VAN VERRE EN NABIJ-
FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
I VERLOST
ZENDING.
PAASCHCONCERT „SOLI DEO GLORIA".
Het Paaschconcert op Maandag 14 April 1941
in de Hofpleinkerk te Middelburg des middags
3 uur belooft iets moois te worden.
We willen van het rijk gevarieerde program
alleen maar noemenHet Lied van de Klok,
waarbij de volgende solisten voorkomen Mej.
Riek Caro, Sopraan, Mevr. P. SuurmondBoon,
Alt, Dhr. J. C. F. van Kamer, Bas.
De schoonste en hoogste gave van den mensch
is het loven van Zijn Schepper. Hoe verheffend
vooral in deze tijden, waarin zooveel ons neer
drukt, kan zulk een concert zijn. We hopen, dat
velen, zeer velen dit schoons zullen gaan be
luisteren niet alleen om de kunst, maar bovenal
om de eere van Hem, die de God der kunst is.
A. H. OUSSOREN.
PAULUS EN DE STAATSMACHT.
IV.
Zijn de Machten in Rom. 13 Engelenmachten
Het antwoord uit de Oude Kerk.
De argumentatie voor de gelijkstelling van
Overheidsmacht en Engelenmacht bleek ons
uiterst zwak te zijn. Het bewijsmateriaal uit 1
Cor. 2 8 was beslist ondeugdelijk. Het is ten
eenenmale uitgesloten, dat Paulus daar met
„Oversten dezer wereld", Engelenmachten zou
bedoelen. Vergelijking met de rede van Paulus
in Hand. 13, toonde aan, dat de beteekenis van
archontes Oversten, onomstootelijk vast staat
en aanduidt Machthebbers, voorname Magi
straatspersonen. Deze beteekenis heeft het woord
in Hand. 13 27, 1 Cor. 2 8 en Rom. 13 3
telkens bij Paulus. De feiten, die de nieuwe exe
gese over de Machten in Rom. 13 afwijzen, kun
nen we als volgt resumeeren.
1°. Wanneer Paulus het heeft over Machten
(exousiai) en daarmede bedoelt een klasse
of rangorde Engelen, dan noemt hij die nim
mer apart, maar steeds in combinatie van
een andere of meerdere klassen Engelen.
Dan heet het of machten en krachten öf in
de gangbare trits overheden, machten,
krachten. (Zie Rom. 8:18; 1 Cor. 15 24
Ef. 1 :21 3: 10 6: 12 Col. 1 16 2 10;
1 Petr. 3:22.)
In Rom. 13 is daarvan niets aanwezig. Naast
het woord Machten gebruikt Paulus nog ar-
chonten. Dit heeft bij den apostel ook steeds
de beteekenis van Overheidspersonen.
2°. In de plaatsen waar de apostel met exou
siai Machten, Engelen bedoelt, worden
deze steeds in een onderdanigheidspositie
gesteld tegenover Christus. Daarvan is niets
te vinden in Rom. 13.
Machten in de beteekenis van Engelenklas
se, worden door Paulus steeds in relatie ge
bracht met de verhooging van Christus.
Dit doet Paulus niet in Rom. 13.
3°. Rom. 13 brengt de boodschap van onder
werping aan de Machten, die er zijn. Zoo
vaak Paulus bedoelt Engelenklassen dan zijn
de Machten zelve onderworpen.
4°. De gewone gangbare beteekenis van exousia
is bevoegdheid, macht, die iemand uitoefent
of uitoefenen kan. Zoo gebruikt Jezus het
ook voor Pilatus, als Hij zegt, dat diens
bevoegdheid van boven is.
De naam exousia zal aan een Engelenklasse
gegeven zijn om haar hooge autoriteit tot
uitdrukking te brengen.
5°. In de Commentaren van auteurs in de Oud-
Christelijke Kerk op Rom. 13 wordt de ge
lijkstelling Overheid Engelenmacht ner
gens gevonden.
De Nieuwtestamenticus in Bazel, Karl Ludwig
Schmidt, die evenals zijn ambtgenoot Karl Barth
veel voor de nieuwe exegese voelt, erkent open
lijk, dat dit feit niet voorbij mag worden gezien.
