stilheid en over den kuischen wandel in vreeze
(1 Petr. 3:1, 2).
In al deze plaatsen nu, waar in het N. T. spra
ke is van wandel in den zin van Christelijke
levenspractijk, staat een heel ander woord als
Paulus hier in Phil. 3 20 gebruikt.
Behalve in Hebr. 13 5, wordt "steeds hetzelfde
woord genomen voor ons „wandel", n.l. ana-
strophe, dat in het Grieksch de beteekenis kan
hebben van terugkeer, omkeer, oponthoud, ver
blijfplaats. Wanneer men zich verkeer, opont
houd denkt onder menschen, wordt de beteekenis
vrijwel identiek met ons „wandel". In Hebr. 13:5
wordt een ander woord gebruikt, n.l. tropos, dat
vrijwel dezelfde beteekenis heeft als anastrophe.
Het kan vertaald worden, wending, richting,
manier (van doen), gewoonte, mode, wijze. In
de muziek beteekent het melodie.
Ook dit woord kan derhalve uitstekend weer
gegeven worden met ons Nederlandsche „wan
del". Men benadert met deze vertaling zoo dicht
mogelijk den oorspronkelijken text.
Dit is niet het geval met het woord, dat Pau
lus in Phil. 3 20 gebruikt. Het woord politeuma
is veel te rijk van inhoud, dan dat het met ons
woord „wandel" kan worden weergegeven.
Juist de overstelpende rijkdom van het Griek
sche begrip maakt het uiterst moeilijk om er
een eenigszins dragelijk aequivalent voor in onze
taal te vinden. Het is eigenlijk niet wel mogelijk.
De eenige uitweg is hier, dat we het oorspron
kelijke met behulp van omschrijving trachten te
benaderen, waarbij iedere omschrijving nog weer
een nederlaag beteekent tegenover het oorspron
kelijke.
Het woord politeuma in Phil. 3 20 gebruikt,
is om een viertal reden merkwaardig.
1°. Om het feit, dat Paulus het gebruikt.
2°. Om de wijze, waarop Paulus het gebruikt.
3°. Om den brief, waarin de apostel het bezigt.
4°. Om den inhoud van het woord.
Het loont de moeite hierop nader in te gaan,
daar de Schrift ons hier een rijkdom van ge
dachten biedt. Die rijkdom gaat voor ons open,
als we het Paulinisch gebruik van politeuma zien
tegen den achtergrond van zijn tijd en de poli
tieke en staatkundige verhoudingen daarin.
Wat ons allereerst treft, dat is, dat het woord
politeuma behoort tot de speciale taalschat van
Paulus. Dat feit werpt zijn licht over Paulus als
„intellectueel" onder de apostelen.
Alleen Paulus gebruikt dit woord en slechts
eenmaal hier in den brief aan de Philippenzen.
Ofschoon hij het maar eenmaal gebruikt, is het
woord hem toch zeer vertrouwd geweest.
Dat blijkt uit enkele andere plaatsen, waar hij
begrippen bezigt, die ten nauwste aan politeuma
verwant zijn.
Zoo gebruikt Paulus tweemaal het werkwoord
politeuesthai. In Phil. 1 27 heet het„Alleenlijk
wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus".
En in zijn redevoering voor het Sanhedrin zegt
hij „Mannenbroeders Ik heb met alle goed ge
weten voor God gewandeld tot op dezen dag
(Hand. 23: 1).
Bovendien gebruikt Paulus nog het woord
politeia burgerrecht in Efeze 2:12, hetgeen
zeer nauw verwant is aan politeuma.
Bij sommige Grieksche schrijvers zoo Aris-
toteles is politeia soms zelfs gelijk aan poli
teuma. Wanneer men nu nagaat, waar en hoe
bij de profane Grieksche auteurs de woorden
politeia en politeuma gebruikt worden, dan blijkt
dat deze woorden behooren tot de taalschat der
intellectueelen.
Zoo wordt ook begrijpelijk, dat deze begrip
pen, behalve bij Paulus, niet voorkomen in het
door
B. HENGELAAR
44)
Kloosterhuis' dood hield een schoone belofte
in, de belofte van zijn promotie tot eersten boek
houder.
