£ees dit!
BONDSDAG
PROVINCIALE
MAANDAG 14 APRIL A.S.,
1QNGELINGS-VEREENIGINGEH OP 0. G.
No* 15
Vrijdag 11 April 1941
55c Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
uan de
Afdeeling Zeeland,
te Goes,
wordt gehouden zooals het
eerst was bekend gemaakt
en alles geschiedt zooals
het programma aangeeft.
Dus, let wel,geen uergadering
op Dinsdag 15 April, maar
het blijft
(TWEEDEN PAASCHDAG).
Zie ook de aduertentie op
pagina 4.
HET BESTUUR.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEI] en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
CHRISTUS, DE LEVENDE.
Wat zoekt gij den Levende bij de
dooden
Lukas 24 5b.
Iedere Paaschmorgen is voor Christus' Kerk
blijden jubel, waarop zij Gods glorie uitzingt.
Dat was echter niet zoo op den eersten Paasch
morgen. Toen waren de harten der discipelen
ert disciplinnen zwaar van droefheid. Hun ge
dachten waren nog bezig met een kruis en een
graf. En de vrouwen, die zich opmaken om haar
liefdedienst te gaan verrichten, weten alleen te
spreken van een geliefden doode en van een
zware grafdeur, die haar zooveel zorg verschaft.
Zij zoeken een dooden Christus en zóó komen
ze bij het graf. Maar hoe anders is hier alles, als
ze gedacht hadden.
Plotseling staan ze tegenover twee hemelbo
den, die zich met een vraag tot haar richten, een
vraag, waarin een verwijt ligt en tegelijk een
onmeetbaar rijk evangelie ,,wat zoekt gij den
Levende bij de dooden
Die vrouwen zijn met haar liefde op een ge
heel verkeerde plaats zij zoeken Christus, maar
wat doen ze dan hier Hier is het de plaats der
dooden, maar daar is Christus niet meer te vin
den op den Paaschmorgen. Ja, Hij is hier wel
geweest, maar dat was in zijn vernedering, toen
Hij dood was.
Dit graf is wel het verlengstuk van het kruis,
maar dat kruis was het einde niet en het graf
was het einde niet en Goede Vrijdag was het
einde niet. Het is Paschen geworden. Maar dan
is het hier ook niet meer de plaats om Christus
te zoeken.
Het kerkhof is de plaats voor de dóóden, maar
een lévende is daar niet te vinden dat weten
die vrouwen toch wel
Hier wordt dus over Christus gesproken als
over eén levende. Die vrouwen dachten aan Hem
als aan een doode, maar dat was geheel onjuist.
Christus is niet dood, Hij leeft! Dat is het evange
lie, dat in deze vraag ligt opgesloten. Het wordt
echter niet apart gezegd, het wordt als bekend
verondersteld. De vrouwen hadden het ook kun
nen weten. Christus had het meer dan eens ge
zegd, dat Hij na drie dagen zou opstaan. Ze
konden dus weten, dat Christus thans niet meer
dood was, maar leefde waarom dan echter die
levende hier gezocht bij de dooden Het graf is
de plaats van den vernederden, maar niet van
den verhoogden Christus. Het graf spreekt van
ontluistering, maar Christus is met eer gekroond.
Hij is niet langer dood, Hij leeftDat is de blijde
boodschap van Paschen. De beloften zijn vervuld.
Ach ja, die beloften GodsDaar hadden
de vrouwen niet eens meer aan gedacht. De fei
ten van den dag hadden haar zoo in beslag ge
nomen, dat ze aan niets anders meer gedacht
hadden.
In het woord van den engel ligt een scherpe
terechtwijzing. Wij zullen die zonde der vrouwen
echter niet gaan uitmeten in eigengerechtigheid
en ons niet boven haar verheffen. Het kan ook
ons gebeuren, dat de gebeurtenissen van den dag
ons zoo vervullen, dat we aan geen God meer
denken en Zijn beloften ver buiten ons bewust
zijn gedrongen worden.
Ja, wij vergeten dan niet alleen de belofte,
maar zelfs de vervulling. Wij vergeten dan een
voudig, dat Christus leeft.
En toch, dat is het evangelie van Paschen
Christus leeft. Daarmee is alles gezegd. Daarin
ligt een schat van zegeningen voor Zijn Kerk.
Dat is het fundament voor ons geloof. Dat opent
het uitzicht op een toekomst in heerlijkheid,
wanneer alle graven zullen ontsloten zijn. Chris
tus' opstanding is dan ook de heerlijkheid der
prediking en het steunpunt van ons geloof, die
beide ijdel zouden zijn, zonder Christus' herrijze
nis (1 Kor. 15 14).
Maar die prediking en dat geloof zijn niet maar^
vol van wat zijn zal, ook van wat is. Christus
leeft, dat is evangelie voor vandaag. Het licht
van Paschen straalt door het donker van heden.
Daarin vinden wij rijken troost, dat wij vandaag
een levenden Christus hebben.
Velen leggen Christus weer bij de dooden,
door met Hem niet te rekenen, door Hem dood
te verklaren of dood te zwijgen, maar ook de
Christen loopt nog het gevaar, in de dagelijksche
levenspractijk met Christus niet of te weinig re
kening te houden, Hem als een doode te be
schouwen. Dan is Christus voor ons niet de
Levende en doen we alsof de Heiland nog in
Zijn graf lag. Wij eeren Hem dan wel, maar
zooals de groote dooden uit de geschiedenis ge
ëerd worden.