Inderdaad is dit niet geoorloofd, want het
heeft ons waarlijk wel iets te zeggen. In de Oud-
Christelijke Kerk toch hebben de Grieksch schrij
vende auteurs het begrip exousia natuurlijk heel
zuiver aangevoeld.
Grieksch was immers hun moedertaal. Geen
onder hen heeft exousia in Rom. 13 verklaard als
Engelmacht. Wat wel merkwaardig is en niet
onvermeld dient te blijven, is het feit, dat door
een kerkelijk schrijver uit de 2de eeuw, de gelijk
stelling van exousia en Engel in Rom. 13 reeds
bestreden isVan de nieuwe exegese inzake
door I
B. HENGELAAR
43)
Voorloopig kon worden vastgesteld, dat de
S.D.A.P. en de R.K. Staatspartij ieder 2 zetels
verloren, de Vrijheidsbond, de Vrijz. Democraten
en de Chr. Hist, elk 1 zetel, de Anti-Revolutio
nairen en de Communisten wonnen elk 2 zetels,
het Verbond van Nationaal Herstel, de Rev. Soc.
Partij, de Chr. Dem. Unie en de R.K. Volkspartij
zouden elk met een zetel in de Kamer komen,
de partij van Floris Vos zou verdwijnen van het
tooneel, dat was de korte samenvatting
„Mot je nog peultjes dacht Frits, terwijl hij
zich los scheurde uit de benauwende kring van
belangstellenden.
Scholtens was nog net op tijd communist ge
worden, ging er nu van door met de winst
Wat zou hij morgen brullen van vreugde na
tuurlijk, die hadden ze gesnoept van de rooien
Wat zou hij weer ongenietbaar zijn, de man
die haat zaaide in honderden harten, die zich niet
ontzag tweespalt te brengen in de socialistische
gelederen, er niet voor terugdeinsde de eenheid
der democratie te breken. Frits nam zich stellig
voor met Scholtens nooit weer te discussieeren.
De kerel was het niet waard Hij zou hem ab
soluut negeeren. Wat gaf het ook Er viel niet
Rom. 13 geldt dus ook, dat er niets nieuws onder
de zon is
Het is de bisschop Ireneus uit Lyon, wiens be
schouwingen over Rom. 13, gelijk we reeds za
gen, principieel overeenstemmen met de refor
matorische en zakelijk samenvallen met wat Dr
Kuyper leerde over de Overheid als „gemeene
gratie".
Als Ireneus in zijn Weerlegging (V, 24, 1)
Rom. 13: 1, 4 heeft geciteerd, maakt hij de op
merking, dat Paulus dit niet zegt van Engeleri-
machten noch van de onzichtbare Overheden.
Hij voegt er de afkeurende opmerking aan toe
„gelijk sommigen het durven uitleggen".
Hieruit blijkt, dat Ireneus, die in het laatst van
de 2de eeuw schreef, dus op de hoogte was van
menschen, die in de exousiai van Rom. 13 En
gelenmachten wilden zien.
De wijze, waarop hij deze exegese veroor
deelt, toont aan, dat hij haar vermetel vindt. Het
is jammer, vooral met het oog op de nu opnieuw
voorgedragen en reeds door Ireneus verworpen
exegese, dat de bisschop van Lyon ons niet zegt,
wie die „sommigen" zijn, die zoo „durven uit
leggen".
Toch behoeven we daarover ook weer niet an
het onzekere te blijven. Ireneus schreef zijn
hoofdwerk tegen de Gnostiek, een wondere ge
heimreligie, die in een machtig versmeltingspro
ces Oostersche riten, wijsbegeerte, mysteriën-
diensten, evangelieverhalen opslorpte.
De „sommigen", die Rom. 13 zoo „durven uit
leggen", moeten stellig onder de Gnostieken ge
zocht worden.
Terecht betitelt Prof. Brouwer de jongste om
vatting van Rom. 13 dan ook met „gnostische
exegese" en noemt haar onhoudbaar.
Dat de gedachte van rapport tusschen Over
heden en demonen stamt uit heidensche religiedze
voorstellingswereld, kunnen we duidelijk leeren
uit het verweerschrift van Origenes tegen Celsus,
den eersten grooten intellectueelen bestrijder van
het Christendom.