De rouwbrief van Kloosterhuis was voor Frits
Kooijmans een lichtstraal op dezen donkeren dag.
HOOFDSTUK XXVII.
Goed gehumeurd trad Goudoever de woonka
mer binnen, begroette joviaal-luidruchtig z'n
huisgenooten en zette zich lui-gemakkelijk neer
in een stoel.
Dan stak hij 'n sigaar aan.
„Wat zeggen jullie er wel van kwam hij
blij-enthousiast. „Er even twee zetels bijgehaald.
Hoe vind je zooiets
„Geweldig, vader", bewonderde Gerrit jon-
gensachtig-spontaan
Dan kwam moeder blij-optimistisch „ik feli
citeer jullie er mee, maar zou je mij ook maar
niet 's gelukwenschen met de goede uitslag
Moeder bleef steken.
„Nou kwam Goudoever nieuwsgierig, „jou
feliciteeren, waarmee
Gerrit knipoogde tegen moeder, maar Goud
N. T. Er is nog een uitzondering. Lucas gebruikt
ze ook in Hand. 22 28 23 7. Dit bevestigt
opnieuw het feit, dat we hier te doen hebben
met begrijpen uit de wereld der intellectueelen.
Naast Paulus is ook Lucas de arts een intellec
tueel in den apostolischen kring. De taal, die zij
gebruiken, is tevens een afdruk van hun alge-
meene beschavingsstand. Deze beide dienstknech
ten van Jezus Christus waren, modern gezegd,
menschen van „academische vorming". Geheel
en al op de hoogte van het toenmalige cultuur
leven. Dit wordt hier weer bevestigd door het
feit, dat juist bij deze N.T. schrijvers politeia
en politeuma voorkomen, begrippen uit de toen
malige cultuurwereld.
Het woord politeuma werpt zoo ook licht op
de figuur van Paulus. Hij is de man van breede
ontwikkeling. Er zijn in de taalschat van Paulus
meerdere gegevens, die daar op wijzen.
Zoo is het Paulus, die in zijn brieven werkt
met het woord autarkie. Ook een bij uitstek
wijsgeerig begrip, dat in zijn dagen eigendom
was van de intellectueelen.
Als Paulus aan de Philippenzen schrijft over
„onzen wandel", dan bedoelt hij meer dan een
opwekking tot vroom individueel leven. Het is
hem te doen om de vorming en uitbouw van een
Christelijk gemeenschapsleven. Daarom grijpt hij
naar het woord politeuma. Het is een oproep tot
een „Christelijke Staat". Augustinus met zijn
„Civitas Dei" heeft Paulus' woord over ons
politeuma begrepen.
N. J. HOMMES.
DE EENHEID DER KERKEN.
I.
Sinds den lOen Mei van het vorig jaar is een
kentering merkbaar in het spreken over de een
heid van de kerken van Gereformeerde belijde
nis. Oogenschijnlijk is dat een kentering ten
goede, waarvoor wij den HEERE moeten dan
ken. Met meer waardeering wordt gesproken
over de eenheid des geloofs, die er is bij alle
Gereformeerde belijders in welke kerkformatie
zij ook ondergebracht zijn. Met meer belangstel
ling wordt gesproken over de pogingen om tot
toenadering te brengen wat bijeen behoort, en
zoo mogelijk tot hereeniging van degenen, die
uiteengegaan zijn, hoewel zij broeders van het
zelfde huis zijn. We denken hier in de eerste
plaats aan de pogingen van toenadering tusschen
de Christel. Gereformeerde Kerk en onze Ker
ken, twee kerkengroepen die door afkomst en
belijdenis en kerkelijke inrichting zéér dicht bij
elkaar staan.
Reeds kort na de overweldiging en capitulatie
van ons leger, gingen hier en daar stemmen op,
die warm pleitten voor het zoeken van de een
heid van alle Gereformeerde christenen. Het
merkwaardige was, dat deze stemmen vooral op
gingen uit de Christel. Geref. Kerk, waaruit wij
niet gewend waren zulke stemmen zoo krachtig
te hooren spreken. Binnen ons eigen kerken wa
ren zulke stemmen altijd vernomen.
