FEUILLETON. DIE UW LEVEN VERLOST. grip, dat in Politeuma aanwezig is, komt in onze Statenvertaling zoo goed als niets tot uiting. Wandel" heeft voor ons wel een specifiek re- ligieus-ethischen zin. We verstaan er onder ,,de practijk der god zaligheid" of de „Christelijke levensopenbaring". We kunnen ook zeggenonze levenshouding, onze levensvormen of nog gewoner ons dage- lijksch gedrag en verkeer onder de menschen. In dien zin komt het woord wandel vooral in het N. T. voor. Zoo in 1 Tim. 4:12, waar Pau- lus vermaant Zijt een voorbeeld in wandel. In Hebr. 135 lezen weUw wandel zij zonder geldgierigheid. Jacobus vermaant wijsheid en verstandigheid aan te toonen uit een goeden wandel (Jac. 3: 13). Vooral in de brieven van Petrus ontmoetten we het begrip wandel in de boven omschreven beteekenis herhaaldelijk. Niet minder dan zesmaal komt hier het woord wandel voor. Zoo vermaant Petrus om den wandel eer lijk onder de heidenen te houden (1 Petr. 2 12). Zoo spreekt hij van den wandel der vrouwen in stilheid en over den kuischen wandel in vreeze (1 Petr. 3:1, 2). In al deze plaatsen nu, waar in het N. T. spra ke is van wandel in den zin van Christelijke levenspractijk, staat een heel ander woord als Paulus hier in Phil. 3 20 gebruikt. Behalve in Hebr. 13 5, wordt "steeds hetzelfde woord genomen voor ons „wandel", n.l. ana- strophe, dat in het Grieksch de beteekenis kan hebben van terugkeer, omkeer, oponthoud, ver blijfplaats. Wanneer men zich verkeer, opont houd denkt onder menschen, wordt de beteekenis vrijwel identiek met ons „wandel". In Hebr. 13:5 wordt een ander woord gebruikt, n.l. tropos, dat vrijwel dezelfde beteekenis heeft als anastrophe. Het kan vertaald worden, wending, richting, manier (van doen), gewoonte, mode, wijze. In de muziek beteekent het melodie. Ook dit woord kan derhalve uitstekend weer gegeven worden met ons Nederlandsche „wan del". Men benadert met deze vertaling zoo dicht mogelijk den oorspronkelijken text. Dit is niet het geval met het woord, dat Pau lus in Phil. 3 20 gebruikt. Het woord politeuma is veel te rijk van inhoud, dan dat het met ons woord „wandel" kan worden weergegeven. Juist de overstelpende rijkdom van het Griek sche begrip maakt het uiterst moeilijk om er een eenigszins dragelijk aequivalent voor in onze taal te vinden. Het is eigenlijk niet wel mogelijk. De eenige uitweg is hier, dat we het oorspron kelijke met behulp van omschrijving trachten te benaderen, waarbij iedere omschrijving nog weer een nederlaag beteekent tegenover het oorspron kelijke. Het woord politeuma in Phil. 3 20 gebruikt, is om een viertal reden merkwaardig. 1°. Om het feit, dat Paulus het gebruikt. 2°. Om de wijze, waarop Paulus het gebruikt. 3°. Om den brief, waarin de apostel het bezigt. 4°. Om den inhoud van het woord. Het loont de moeite hierop nader in te gaan, daar de Schrift ons hier een rijkdom van ge dachten biedt. Die rijkdom gaat voor ons open, als we het Paulinisch gebruik van politeuma zien tegen den achtergrond van zijn tijd en de poli tieke en staatkundige verhoudingen daarin. Wat ons allereerst treft, dat is, dat het woord politeuma behoort tot de speciale taalschat van Paulus. Dat feit werpt zijn licht over Paulus als „intellectueel" onder de apostelen. Alleen Paulus gebruikt dit woord en slechts eenmaal hier in den brief aan de Philippenzen. Ofschoon hij het maar eenmaal gebruikt, is het woord hem toch zeer vertrouwd geweest. Dat blijkt uit enkele andere plaatsen, waar hij begrippen bezigt, die ten nauwste aan politeuma verwant zijn. Zoo gebruikt Paulus tweemaal het