No. 16 Vrijdag 18 April 1941 55c Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W, M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. NIET ZIEN EN TOCH GELOOVEN. Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben. Joh. 20:29b. Als Christus voor de eerste maal, na Zijn op standing, Zich aan Zijn discipelen vertoont, is Thomas niet aanwezig in de saamvergadering der gemeente. Waarom niet Dat is het belangrijk ste niet hij zal er zijn reden wel voor gehad hebben. Wat echter wel belangrijk is, is dat hij daardoor groot geestelijk nadeel geleden heeft, zooals trouwens de onderlinge bijeenkomst nooit kan verzuimd worden, zonder geestelijke schade. Het gevolg is al direkt, dat Thomas nog in het geestelijk donker zit, als de anderen reeds wan delen in het volle licht. Men heeft hem wel direkt gezegd, dat de her rezen Heiland in hun midden was geweest, maar dat kon deze discipel niet zoo maar gelooven. Dat is te groot voor hem. Dat zou hij eerst met eigen oogen moeten zien. Neen, die goede Vrijdag heeft een te diepen indruk op hem gemaakt, dan dat de woorden van zijn medediscipelen de donkere schaduwen van zijn ziel kunnen wegvagen. Hij heeft maar al te goed die afgrijselijke wond gezien in de zijde van zijn Meester, te duidelijk zag hij bloed en water vloeien. Christus is dood. Dat praat men hem niet uit het hoofd. De discipelen mogen dan al hun verstand ver loren hebben, onder den druk van die verschrik kelijke dagen, hij is nuchterder en weet wat hij gezien heefteen dooden Christus. Dat gelooft hij, want hij heeft het gezien. Wat hij niet gezien hééft, kan hij niet gelooven. Maar dan komt Christus weer en nu kan hij zién, wat hij weigerde te gelóóven. En ja, dan breekt wel heerlijk door zijn belijdenis „Mijn Heere en mijn God", maar dat kan niet weg nemen, dat hier iets, ja veel ontbreekt dat is geen rechtvaardiging van zijn vroegere ongeloo- vigheid. Daarom vermaant Christus hem. Thomas eischte, dat zijn weg zou gaan van aanschouwen tot geloof en Gods genade dééd hem dien weg gaan, maar dat is niet de normale weg. Dat was alleen maar mogelijk door den tijd waarin hij leefde. Spoedig zou dat anders worden, dan zou die weg onbegaanbaar zijn. Dan zou het alleen kunnen zijnniet zien en toch gelooven. En wat dan Thomas, als gij in dien tijd geboren waart Niet zien en toch gelooven, zoo is de godde lijke orde en hij, die in dien weg tot zijn belij denis komt, wordt zalig gesproken. Straks zullen er geslachten komen, die Chris tus nooit gezien hebben, met hun natuurlijk oog, alleen maar door het woord der apostelen van Hem hoorden en die toch in Hem zullen gelooven. En zie Thomas, zoo is de orde in Mijn Ko ninkrijk gelooven zonder aanschouwen. Zalig, wie dien weg gaat. Niet Christus zien en toch in Hem gelooven, niet Zijn heerlijkheid zien en toch in die heerlijk heid gelooven. Dat was Thomas niet mogelijk, maar dat blijft moeilijk, voor alle geslachten, omdat wij zoo vast zitten aan wat wij zien en tasten kunnen. Dat is ook vandaag allerminst vanzelfsprekend niet Christus' verhooging zién en toch gelooven dat Hij in heerlijkheid woont. Niet zién, dat Hij overwint en toch Hem belijden als Triumphator. Niet zién dat Hij de Koning der koningen is en toch gelooven, dat Hem alle dingen onderworpen zijn. Niet zien, ja zelfs het tegendeel zien en dan toch gelooven Dat vraagt, dat wij ons tegen strevend verstand kruisigen zullen en met de hand op Gods Woord „Amen" zullen zeggen het zal waar en zeker zijn. Thomas kon dat niet, hij kon van zijn logische redeneering niet los komen. Hij zag maar om zich heen en bouwde zijn argumenten op en trok zijn conclusies uit wat hij zag. Maar dat te aanvaar den wat lijnrecht inging tegen zijn menschelijke rede, was hem niet mogelijk. Het leek alles zoo .ongerijmd en dat dan als waarheid te belijden UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 scheen hem onmogelijk, voor iemand die met