En later bleven die stemmen klinken. Zelfs
een man als Prof. v. d. Schuit, die vroeger nogal
veel bezwaren opwierp wanneer sprake was van
toenaderingspogingen tusschen Geref. en Christel.
Geref. Kerken, bleek gansch van meening ver
anderd en nam nu openlijk het pleit op voor zoo
sterk mogelijke toenadering.
Wat moeten wij van deze kentering zeggen
Opzettelijk drukken wij ons boven voorzichtig
uit en schreven, dat deze kentering „oogenschijn
lijk" een kentering ten goede is, of het ook wer
kelijk een kentering ten goede is zal, naar het
ons voorkomt, nog moeten blijken uit den ernst
en de volharding waarmee gepoogd zal worden
den weg voor toenadering te banen. Eenvoudig
en gemakkelijk zal dat niet zijn in onze kerkelijke
verhoudingen. Mooie woorden beteekenen niet
zoo heel veel. Misschien is een van de zwakste
steeën in het kerkelijk leven deze, dat wij niet
karig zijn met mooie woorden. U begrijpt mij
wel. Paulus zegt, dat het Koninkrijk Gods niet
bestaat in woorden, maar in kracht. Ernst en
volharding zullen noodig zijn om werkelijk wat
tot stand te brengen op het punt van toenadering
tusschen beide kerken en andere Gereformeerde
belijders. Schoone woorden zullen niet genoeg
zijn.
We begrijpen allen, dat „de tijdsomstandig
heden" óf (om het kind bij z'n gewone naam te
noemen) dat de staatkundige gebeurtenissen, die
zich onder Gods toelating en bestel voltrokken
hebben, niet vreemd zijn aan die kentering van
oever begreep niets.
„Anneke heeft 'n betrekking in Groningen
„Wat zeg je daar Heeft Anneke een betrek
king en komt ze hier
Van pure verbazing sloeg vader Goudoever
z'n handen ineen, en liet van schrik z'n sigaar
uit den mond glijden.
Hij raapte dan het brandend ding weer op.
„Dat is haar dus gelukt. Wel, wel, die Anneke,
dat lieve kind, dat komt dus weer hier, weer bij
haar vader en moeder."
„En bij haar broer en zuster", vulde Gerrit
wijsgeerig aan.
„Anneke 'n betrekking in Groningen", zei
Goudoever weer verrast, „hoe heeft ze 'm dat wel
gepresteerd
„Boffen, hé", kwam moeder pralend.
„Hier is haar brief."
Ze duwde hem Anneke's brief in z'n handen.
Goudoever las nieuwsgierig.
Moeder en Gerrit bestudeerden nauwlettend
vader's gelaat.
„Lieve Pa en Moe,
Zooeven krijg ik bericht uit Groningen, dat ik
ben aangesteld als verpleegster in het Diacones-
senhuis aldaar.
Is het niet verrassend
Had ik kunnen en durven vermoeden, dat mijn
sollicitatie met dit succes zou worden bekroond
God heeft dit zoo geleid.
Ik kom dus weer bij U, en ga weer naar Gro
ningen, om daar het heerlijk werk van verpleeg
ster voort te zetten."
de gevoelens ten aanzien van de eenheid. Deze
staatkundige gebeurtenissen zijn niet zonder be
teekenis voor de kerken en kunnen het kerkelijk
leven niet onberoerd laten, vooral omdat wij al
len vreezen, dat zij meer brengen dan louter
staatkundige veranderingen. Gemeenschappelijke
nood roept om de handen ineen te slaan.
Maar hier ligt de zwakke plek waarvoor wij
vreezen, hoewel wij intusschen hartelijk hopen,
dat onze vrees heelemaal beschaamd zal wor
den, hier, dat de tijdsomstandigheden niet maar
een woordje meespreken in de kentering der ge
voelens, maar, dat zij het voornaamste woord
gesproken hebben. Een woordje meespreken
mogen zij.
Zelfs een flink woord.
De HEERE heeft zeker door de gebeurtenis
sen ons veel te zeggen.