werkwoord politeuesthai. In Phil. 1 27 heet het„Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus". En in zijn redevoering voor het Sanhedrin zegt hij „Mannenbroeders Ik heb met alle goed ge weten voor God gewandeld tot op dezen dag (Hand. 23: 1). Bovendien gebruikt Paulus nog het woord politeia burgerrecht in Efeze 2:12, hetgeen zeer nauw verwant is aan politeuma. Bij sommige Grieksche schrijvers zoo Aris- toteles is politeia soms zelfs gelijk aan poli teuma. Wanneer men nu nagaat, waar en hoe bij de profane Grieksche auteurs de woorden politeia en politeuma gebruikt worden, dan blijkt dat deze woorden behooren tot de taalschat der intellectueelen. Zoo wordt ook begrijpelijk, dat deze begrip pen, behalve bij Paulus, niet voorkomen in het door B. HENGELAAR 44) Kloosterhuis' dood hield een schoone belofte in, de belofte van zijn promotie tot eersten boek houder. De rouwbrief van Kloosterhuis was voor Frits Kooijmans een lichtstraal op dezen donkeren dag. HOOFDSTUK XXVII. Goed gehumeurd trad Goudoever de woonka mer binnen, begroette joviaal-luidruchtig z'n huisgenooten en zette zich lui-gemakkelijk neer in een stoel. Dan stak hij 'n sigaar aan. „Wat zeggen jullie er wel van kwam hij blij-enthousiast. „Er even twee zetels bijgehaald. Hoe vind je zooiets „Geweldig, vader", bewonderde Gerrit jon- gensachtig-spontaan Dan kwam moeder blij-optimistisch „ik feli citeer jullie er mee, maar zou je mij ook maar niet 's gelukwenschen met de goede uitslag Moeder bleef steken. „Nou kwam Goudoever nieuwsgierig, „jou feliciteeren, waarmee Gerrit knipoogde tegen moeder, maar Goud N. T. Er is nog een uitzondering. Lucas gebruikt ze ook in Hand. 22 28 23 7. Dit bevestigt opnieuw het feit, dat we hier te doen hebben met begrijpen uit de wereld der intellectueelen. Naast Paulus is ook Lucas de arts een intellec tueel in den apostolischen kring. De taal, die zij gebruiken, is tevens een afdruk van hun alge- meene beschavingsstand. Deze beide dienstknech ten van Jezus Christus waren, modern gezegd, menschen van „academische vorming". Geheel en al op de hoogte van het toenmalige cultuur leven. Dit wordt hier weer bevestigd door het feit, dat juist bij deze N.T. schrijvers politeia en politeuma voorkomen, begrippen uit de toen malige cultuurwereld. Het woord politeuma werpt zoo ook licht op de figuur van Paulus. Hij is de man van breede ontwikkeling. Er zijn in de taalschat van Paulus meerdere gegevens, die daar op wijzen. Zoo is het Paulus, die in zijn brieven werkt met het woord autarkie. Ook een bij uitstek wijsgeerig begrip, dat in zijn dagen eigendom was van de intellectueelen. Als Paulus aan de Philippenzen schrijft over „onzen wandel", dan bedoelt hij meer dan een opwekking tot vroom individueel leven. Het is hem te doen om de vorming en uitbouw van een Christelijk gemeenschapsleven. Daarom grijpt hij naar het woord politeuma. Het is een oproep tot een „Christelijke Staat". Augustinus met zijn „Civitas Dei" heeft Paulus' woord over ons politeuma begrepen. N. J. HOMMES. DE EENHEID DER KERKEN. I. Sinds den lOen Mei van het vorig jaar is een kentering merkbaar in het spreken over de een heid van de kerken van Gereformeerde belijde nis. Oogenschijnlijk is dat een kentering ten goede, waarvoor wij den HEERE moeten dan ken. Met meer waardeering wordt gesproken over de eenheid des geloofs, die er is bij alle Gereformeerde belijders in welke kerkformatie zij ook ondergebracht zijn. Met meer belangstel ling wordt gesproken over de pogingen om tot toenadering te brengen wat bijeen behoort, en zoo mogelijk tot