Maar uit dat zelfde werk kan ook overtuigend
worden aangetoond, dat de Oude Kerk van een
soortgelijk rapport tusschen Overheden en de
monen niets wil weten.
In de fragmenten, welke Origenes in het 8ste
boek van zijn verweerschrift citeert, ontwikkelt
Celsus uitvoerig zijn opvatting over plaats en
invloed van de demonen in het menschenleven.
Celsus leert, dat de menschen, waar zij ge
bonden zijn aan een lichaam, nu toevertrouwd
zijn in hun lichamelijk bestaan aan zekere cipiers
voor den kerker van hun lichaam. Deze cipiers
zijn de demonen.
Ze zijn daartoe aangesteld en dienen als zoo
danig door de menschen te worden erkend met
de noodige onderscheiding.
Volgens Celsus staan alle menschen voor de
keuze de demonen, die opzicht hebben over de
aardsche aangelegenheden, te erkennen of niet.
Maar dit heeft consequenties. Wil men ze niet
erkennen, dan moet men niet naar het volle
menschenleven grijpen, geen vrouw nemen, geen
kinderen groot brengen. Het eenige, wat over
blijft, is zoo snel mogelijk uit^dit leven scheiden.
Wil men daarentegen volop van het leven ge
nieten, vrouwen nemen, kinderen verwekken,
kortom het gansche leven met zijn vreugden en
moeiten accepteeren, dan is men ook verschul
digd om eerbetoon te bewijzen, zoolang men in
dit leven is, aan wie over de aardsche aange-
legendheden gesteld zijn, n.l. aan de demonen.
Wie dat niet doet, betoont zich ondankbaar.
Het is onbillijk, aldus Celsus, om wel te ge
nieten van de goederen," waarover zij, de demo
nen, de beschikking hebben, maar hun geen tol
te betalen.
Voor deze consequenties plaats Celsus de
Christenen.
Zij moeten kiezen óf uit het leven gaan öf
eerbetoon bewijzen aan de gestelde machten der
demonen.
Het laatste te doen, is heusch niet onverstan
dig, betoogt Celsus. De demonen nemen in het
aardsche leven lang niet een onbeteekende plaats
in. Van hoog tot laag vervullen deze wezens
ieder een rol in het leven. Celsus citeert ten be
wijze de wijsheid der Egyptenaren. Volgens hen
zijn er niet minder dan 36 demonen volgens
anderen nog meer die het lichaam van den
mensch in even zoovele onderdeelen hebben ver
deeld, waarbij aan ieder van hen de zorg voor
een onderdeel is toevertrouwd.
Door deze demonen bij hun namen aan te roe
pen, herstellen de Egyptenaren de lichaamsziek
ten. Celsus oordeelt dit heel verstandig en vraacjt,
wat daar nu tegen is. Het is toch beter gezond
te zijn dan ziek, gelukkig dan ongelukkig te zijp?
met hem te redeneeren, de man was door liet
dolle heen, je ergerde je dood aan hem
Frits prees zich gelukkig, dat hij met den man
weinig of niets uitstaande had, kon zich onmoge
lijk voorstellen, hoe Welders het met hem uit
hield, dat zijn patroons den kerel nog duldden,
hem nog handhaafden als knecht, hij begreep'er
niks van, maar och Scholtens was wel een pien
tere kerel, een werker van jewelste, die zich op
werkte, 'n rasechte revolutionair, die niemand
naast zich duldde, ook Welders het leven ver
pestte, wat zou hij morgen weer schateren van
uitgelaten plezier, hem tergen en tarten, omdat
ie verloren had.
Frits overdacht, hoe Welders, de antirevolutio
nair op deze uitslag zou reageeren, de anti's had
den gewonnen, en hij zou z'n dankbare vreugde
uiten over de mooie cijfers. De anti's zouden den
God des Hemels danken voor de behaalde over
winning. Zoo deden nu eenmaal de anti's ze
leefden tevreden, wonderlijk tevreden, zoo kin
derlijk naïef, dankbaar in voorspoed, geduI'Öig
in tegenspoed hij kon er soms jaloersch .op
worden.
Bah er zou morgen natuurlijk in de zaak
gekletst worden over politiek, al was dit ook
tegen het uitdrukkelijk verbod der firmanten.