Doch als de tijdsomstandigheden het voor
naamste woord gesproken hebben voor de ver
anderde houding inzake de eenheidsbegeerte, dan
vreezen wij, dat er niet zoo'n prachtig resultaat
zal worden gezien als wenschelijk ware. We we
ten allen wat het voornaamste woord moet spre
ken in ons leven, vooral in de zaken van de
kerken het gebod van den Heere en de eisch
van zijn Woord. Als de kentering van gevoelens
niet een uiting is van gehoorzaamheid aan dit
Woord althans een diepste maar meer tot
stand gekomen is door de vrees voor den drei
genden nood, verwachten wij er bij voorbaat niet
heel veel van en zal ook blijken, dat de kentering
maar oogenschijnlijk een kentering ten goede is
geweest.
Trouwens een kerkelijke eenheid geboren uit
angst voor den nood van den tijd zal ons niet
veel genoegen bezorgen, maar veel ellende. De
kerk moet zoeken in haar organisatie gehoor
zaam te zijn aan haar Koning.
Dat moest zij vóór den lOen Mei.
En dat moet zij nó den lOen Mei.
Zij voere geen gelegenheidspolitiek.
Wij hebben eenvoudig uit de Waarheid te le
ven. En ons in gehoorzaamheid tot de Waarheid
te bekeeren. Zooals Prof. van der Meiden zegt
de wilsbepaling van den Koning, die moet de
kerken dringen tot ware eenheid.
Niet de tijdsomstandigheden, maar de geopen
baarde wil des HEEREN moet de koers voor
ons kerkelijk leven bepalen.
Als teeken van de bovengenoemde kentering
zien wij een boekje, dat in dit voorjaar ver
schenen is bij de uitgeverij Guido de Bres, Den
Haag, onder den titel die hierboven staatDe
eenheid der kerken.
Inmiddels verscheen reeds de tweede druk.
Ook dat is een teeken van de kentering.
Voor de verschijning van het boekje zijn wij
dankbaar, vooral omdat in het woord „Ter in
leiding" door de uitgevers afgewezen wordt wat
wij hierboven als een gevaar aanwezen.
„Hoewel het streven naar kerkelijke een
heid niet zijn oorsprong vindt in de gebeur
tenissen van den laatsten tijd, toch is niet te
ontkennen, dat deze gebeurtenissen wel ten
zeerste hebben versterkt het verlangen naar
de eenheid van al degenen, die de Gerefor
meerde belijdenis liefhebben".
Verder betoogt de uitgever, dat het haar ge-
wenscht leek een geschrift te doen samenstellen,
waarin eenerzijds de noodzakelijkheid der een
heid sterk naar voren werd gebracht, alsmede
gewezen werd op de nieuwe mogelijkheden, die
in dezen tijd zijn geopend, maar waarin ander
zijds ook de moeilijkheden ernstig onder de oogen
werden gezien, zonder welker wegneming toch
slechts een schijneenheid kan worden bereikt.
Alzoo naar twee kanten front makend.
Tegenover een groep pessimisten, die van mee
ning zijn „dat er toch niets van komt".
En tegenover een andere groep enthousiaste
eenheidsmenschen, die „liefst terstond alle kerk
muren zouden neerhalen".
Tegen beide groepen kiest dit boekje positie
Dat is alvast heel mooi.
De namen van de auteurs staan ons borg, dat
zij het ook goed zullen doen. Het is geschreven
door drie schrijvers van verschillende kerkelijke
richting namelijk door Prof. Dr Severijn, Her
vormd, Dr K. Sietsma, Gereformeerd en Prof.
L. H. v. d. Meiden, Christel. Geref.
We hopen in enkele artikelen samen te vatten
wat deze auteurs te zeggen hebben. De volgende
keer komt Prof. Severijn aan het woord.
Brouwershaven.
J. MEESTER.
Vader Goudoever bleef even in gepeins ver
zonken.
Dan kwam hij tot bezinning, zei gul
„Dat had 'k niet durven denken, 't is haast te
mooi om te gelooven."
„Weet u, vader", zei Gerrit plots, „wat 't leuk
ste van alles is
„Toe eens, jongen."