hereeniging van degenen, die uiteengegaan zijn, hoewel zij broeders van het zelfde huis zijn. We denken hier in de eerste plaats aan de pogingen van toenadering tusschen de Christel. Gereformeerde Kerk en onze Ker ken, twee kerkengroepen die door afkomst en belijdenis en kerkelijke inrichting zéér dicht bij elkaar staan. Reeds kort na de overweldiging en capitulatie van ons leger, gingen hier en daar stemmen op, die warm pleitten voor het zoeken van de een heid van alle Gereformeerde christenen. Het merkwaardige was, dat deze stemmen vooral op gingen uit de Christel. Geref. Kerk, waaruit wij niet gewend waren zulke stemmen zoo krachtig te hooren spreken. Binnen ons eigen kerken wa ren zulke stemmen altijd vernomen. En later bleven die stemmen klinken. Zelfs een man als Prof. v. d. Schuit, die vroeger nogal veel bezwaren opwierp wanneer sprake was van toenaderingspogingen tusschen Geref. en Christel. Geref. Kerken, bleek gansch van meening ver anderd en nam nu openlijk het pleit op voor zoo sterk mogelijke toenadering. Wat moeten wij van deze kentering zeggen Opzettelijk drukken wij ons boven voorzichtig uit en schreven, dat deze kentering „oogenschijn lijk" een kentering ten goede is, of het ook wer kelijk een kentering ten goede is zal, naar het ons voorkomt, nog moeten blijken uit den ernst en de volharding waarmee gepoogd zal worden den weg voor toenadering te banen. Eenvoudig en gemakkelijk zal dat niet zijn in onze kerkelijke verhoudingen. Mooie woorden beteekenen niet zoo heel veel. Misschien is een van de zwakste steeën in het kerkelijk leven deze, dat wij niet karig zijn met mooie woorden. U begrijpt mij wel. Paulus zegt, dat het Koninkrijk Gods niet bestaat in woorden, maar in kracht. Ernst en volharding zullen noodig zijn om werkelijk wat tot stand te brengen op het punt van toenadering tusschen beide kerken en andere Gereformeerde belijders. Schoone woorden zullen niet genoeg zijn. We begrijpen allen, dat „de tijdsomstandig heden" óf (om het kind bij z'n gewone naam te noemen) dat de staatkundige gebeurtenissen, die zich onder Gods toelating en bestel voltrokken hebben, niet vreemd zijn aan die kentering van oever begreep niets. „Anneke heeft 'n betrekking in Groningen „Wat zeg je daar Heeft Anneke een betrek king en komt ze hier Van pure verbazing sloeg vader Goudoever z'n handen ineen, en liet van schrik z'n sigaar uit den mond glijden. Hij raapte dan het brandend ding weer op. „Dat is haar dus gelukt. Wel, wel, die Anneke, dat lieve kind, dat komt dus weer hier, weer bij haar vader en moeder." „En bij haar broer en zuster", vulde Gerrit wijsgeerig aan. „Anneke 'n betrekking in Groningen", zei Goudoever weer verrast, „hoe heeft ze 'm dat wel gepresteerd „Boffen, hé", kwam moeder pralend. „Hier is haar brief." Ze duwde hem Anneke's brief in z'n handen. Goudoever las nieuwsgierig. Moeder en Gerrit bestudeerden nauwlettend vader's gelaat. „Lieve Pa en Moe, Zooeven krijg ik bericht uit Groningen, dat ik ben aangesteld als verpleegster in het Diacones- senhuis aldaar. Is het niet verrassend Had ik kunnen en durven vermoeden, dat mijn sollicitatie met dit succes zou worden bekroond God heeft dit zoo geleid. Ik kom dus weer bij U, en ga weer naar Gro ningen, om daar het heerlijk werk van verpleeg ster voort te zetten." de gevoelens ten aanzien van de eenheid. Deze staatkundige gebeurtenissen zijn niet zonder be teekenis voor de kerken en kunnen het kerkelijk leven niet onberoerd laten, vooral omdat wij al len vreezen, dat zij meer brengen dan louter staatkundige veranderingen. Gemeenschappelijke