open oog door de wereld ging. Die moeilijkheid blijft. Ook voor ons. Wij moeten gelóóven dat Christus is opgestaan van de dooden en in heerlijkheid leeft, werkend aan de komst van Zijn Rijk, maar wij zién er weinig of niets van. Wij zien eer het tegendeel. Regeert Christus nu werkelijk? Het lijkt er niets op. Het heeft er meer van, dat de menschen Hem van den troon gedrongen hebben. Wij moe ten gelooven in Zijn heerlijkheid en zien niet an ders dan verguizing, dag op dag. Is dat bouwen aan Zijn Rijk, als overal de hamerslag dreunt van den slooper en wij alleen maar stukken zien Is dat een Koning, wiens kroon vertrapt wordt in de modder van zonde en onrecht Als ons verstand zegt, het gaat mis met Chris tus' kerk, dan toch gelooven het gaat goed Als wij alleen haar smaad zien, dan toch geloo ven in haar heerlijkheid Ja, maar dat is dan ook het geheim van het geloofniet zien en toch gelooven. Wat iemand ziet, is geen voorwerp meer van geloof. Maar wie zóó gelooft en ook in dezen tijd, zelfs tegen allen schijn in vasthoudt aan den ver heerlijkten Christus en aan Hem niet geërgerd wordt, die is zalig. En dat geloof, dat niet rust in de aanschou wing, maar in het Woord der Schrift, in de be lofte, dat geloof, is bestemd om aanschouwing te worden. Deze bedeeling van het geloof, van het niet zien, gaat voorbij, en zal gevolgd worden door een zalig aanschouwen. De weg des heils gaat, naar dit woord van Christus, niet van aanschouwen tot geloof, maar van geloof tot aanschouwen. Wie hier geloofd heeft, in de ongeziene heerlijkheid van zijn Hei land, die zal die heerlijkheid straks zien en er in deelen. Zoolang ons geloof in aardsch klimaat moet toeven,zal het de heerlijkheid niet zien, zal het alleen steunen op en leven uit het„er staat geschreven". Straks echter zal het worden tot aanschouwen. Maak daarom voor deze bedeeling, Uw geloof niet afhankelijk van wat voor oogen is. Zeg niet: wat ik niet zien kan, geloof ik niet. Geloof wat ge niet zietde opgestane Christus is verheer lijkt en stuwt de eeuwen naar den dag Zijner volkomen overwinning. Geloof in die overwinning van Uw Koning, ook als ge slechts nederlagen meent te zien. Ge loof in Zijn verhooging, ook als ge de wereld bezig ziet, opnieuw een kruispaal voor Hem op te richten. Geloof en ge zijt zalig. Straks zal Uw geloof overgaan in aanschou wing, dan zullen Uw oogen den Koning zien in Zijn schoonheid. Gij zult Hem zien met eer en heerlijkheid gekroond. Dan zal het geloof van hen die het gegrond hadden in de aanschouwing, beschaamd worden, maar zij die geloofden het geen zij niet gezien hadden, zullen zien, aange zicht tot aangezicht. Geloof daarom, wat de Schrift U van Christus zegt en laat U niet uit het evenwicht brengen, door wat ge ziet of wat anderen U willen laten zien. Bedenk geloof en aanschouwen gaan in deze bedeeling niet samen. Heb dan vrede met de orde Gods eerst ge looven en dan zien. Scharendijke. H. VAN DEN BERG. BELIJDENIS-DOEN. De beloften Gods zijn heerlijke beloften. U komt de belofte toe en uwe kinderen. Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen uw zaad na u. De kinderen der ge- gemeente zijn dus Gods eigen kinderen. Dat worden ze niet door den doop. Dat worden ze niet door een of andere gebeurtenis in hun leven. Ze zijn kinderen des Heeren, óók wanneer ze nog niet gedoopt zijn. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat al die kin deren van den Heere zalig worden. Wanneer ouders een kind geboren wordt, dan zeggen ze dat is onze jongen. Ons kind. Maar dat wil heele- maal niet zeggen, dat die jongen later zijn ouders niet zijn rug zal toekeeren. Toch blijven die ouders zeggen dat is onze jongen. Rechtens zijn ze ouders. En dat recht over zulk een kind blij ven ze handhaven, al zou hij zeer oud worden. Hij blijft rechtens kind. Ook al zou hij gestorven zijn dan staan ze weenend bij het graf en zeg gen ze nog daar ligt onze jongen. Zoo nu ook in het verbond der genade. Alle kinderen van geloovige ouders zijn Gods kinde ren. Maar de groote vraag is of die kinderen dat recht Gods erkennen. Of ze eenmaal belijden Ja, Heere, Ge hebt recht op mijn leven. Ik ben Uw kind. Al zouden ze nooit tot die uitspraak komen, dan blijft God evenwel Zijn recht over hen hand haven. Wanneer Gods kinderen verloren gaan (d.w.z. kinderen die rechtens Zijn kinderen zijn), dan zegt onze Heiland Wie de weg wel geweten, maar niet bewandeld heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. Verschrikkelijk is het, als die kinderen van geloovige ouders verachten, wat God aan hen beloofd heeft. Verschrikkelijk als ze zeggen wat heb ik met mijn doop te maken. Dan zeggen ze feitelijk: wat heb ik met dien belovenden God te maken. Want de belofte en de Belover zijn één. Dezulken zijn kinderen des lichts en ze zoeken de duisternis. Dezulken zien het verderf en ze begeeren het. En de schatten, die in den H. Doop genoemd zijn vergeving van zonden en eeuwig leven, achten ze niet. Nu redeneere men niet zóó die kinderen die Je belofte hebben, kunnen het toch niet helpen dat ze niet begeeren wat God aanbiedt, want ze zijn niet wedergeboren. Natuurlijk moeten de kinderen des verbonds wedergeboren worden. Dat beteekent en verze geld ons den H. Doop. Die laat heel duidelijk zien, dat ze iederen dag moeten afdalen in het graf en daar sterven aan hun zonden, en op staan moeten tot het nieuwe leven met Christus. De doop wordt ook daarom genoemd het bad der wedergeboorte. Maar niemand zal toch dur ven zeggen niet de kinderen zijn de schuld van hun onbekeerlijkheid, maarGod de Heere, die ze niet de levendmakende genade schenkt. Niemand zal het wagen om zijn vinger op te heffen tegen den Almachtige en zeggen, dat Hij met zijn krachtige wederbarende werking hen niet begenadigt. Met andere woorden al belij den we dat de kinderen Gods wedergeboren moeten worden, niemand schuile weg achter zijn onmacht, maar belijden liever zijn onwil. Wanneer kinderen des Verbonds verloren gaan, dan zal God voor Zijn heilige troon ze niet beklagen als stakkers, die het niet konden helpen, dat ze de beloften verachtten, maar dan zal Hij zeggen brengt dezulken hiel en slaat ze voor mijn voeten dood. Ze hebben niet gewild, dat Ik koning over hen zou zijn. Wanneer nu echter die kinderen van geloo vige ouders aanvaarden wat God de Heere hun beloofd heeft, wanneer ze door het kerkelijk on derwijs hebben leeren zien, wélke schatten er liggen in de beloften van den Heiligen Doop, dan weet zulk een kind zich rijk En dan willen ze niet alleen maar rechtens Gods kind zijn, neen, dan willen ze dit ook fei telijk zijn. Ze willen nu zeggen voor Gods Heilig aangezicht en voor de vergaderde gemeente Ik aanvaard wat God de Heere aan mij beloofd heeft in Zijn Heiligen doop. Eerst hebben mijn ouders „Ja" gezegd op de beloften in den Hei ligen Doop. Droegen zij voor mij de verantwoor delijkheid. Hebben zij gezegd, dat ik een kind van den Heere was. En hebben me als zulk een kind opgevoed. Maar nu, nu ik zie wat ik bezit en wie ik ben en bovenal wie mijn God is, nu wil ik zelf zeggen Heere, uw kind. Uw eigen dom. Voor leven en sterven. Gewasschen in Jezus' bloed, zooals in den Doop beteekend en verzegeld werd. Opgestaan tot een nieuw leven, zooals in den Doop beduid werd. En nu ga ik het leven in. Strijdend, worstelend. Want het leven van een christen is niet een ge makkelijk leven. Christen-zijn wil zeggen berg- klimmen. Worstelen, strijden, lijden, maar ten slotte de top bereiken Wereldsch leven beteekent bergafwaarts gaan. Wat gemakkelijk gaat. Vanzelf gaat. Maar ten slotte beteekent neerstorten in het diepe dal van ellende. En tot dat bergklimmend leven heeft dat kind van God, dat nu bewust met God wandelt, spijze, veel spijze noodig. Het vraagt in de eerste plaats naar het Woord. Immers dat sterkt en wijst den weg. Maar ook heeft het noodig