Politieke vraagstukken mochten daar niet wor
den aangeroerd, daarvoor leefde men in een. te
zakelijke sfeer, daar was je neutraal toch,.hij
was er zeker van er zóu over politiek worden
gebabbeld, als de firmanten maar naar huis -\Va-
ren na vijf uur, dan zouden de politieke harts
tochten nog even wild opvlammen, zouden de
uitslagen wel éven hevig worden bediscussieerd.
Celsus acht het niet onraadzaam zich te hou
den aan het oordeel van wijze mannen, die mee-
nen, dat de meerderheid der demonen er is tot
welzijn van het menschelijk lichaam en van den
Staat.
Volgens Celsus is er ook een bizondere ver
houding van de demonen tot den Staat. Daarom
moeten zij ook geëerd worden en hij acht dat
eerbetoon even gewenscht als onschuldig.
Als de zaak zoo staat, wat vreeselijks is er
dan in, zoo vraagt hij, om zich de Overheden
te vriend te maken, zoowel de demonen als de
machthebbers en koningen onder de menschen,
waar ook dezen geacht worden niet zonder de
monische kracht te zijn
Deze vraag is van veel belang voor de kwes
tie, die ons bezig houdt. We zien hier duidelijk,
dat Celsus een algemeen heerschende opvatting
vertolkt, dat n.l. aardsche machthebbers met
kracht der demonen geladen zijn.
Deze blijkbaar algemeen heerschende opvat
ting verklaart ook, hoe in gnostische kringen
Overheidsmacht en Engelenmacht kan worden
vereenzelvigd. Het is hier niet de plaats om
Origenes op den voet te volgen in zijn weerleg
ging van Celsus' demonentheorie. Wij stippen
slechts aan wat van belang is voor de relatie tus
schen Overheid en demonen.
Origenes wil niets weten van Celsus' demonen
theorie inzake aardsche Overheden. Daarom
zweren de Christenen ook niet bij het geluk van
een koning. Volgens sommigen is het geluk
slechts schijn. Het is dwaas om bij wat niet be
staat te zweren als bij een God. Anderen bewe
ren, dat het zoogenaamde geluk van den keizer
een 'demon is naar de spreuk Degenen die bij
den demon van den keizer der Romeinen zweren,
zweren bij zijn geluk. Als dat waar is, zegt Ori
genes, dan moeten we liever sterven dan zweren
bij een ellendigen en onbetrouwbaren demon.
Christenen behoeven volstrekt niet bang te zijn
voor demonen, omdat zij hun geen eerbetoon en
gebeden brengen.
Origenes ontkent hun bestaan niet, maar zij
vermogen niets tegen degenen, die de „wapen
rusting Gods" hebben aangedaan. De Christenen
hebben roeping en kracht om zich tegen hen te
verzetten.
Origenes citeert in dit verband het woord van
Paulus over den strijd tegen de geestelijke boos
heden in de lucht (Ef. 6 12).
Ten opzichte van het zoeken van de genegen
heid van koningen, dat Celsus zoo sterk propa
geert, heeft Origenes zijn reserves.
Wij moeten dat niet doen met lage immoreele
middelen als moorden, bandeloosheid en ruwe
practijken. Evenmin door daarbij te kort te doen
aan vrome gezindheid jegens God of door krui
perige slaafsche methodes, die vreemd zijn aan
mannen, die prijsstellen op dapperheid en eer.
Deze fiere houding is niet in strijd met Gods
Woord.
Wij Christenen, zegt Origenes, zijn niet waan
zinnig, noch leggen we ons er op toe om de
woede van koning of machthebber tegen ons
gaande te maken. Origenes weet, wat daarvan hét
einde is. Zulk een woede voert naar kwellingen
en beproevingen, ja zelfs naar executies. Christe
nen zijn wars van alle uitdagend optreden. Waar
om? Origenes geeft het antwoord met te citeeren
Rom. 13: 1, 2! Hij zegt: Wij hebben wel het
woord gelezen „Alle ziel zij den Machten over
haar gesteld, onderworpen want er is geen
Macht dan van God en de Machten die er zijn,
die zijn van God geordineerd. Alzoo dat die zich
tegen de Macht stelt, de ordinantie Gods weder
staat".