nood roept om de handen ineen te slaan. Maar hier ligt de zwakke plek waarvoor wij vreezen, hoewel wij intusschen hartelijk hopen, dat onze vrees heelemaal beschaamd zal wor den, hier, dat de tijdsomstandigheden niet maar een woordje meespreken in de kentering der ge voelens, maar, dat zij het voornaamste woord gesproken hebben. Een woordje meespreken mogen zij. Zelfs een flink woord. De HEERE heeft zeker door de gebeurtenis sen ons veel te zeggen. Doch als de tijdsomstandigheden het voor naamste woord gesproken hebben voor de ver anderde houding inzake de eenheidsbegeerte, dan vreezen wij, dat er niet zoo'n prachtig resultaat zal worden gezien als wenschelijk ware. We we ten allen wat het voornaamste woord moet spre ken in ons leven, vooral in de zaken van de kerken het gebod van den Heere en de eisch van zijn Woord. Als de kentering van gevoelens niet een uiting is van gehoorzaamheid aan dit Woord althans een diepste maar meer tot stand gekomen is door de vrees voor den drei genden nood, verwachten wij er bij voorbaat niet heel veel van en zal ook blijken, dat de kentering maar oogenschijnlijk een kentering ten goede is geweest. Trouwens een kerkelijke eenheid geboren uit angst voor den nood van den tijd zal ons niet veel genoegen bezorgen, maar veel ellende. De kerk moet zoeken in haar organisatie gehoor zaam te zijn aan haar Koning. Dat moest zij vóór den lOen Mei. En dat moet zij nó den lOen Mei. Zij voere geen gelegenheidspolitiek. Wij hebben eenvoudig uit de Waarheid te le ven. En ons in gehoorzaamheid tot de Waarheid te bekeeren. Zooals Prof. van der Meiden zegt de wilsbepaling van den Koning, die moet de kerken dringen tot ware eenheid. Niet de tijdsomstandigheden, maar de geopen baarde wil des HEEREN moet de koers voor ons kerkelijk leven bepalen. Als teeken van de bovengenoemde kentering zien wij een boekje, dat in dit voorjaar ver schenen is bij de uitgeverij Guido de Bres, Den Haag, onder den titel die hierboven staatDe eenheid der kerken. Inmiddels verscheen reeds de tweede druk. Ook dat is een teeken van de kentering. Voor de verschijning van het boekje zijn wij dankbaar, vooral omdat in het woord „Ter in leiding" door de uitgevers afgewezen wordt wat wij hierboven als een gevaar aanwezen. „Hoewel het streven naar kerkelijke een heid niet zijn oorsprong vindt in de gebeur tenissen van den laatsten tijd, toch is niet te ontkennen, dat deze gebeurtenissen wel ten zeerste hebben versterkt het verlangen naar de eenheid van al degenen, die de Gerefor meerde belijdenis liefhebben". Verder betoogt de uitgever, dat het haar ge- wenscht leek een geschrift te doen samenstellen, waarin eenerzijds de noodzakelijkheid der een heid sterk naar voren werd gebracht, alsmede gewezen werd op de nieuwe mogelijkheden, die in dezen tijd zijn geopend, maar waarin ander zijds ook de moeilijkheden ernstig onder de oogen werden gezien, zonder welker wegneming toch slechts een schijneenheid kan worden bereikt. Alzoo naar twee kanten front makend. Tegenover een groep pessimisten, die van mee ning zijn „dat er toch niets van komt". En tegenover een andere groep enthousiaste eenheidsmenschen, die „liefst terstond alle kerk muren zouden neerhalen". Tegen beide groepen kiest dit boekje positie Dat is alvast heel mooi. De namen van de auteurs staan ons borg, dat zij het ook goed zullen doen. Het is geschreven door drie schrijvers van verschillende kerkelijke richting namelijk door Prof. Dr Severijn, Her vormd, Dr K. Sietsma, Gereformeerd en Prof. L. H. v. d. Meiden, Christel. Geref. We hopen in