„An komt uit Enschedé weer naar hier, niet
waar En Karei Kooijmans gaat van hier naar
daar. Hij heeft in Enschedé 'n baan gekregen."
„Hoe is 't mogelijk", schudde Goudoever z'n
hoofd. „Heeft hij daar 'n betrekking Ik ben er
blij om voor hem en z'n moeder, 't Wou hier
niet lukken met hem, wel
„Hij wordt daar tweede boekhouder in_ een
Rijwielenzaak, geloof ik."
„Zoo, zoo", kwam vader Goudoever weer ver
wonderd. ,,'t Is wel een geluksdag vandaag, zou
'k zeggen An weer naar Groningen, en Karei
daar een goede positie."
,,'t Is leelijk voor Truus", zei Gerrit gemoede
lijk, „dat haar jongen naar Enschedé gaat ver
trekken, terwijl zij moederziel achterblijft."
„Je bedoelt z'n meisje vroeg Goudoever.
„Wat zou hetkwam moeder plots uit den
hoek, „dat zal wel wennen hoor Als ons Anneke
de durf heeft op haar alleentje naar den vreemde
te trekken, dan moet een meisje hier er niet tegen
op zien haar jongen te zien uitvliegen."
„Natuurlijk, jouw Anneke", plaagde vader
fijntjes, „dat is er ook een uit duizend
„Als jullie er nou niks op tegen hebt", zei
moeder, als kwam ze met een ernstig voorstel,
„dan ga ik heel even de stad in. 'k Heb er een
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, April 1941.
Op den eersten Paaschdag van dit jaar mocht
ik met groote dankbaarheid en blijdschap met
mijn gemeente gedenken, dat God mij vijf en
twintig jaar heeft willen gebruiken in Zijn dienst,
dat ik gedurende een zoo lange reeks van jaren
arbeiden mocht in 's Heeren wijngaard als die
naar des Goddelijken Woords.
Het zij mij vergund in dezen brief op dit feit
even terug te komen. Bij uitzondering zal ditmaal
mijn schrijven ietwat persoonlijk gekleurd zijn.
In Rotterdam bracht ik mijn jeugdjaren door
en ontving mijn gymnasiale opleiding aan het
Marnix-gymnasium, toen gevestigd in de Jonker
Fransstraat. De bekwame Dr J. v. d. Valk was
toen rector, terwijl het godsdienstonderwijs in de
hoogere klassen gegeven werd door den beken
den Dr P. J. Kromsigt, toen Hervormd predikant
te Rotterdam, later te Amsterdam. Zijn onder
wijs stond op hoog peil en nog steeds heb ik zijn
dictaat in mijn bezit en raadpleeg het nu en dan.
Wij hadden als jongens achting voor zijn diepe
vroomheid en grooten ernst. Ik herinner me nog,
dat we weieens vurige debatten hadden over de
Afscheiding en de Doleantie. Over 't algemeen
stond hij tegenover de Afscheidingsbeweging
meer sympathiek. Groote vereering koesterde hij
voor Dr H'. Bavinck.
Bij den Rotterdamschen predikant Ds H. C.
v. d. Brink ontving ik catechetisch onderwijs en
legde ik belijdenis af. Later zou hij mij in mijn
eerste gemeente tot het ambt inleiden. Jammer,
dat deze begaafde en degelijke prediker, die in
Rotterdam zeer hard gewerkt heeft en op veler
lei gebied zich bewogen heeft, met de Gerefor
meerde Kerk gebroken heeft en predikant in het
Hersteld Verband is geworden. In een tijd, dat
in onze kerk nog weinig aan Evangelisatie werd
gedaan, gaf hij reeds zijn krachten aan dit werk
en vormde een kring van arbeiders. Het heeft
velen verwonderd, dat deze in hart en nieren
Gereformeerde predikant, die zelfs door een
groep in Rotterdam vanwege zijn beginselvast
heid en scherpheid weinig gewaardeerd werd,
zich thuis kon voelen in een weinig belijnden
kring als het H.V.
Eenigen tijd geleden meldden de bladen, dat
hij ook met deze kerk heeft gebroken. Er werd
echter niet bij vermeld, bij welke kerk hij zich
nü heeft aangesloten.