Het voorafgaande maakt wel duidelijk, hoe
Origenes Rom. 13 heeft opgevat. Hij wil niet
weten van demonische invloeden op de Over
heidsmachten. Hij wil ook niets weten van een
Staatsenthousiasme zonder meer. Dat heeft hij
in Rom. 13 ook niet gelezen.
Geen vriendschap met de Machthebbers tot
eiken prijs
Geen vriendschap op kosten van de zedewet
Geen vriendschap op kosten van de religie
Geen vriendschap op kosten van eer en ge
weten in den weg van slaafsche kruiperigheid
Maar ook geen onbezonnen uitdagend optre
den.
De weg der revolutionaire woelingen is niet
voor een christen.
Maar onder eer en geweten hebben we te gaan
den weg der onderdanigheid. Omdat we heel
goed gelezen hebben het woord „Alle ziel zij
den Machten over haar gesteld, onderworpen
Dat is een stem uit de Oude Kerk
Wij kunnen er nog mee instemmen
N. J. HOMMES.
Scholtens had gewonnen
Welders had gewonnen
Ze konden elkaar gelukwenschen
Ze hadden elk 2 zetels gewonnen
En zijn partij kreeg slaaghad 2 zetels ver
loren.
Wat zouden ze hem uitlachen
Nou, hij sloeg ook een geduchte flater
Tegen den avond stond Frits bij het Volksblad,
wilde er nog meer van weten.
't Rumoerde om hem, terwijl hij zich verbeet
van woede en teleurstelling. Mét hem stonden
ook anderen zich te ergeren. Men uitte z'n wre
vel of probeerde zich een beetje moed in te spre
ken. 't Kon nog altoos beroerder.
En Frits las „Winst voor Colijn en uiterst
links. Voor ontmoediging is geen reden. De
hoofdstad achteruit. Teleurstellende uitslagen in
Noordelijke provincies.
De cijfers, die wij voor oogen hebben, wijzen
er op, dat de anti-kapitalistische beweging als
geheel versterkt is. Doch duizenden zijn naar
links afgezakt. Ook de Nederlandsche arbeiders
klasse is meer dan voorheen verdeeld tot haar
schade, wat de doldriftige communistische- en
revolutionnair-socialistische kiezers zullen onder
vinden.
In enkele steden is de uitslag sterk tegenge
vallen. Amsterdam, dat 4 jaar geleden een schit
terende verkiezing maakte, liep hard achteruit.
De communisten slaagden er in, de eenheid van
de arbeidersklasse in de hoofdstad te breken tot
vreugde van de bezitters natuurlijk. Ook de re
sultaten uit de Noordelijke provinciën zijn teleur-
Leiden, Maart 1941.
De arbeid van onze Zendingszuster Mej. Baarbé.
Dr John Sung.
Op den derden September 1939 werden er in
Magelang in de Chineesche gemeente 38 vol
wassenen gedoopt, waaronder 30 vrouwen en
meisjes. Deze Christenen, zoo schreef Mej. Baar
bé, waren voor het meerendeel vruchten van de
prediking van Dr John Sung.
Over dezen merkwaardigen man wil ik U wat
vertellen, als over een instrument in Gods end,
door wien velen, honderdduizenden in China
tot geloof en bekeering kwamen.
Hij zelf was, toen hij in Amerika scheikunde
studeerde, van den Christelijken godsdienst af-
keerig. Zijn moeder begeerde zeer, dat hij pre
dikant zou worden, evenals zijn vader en deze
zullen menig gebed daarvoor hebben' opgezon
den. Maar John Sung, die in z'n jonge jaren reeds
de aandacht trok door zijn uitnemende gaven,
werd door enkele vrienden in staat gesteld om in
Amerika te gaan studeeren. En toen hij op de
boot stapte en de wereld - voor hem openging,
werd hij door eerzucht verteerd. Hij begeerde
naam te maken. Hij wenschte beroemd te wor
den en de gaven, die God hem geschonken had,
wekten ook bij zijn vrienden buitengewone ver
wachtingen en die verwachtingen werden niet
beschaamd.
In drie jaar tijd studeerde hij af en behaalde
hij den dokterstitel. Zijn naam en portret komen
in alle kranten en de Chineesche Regeering- er
kent zijn gaven door hem een onderscheiding toe
te kennen.