enkele artikelen samen te vatten wat deze auteurs te zeggen hebben. De volgende keer komt Prof. Severijn aan het woord. Brouwershaven. J. MEESTER. Vader Goudoever bleef even in gepeins ver zonken. Dan kwam hij tot bezinning, zei gul „Dat had 'k niet durven denken, 't is haast te mooi om te gelooven." „Weet u, vader", zei Gerrit plots, „wat 't leuk ste van alles is „Toe eens, jongen." „An komt uit Enschedé weer naar hier, niet waar En Karei Kooijmans gaat van hier naar daar. Hij heeft in Enschedé 'n baan gekregen." „Hoe is 't mogelijk", schudde Goudoever z'n hoofd. „Heeft hij daar 'n betrekking Ik ben er blij om voor hem en z'n moeder, 't Wou hier niet lukken met hem, wel „Hij wordt daar tweede boekhouder in_ een Rijwielenzaak, geloof ik." „Zoo, zoo", kwam vader Goudoever weer ver wonderd. ,,'t Is wel een geluksdag vandaag, zou 'k zeggen An weer naar Groningen, en Karei daar een goede positie." ,,'t Is leelijk voor Truus", zei Gerrit gemoede lijk, „dat haar jongen naar Enschedé gaat ver trekken, terwijl zij moederziel achterblijft." „Je bedoelt z'n meisje vroeg Goudoever. „Wat zou hetkwam moeder plots uit den hoek, „dat zal wel wennen hoor Als ons Anneke de durf heeft op haar alleentje naar den vreemde te trekken, dan moet een meisje hier er niet tegen op zien haar jongen te zien uitvliegen." „Natuurlijk, jouw Anneke", plaagde vader fijntjes, „dat is er ook een uit duizend „Als jullie er nou niks op tegen hebt", zei moeder, als kwam ze met een ernstig voorstel, „dan ga ik heel even de stad in. 'k Heb er een ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, April 1941. Op den eersten Paaschdag van dit jaar mocht ik met groote dankbaarheid en blijdschap met mijn gemeente gedenken, dat God mij vijf en twintig jaar heeft willen gebruiken in Zijn dienst, dat ik gedurende een zoo lange reeks van jaren arbeiden mocht in 's Heeren wijngaard als die naar des Goddelijken Woords. Het zij mij vergund in dezen brief op dit feit even terug te komen. Bij uitzondering zal ditmaal mijn schrijven ietwat persoonlijk gekleurd zijn. In Rotterdam bracht ik mijn jeugdjaren door en ontving mijn gymnasiale opleiding aan het Marnix-gymnasium, toen gevestigd in de Jonker Fransstraat. De bekwame Dr J. v. d. Valk was toen rector, terwijl het godsdienstonderwijs in de hoogere klassen gegeven werd door den beken den Dr P. J. Kromsigt, toen Hervormd predikant te Rotterdam, later te Amsterdam. Zijn onder wijs stond op hoog peil en nog steeds heb ik zijn dictaat in mijn bezit en raadpleeg het nu en dan. Wij hadden als jongens achting voor zijn diepe vroomheid en grooten ernst. Ik herinner me nog, dat we weieens vurige debatten hadden over de Afscheiding en de Doleantie. Over 't algemeen stond hij tegenover de Afscheidingsbeweging meer sympathiek. Groote vereering koesterde hij voor Dr H'. Bavinck. Bij den Rotterdamschen predikant Ds H. C. v. d. Brink ontving ik catechetisch onderwijs en legde ik belijdenis af. Later zou hij mij in mijn eerste gemeente tot het ambt inleiden. Jammer, dat deze begaafde en degelijke prediker, die in Rotterdam zeer hard gewerkt heeft en op veler lei gebied zich bewogen heeft, met de Gerefor meerde Kerk gebroken heeft en predikant in het Hersteld Verband is geworden. In een tijd, dat in onze kerk nog weinig aan Evangelisatie werd gedaan, gaf hij reeds zijn krachten aan dit werk en vormde een kring van arbeiders. Het heeft velen verwonderd, dat deze in hart en nieren Gereformeerde predikant, die zelfs door een groep in Rotterdam vanwege zijn beginselvast heid en scherpheid weinig gewaardeerd