Na veel aarzeling en na veel strijd koos ik de
theologische studie en trok ik naar de Vrije
Universiteit te Amsterdam.
Van de oude generatie gaven nog college Dr
J. Woltjer, Mr. Fabius en Dr H. Bavinck.
Dr A. Kuyper heb ik alleen een paar lezingen
hooren houden en Dr Rutgers onderwees, op een
stoel zittend, slechts de oudere theologische stu
denten.
Dr H. Bavinck heb ik in zijn kracht gekend.
Wat heb ik van zijn onderwijs genoten Hij
was een uitnemend docent, die in glasheldere
taal zijn rijke gedachten wist weer te geven.
Hoewel positief-Gereformeerd en de antithese
aanvaardend, was hij meer een synthetische fi
guur in de Gereformeerde wereld en zocht hij
ook contact met Christenen van andere kerken.
In het oog van sommigen was hij niet principieel
genoeg. Kerkelijk was hij, maar hij had een af
keer van kerkisme.
Naast Dr Bavinck heeft Dr Geesink vormend
op mij in gewerkt. Zijn colleges in „Ethiek"
stonden op hoog plei. De studenten dweepten
met hem. Om zijn rijke gaven, zijn vroom ge
moed en vriendelijken omgang was hij algemeen
bemind. Zijn humor en warm hart trokken ieder
aan. Vijanden had hij bijna niet.
Het was toen wel een andere tijd dan tegen
woordig. Men sprak nog van „predikantennood"
en de candidaten kregen een respectabel aantal
beroepen. Sommigen vereenigden tien a twaalf
beroepen op zich.
Met z'n zessen werden we als theologisch stu
dent ingeschreven. Alleen Ds M. Post van Bun
schoten is nog mijn collega in de Gereformeerde
Kerk. Ds Karssen van Hattem is reeds gestor
ven. Barend Schuurman, zoon van den Haag-
schen Ds Schuurman, is Hervormd geworden en
arbeidt nu als theologisch docent op Java. Reeds
als student schitterden zijn rijke gaven van ver
stand en hart. Dr J. W. Geels moest kort na
zijn promotie in een gesticht worden opgenomen.
En hoe het met Dr H. W. v. d. Vaart Smit
gegaan is weet een ieder.
Uit een zevental beroepen koos ik het beroep
van de kerk van Velsen. De kerk was toen nog
klein, wat het aantal leden betreft, en het ge
bouwtje was zeer eenvoudig.
paar boodschappen, en misschien wip 'k even
aan bij mevrouw Hoogland."
„Dat zal je zeker niet nalaten, moeder", zei
Goudoever langs z'n neus weg, „en je gaat haar
toch even het nieuwtje vertellen
„Precies geraden, vader", streelde zij z'n wang.
Gerrit was reeds verdwenen, als moeder thuis
kwam.
„Nou En wat zei mevrouwtjebegon
vader nieuwsgierig, terwijl moeder Goudoever
met blijlachende oogen de kamer binnentrad.
„Och, ze was er zoo blij mee, zoo blijals
gold het haar eigen dochter."
„Die ze niet heeft", grapte vader, „maar Ma
rie, hoe zou je 't vinden, als ik m'n reis naar
den Haag eens uitstelde tot de volgende week,
nu Anneke Zaterdag komt."
„Reusachtig kwam moeder opgetogen, „maar
zou je je Haagsche reis niet kunnen stellen op
Dinsdag Je zou dan prachtig Anneke tot Zwolle
kunnen vergezellen
„Dat 's nog niet zoo'n gek idee van je", zei
vader verrast, „dat zou heel goed kunnen."
„Tenminsteals Anneke je gezelschap op
prijs stelt", zei moeder met een tikje ironie.
„Jij plaaggeest", lachte vader ondeugend, „maar
je hebt gelijk, ik zal haar wel moeten vragen."
„Wat een toevalligheid, niet", zei moeder ern
stiger, „dat Karei Kooijmans daar nu een be
trekking krijgt. Anneke had hem anders mooi
kunnen introduceeren bij vrienden en kennissen."
(Wordt vervolgd)