Het pad was nu voor hem gebaand, het pad
der eere, waarop hij bij de eerste schrede de toe
juiching der publieke opinie in ontvangst kon ne
men. Maar geestelijk maakte hij een slechten tijd
door. Het geloof, waarin hij opgevoed was, ver
dween. De houding jegens het Christendom werd
al vijandiger en tenslotte begon hij te lijken op
Saulus, toen hij moord en dreiging blies en geen
andere begeerte kende dan den Christelijken
godsdienst uit te roeien. De doorslag gaf een
brief van zijn vader, waarin deze meedeelde, dat
hij moeilijkheden doormaakte en wel van zoo-
danigen aard, dat hij z'n ambt moest neerleggen.
Sung kon dit niet verwerken. Alles wat in hem
was kwam in opstand en hij zon op middelen,
waardoor hij aan zijn wraakgevoel uiting kon
geven.
In dien tijd had Dr Sung een gifgas uitgevon
den en hij dacht er over hoe het aan te wenden
was in den strijd tegen het Christendom. Hij be
geerde bommen te leggen onder kerken en pre
dikers te dooden.
Maar als het Christendom den weg der zalig
heid niet aanwees, welk was dan de weg Was
het soms het Boeddhisme, dat zoovelen van zijn
volksgenooten aanhingen of het Hindoeïsme, de
Islam hij bestudeerde al die pseudo-religies en
hoopte het daarin te vinden.
Maar hij vond de begeerde rust niet.
't Was op een avond, dat het hem ai be
nauwd werd hij kon het niet meer uithouden en
wenschte een einde aan dit leven te maken, maar
de gedachte aan zijn vrome ouders weerhield
hem.
Maar waar dan heen. „O God als er een
God is o Jezus als gij er zijt help mij!"
zoo riep hij uit.
Hij begon te lezen in den Bijbel, die in zijn
koffer lag en dien hij al lang niet meer had ge
bruikt.
Hij las in het Evangelie van Lukas het verhaal
van Christus' lijden en sterven en dit lezen heeft
Gods Geest willen gebruiken om Sungs hart te
breken. Hij zag dien avond de zonden der men
schen, die dit lijden veroorzaakten hij zag zijn
eigen zonden, zijn eerzucht, zijn hoogmoed, zijn
haat, zijn leugens en lust, om de wereld te die
nen. Hij zag ze duidelijk en hij heeft zich dien
zelfden avond op den grond geworpen en leeren
bidden om genade en leeren gelooven, dat om de
kruisverdienste van Christus zijn zonden verge
ven waren.
O, wat was dat een ontdekking. Hoe sprong
zijn hart in hem van vreugde op wat heeft hij
gejuicht en geroemd in de grootheid van Gods
genade.
Zijn zonden waren vergeven.
Alle.
En sinds dien dag predikt hij het Evangelie
en spreekt hij telkens weer over het plaatsver-
stellend. Welke beteekenis dit zal hebben voor
ons zeteltal, valt nog niet te zeggen. Wij maken
het niet mooier dan het is en erkennen, dat wij
een deel van den achterban voor eenmaal hebben
moeten afstaan aan Sneevliet en De Visser.
Frits droop af, sjokte dan naar huis, voelde
zich boos en wrevelig.
Als hij de woning binnentrad, zag hij iets lig
gen op den grond, raapte het op, schrok: een...
rouwbrief
Snel, nerveus opende hij het papier, las
De Heere nam tot Zich in Zijn eeuwige heer
lijkheid, na een geduldig gedragen lijden, mijn
innig geliefde man
EGBERT JAN KLOOSTERHUIS,
in den ouderdom van 60 jaar.
Naar zijn eigen getuigenis was het leven hem
Christus en het sterven gewin. Dit is mij tot
rijke troost in mijn zoo diepe droefheid.
Kloosterhuis dood
Frits bleef staan, als aan den grond genageld.
Zóó plots nog gestorven en gisteravond kwam
het hem voor, dat de ouwe heer weer opleefde.
Kloosterhuis dood, en nu had hij heel den dag
aan Kloosterhuis niet gedacht aldoor gepeinsd
hoe de Kameruitslagen zouden uitvallen, de
Tweede Kamer-uitslagen, die hem in beslag na
men, hem in spanning hielden.
Welja, de een zijn dood was de ander zijn
brood.
(Wordt vervolgd)
3