werd, zich thuis kon voelen in een weinig belijnden kring als het H.V. Eenigen tijd geleden meldden de bladen, dat hij ook met deze kerk heeft gebroken. Er werd echter niet bij vermeld, bij welke kerk hij zich nü heeft aangesloten. Na veel aarzeling en na veel strijd koos ik de theologische studie en trok ik naar de Vrije Universiteit te Amsterdam. Van de oude generatie gaven nog college Dr J. Woltjer, Mr. Fabius en Dr H. Bavinck. Dr A. Kuyper heb ik alleen een paar lezingen hooren houden en Dr Rutgers onderwees, op een stoel zittend, slechts de oudere theologische stu denten. Dr H. Bavinck heb ik in zijn kracht gekend. Wat heb ik van zijn onderwijs genoten Hij was een uitnemend docent, die in glasheldere taal zijn rijke gedachten wist weer te geven. Hoewel positief-Gereformeerd en de antithese aanvaardend, was hij meer een synthetische fi guur in de Gereformeerde wereld en zocht hij ook contact met Christenen van andere kerken. In het oog van sommigen was hij niet principieel genoeg. Kerkelijk was hij, maar hij had een af keer van kerkisme. Naast Dr Bavinck heeft Dr Geesink vormend op mij in gewerkt. Zijn colleges in „Ethiek" stonden op hoog plei. De studenten dweepten met hem. Om zijn rijke gaven, zijn vroom ge moed en vriendelijken omgang was hij algemeen bemind. Zijn humor en warm hart trokken ieder aan. Vijanden had hij bijna niet. Het was toen wel een andere tijd dan tegen woordig. Men sprak nog van „predikantennood" en de candidaten kregen een respectabel aantal beroepen. Sommigen vereenigden tien a twaalf beroepen op zich. Met z'n zessen werden we als theologisch stu dent ingeschreven. Alleen Ds M. Post van Bun schoten is nog mijn collega in de Gereformeerde Kerk. Ds Karssen van Hattem is reeds gestor ven. Barend Schuurman, zoon van den Haag- schen Ds Schuurman, is Hervormd geworden en arbeidt nu als theologisch docent op Java. Reeds als student schitterden zijn rijke gaven van ver stand en hart. Dr J. W. Geels moest kort na zijn promotie in een gesticht worden opgenomen. En hoe het met Dr H. W. v. d. Vaart Smit gegaan is weet een ieder. Uit een zevental beroepen koos ik het beroep van de kerk van Velsen. De kerk was toen nog klein, wat het aantal leden betreft, en het ge bouwtje was zeer eenvoudig. paar boodschappen, en misschien wip 'k even aan bij mevrouw Hoogland." „Dat zal je zeker niet nalaten, moeder", zei Goudoever langs z'n neus weg, „en je gaat haar toch even het nieuwtje vertellen „Precies geraden, vader", streelde zij z'n wang. Gerrit was reeds verdwenen, als moeder thuis kwam. „Nou En wat zei mevrouwtjebegon vader nieuwsgierig, terwijl moeder Goudoever met blijlachende oogen de kamer binnentrad. „Och, ze was er zoo blij mee, zoo blijals gold het haar eigen dochter." „Die ze niet heeft", grapte vader, „maar Ma rie, hoe zou je 't vinden, als ik m'n reis naar den Haag eens uitstelde tot de volgende week, nu Anneke Zaterdag komt." „Reusachtig kwam moeder opgetogen, „maar zou je je Haagsche reis niet kunnen stellen op Dinsdag Je zou dan prachtig Anneke tot Zwolle kunnen vergezellen „Dat 's nog niet zoo'n gek idee van je", zei vader verrast, „dat zou heel goed kunnen." „Tenminsteals Anneke je gezelschap op prijs stelt", zei moeder met een tikje ironie. „Jij plaaggeest", lachte vader ondeugend, „maar je hebt gelijk, ik zal haar wel moeten vragen." „Wat een toevalligheid, niet", zei moeder ern stiger, „dat Karei Kooijmans daar nu een be trekking krijgt. Anneke had hem anders mooi kunnen introduceeren bij vrienden en kennissen." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 2