het versterkings middel het sacrament. Dit extra voedingsmiddel geeft den Heere aan zijn omhoogworstelende kinderen. Hij weetze hebben het noodig. Ze zinken soms in. Hun krachten zijn soms zwak. Maar in Zijn neerbuigende goedheid geeft die Zorgende Vader "wat we behoeven. Hij voedt ons met Onze Heere Jezus. Maakt het contact weer innig met den Heiland en zoo wandelen Gods kinderen weer verder. Steeds hooger. Dwaas is het niet alleen, maar ook leugen achtig om belijdenis te doen en niet ten avond maal te komen. Wie in het doen van belijdenis toegang vraagt tot het tweede sacrament en na toegang te hebben verkregen die afwijst, wijst daarmee af den toegang gevenden God. Niet al leen is het dus woordbreuk, maar erger het is afwijzen van den Koning der Kerk, die tot ons komt met Zijn genade. En hoe verschrikkelijk is het, wanneer men in valsch mystieke kringen hier rationalistisch gaat onderscheiden tusschen belijdenis doen van his torisch en echt geloof. Belijdenis doen (en niet „aannemen", want we zijn voor den Heiligen Doop reeds tot kinderen God aangenomen en we danken in het gebed na den Doop „dat ge dit uw kind hebt aangenomen"), belijdenis doen is zeggen Heere, uw kind ben ik. En nu vraag ik hoe kan iemand dat „historisch doen" Één van beiden men meent wat men zegt, of men spreekt onwaarheid. En als men meent wat men zegtwel dan staat zulk een jong lid wel nog maar enkele treden op het pad der heiligmaking, maar ze houden vast de belofte God zal zijn waarheid nimmer krenken. Belijdenis doen van historisch geloof is een leugen. Een rationalisti sche uitvinding van diegenen, die de onschrif tuurlijke tegenstelling van uit- en inwendig ver bond willen goedpraten. Wie bewaart de eenvoudigheid des geloofs en de eenvoudigheid der Schriften, diens belijdenis is waar. Waar, want tusschen denken en doen is overeenstemming. Waar, want met hart en mond erkent zulk een belijder o God, de Uwe voor eeuwig. En welke machten ter wereld er dan ook ko men, en welke aanslagen de duivel ook smeden moge Het kind is nu niet maar rechtens alleen, maar ook feitelijk kind des Heeren. Eigendom van Jezus Christus. Die hem met Zijn bloed ge kocht heeft en van alle geweld des duivels ver lost heeft. Dat is zaligheid reeds hier op aarde in beginsel. En eens volkomen. A. H. OUSSOREN. PAULUS OVER POLITIEKE ACTIVITEIT. I. Phil. 3 20 Maar onze wandel is in de hemelen. Grieksch Ons Politeuma is in de he melen. Kan vertaald Ons burgerschap of de uitoefening van ons bur gerschap is in de heme len. Onze Staat» ons Staats verband, onze grondwet, onze politieke activiteit, ons Vaderland is in de hemelen. Paulus en de Politiek Deze combinatie doet stellig vreemd aan. Is ze niet eer al te vermetel anachronisme Op het eerste hooren mag het zoo zijn, ik meen toch dat de combinatie te verdedigen is met de Schrift in de hand. Zij is meer dan een aardige alliteratie, meer dan een spel van vernuft. Zij wordt ons door de Schrift zelve gegeven. Daarom willen we over deze combinatie nader handelen. Het zal blijken, dat Paulus wel terdege aan politiek „gedaan" heeft en blijkens Phil. 3:20 wel een heel bizondere, aparte en zeer markante politiek heeft voorgestaan. De zoo bekende text„Onze wandel is in de hemelen", is een zeer merkwaardige. Juist om het Grieksche woord, dat Paulus hier gebruikt voor wandel. Dat woord zit „vol politiek". In 't Grieksch staat het woord Politeuma, waarmede ons woord politiek ten nauwste sa menhangt. Ons begrip politiek stamt uit den Griekschen taalschat. We zouden de beteekenis weer kunnen geven met„Wat samenhangt met Staat en Staatsbestuur". Precies daarover nu handelt ook de apostel in Phil. 320, maar dan over een „Staat in de hemelen". De gangbare gebruikelijke vertaling„wan del" is veel te vlak en verliest zich in een kleur- looze algemeenheid. Van het bizondere en zeer rijke Grieksche be-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1