Christus is echter niet maar iemand uit het
verleden. Paschen zegt ons, dat Hij evenzeer is
voor het heden en de toekomst. Gisteren en he
den en in der eeuwigheid dezelfde (Hebr. 13 8).
Doe dan ook niet, alsof Hij, de Levende, nog
bij de dooden zou zijn, door te weinig rekening
met Hem te houden, door Hem te houden buiten
uw leven en de problemen van onzen tijd.
Christus is niet dood, Hij leeftDe Kerk des
Heeren is niet op Zijn graf gebouwd, als een
monumentalen doodentempel. Neen, de lévende
Christus is haar fundament. Daarom leeft zij,
omdat haar Koning leeft en daarom zal zij blij
ven leven, want Hij heeft gezegd Ik leef en
gij zult leven.
En wanneer er dan ook nu weer stemmen op
gaan, die de kerk willen terugdringen uit het le
ven als een cultuurproduct uit een voorbijen tijd,
dan is dat opnieuw een rekenen van den Levende
bij de dooden. Wij hebben echter een levenden
Christus en Zijn Kerk zal leven. Dat is de vrucht
van Christus' Paaschtriumf.
Hij is de Overwinnaar, dan zullen zijn disci
pelen het niet verliezen. Zij zullen in Zijn zege
deelen.
Leef uit dat geloof in een levenden Heiland,
dan zult ook gij leven. Strijd uit de overwinning
van Paschen en gij zult uit de handen van Uw
koning den palm der zege ontvangen. De over
winning van Paschen zet zich voort, door uw
nederlagen heen, tot den grooten dag van Chris
tus volkomen glorie. Dan zal de heerlijkheid
van Paschen uw zaligheid zijn.
Christus leeft, dat is de kroon op Zijn strijd
en gij zult leven, dat is voor u de zegen van
Paschen.
O Levensvorst, hoe groot is uw heerlijkheid,
hoe rijk is uw genade
De kerker werd Uw buit, o Heer
Gij zaagt Uw strijd bekronen
Met gaven tot der menschen troost,
Opdat zelfs 't wederhoorig kroost
Altijd bij U zou wonen
Scharendijke. H. VAN DEN BERG.
REKENING VAN UITGAAF EN
ONTVANGST.
De bovenstaande woorden zijn ontleend aan
Fil. 4 15. In de nieuwe vertaling van Prof.
Greijdanus luidt dat vers aldus ook gij, Philip-
penzen weet echter, dat in het begin des Evan
gelies, toen ik van Macedonië uitging, geene ge
meente met mij gemeenschap geoefend heeft tot
rekening van uitgaaf en ontvangst, dan gij alleen.
In z'n groote commentaar teekent deze hoog
leeraar daarbij aan,,Dit is een handelsterm.
Verondersteld wordt een boekhouding, waarbij
opgeschreven wordt, wat aan iemand gegeven,
en anderzijds wat daartegenover van hen ont
vangen wordt. De Filippenzen hebben tegenover
hetgeen de apostel hun gegeven heeft, ook iets
op hun credit, dat hij van hen ontvangen heeft,
stoffelijke hulpebieding en gemeenschap, reeds
van den beginne en daarna meermalen. Maar ook
zij maar alleen geen enkele kerk dan gij alleen."
Van deze, door den apostel gebruikten han
delsterm willen we uitgaan, wanneer we iets
gaan schrijven over onze rekening van uitgaaf
en ontvangst in de gemeenschap met onze Vrije
Universiteit.
Het is noodig daar weer eens over te schrijven
omdat er achteruitgang is in de contributie, ter
wijl juist vooruitgang daarin zoo heel noodig is.
Over het geheele land is er nog, zij het een kleine,
vooruitgang, n.l. van 579 contributies. Voor onze
provincie is er echter achteruitgang. Van 2889
daalden we tot 2860, een vermindering dus met
29. Alleen het aantal geplaatste busjes nam toe
en wel met bijna 100, het was op 1 Jan. j.l. 1497.
In de contributies bijna over de heele lijn echter
achteruitgang.
Het aantal bijdragen beneden ƒ1.daalde
van 581 op 578 dat van 1.4.99 van
2111 op 2087 dat van 5.9.99 klom
van 88 tot 93 dat van 10.24.99 bleef
stationnair op 34 dat van 25.daalde van
70 op 65 dat van 25.01 99.99 daalde
van 4 op 2 dat van 100.en hooger bleef
staan op 1
Als er 5 contributies van 25.wegvielen
is dat al een achteruitgang van 125.en als
dat ook het geval was met 2 nog hoogere con
tributies, dan wordt dat een belangrijk bedrag.
Wanneer we dan nu weer willen aandringen
op meerdere actie en verhooging van de contri
buties, komt ons in de gedachte een ander woord
uit de Filippenzerbrief dezelfde dingen aan u
te schrijven is mij niet verdrietig en het is u ze
ker" (3:1). Een beetje verdrietig vinden we
dat v/el, maar omdat het noodig is, willen we
het ook wel gaarne doen en hopen we maar dat
de lezers het niet verdrietig zullen vinden ervan
te lezen.
Noodig is het wel. Als we hooren, dat men
schen, die waarlijk nog niet uit finantiëele nood
zaak daartoe gedrongen werden, hun contributie
verlagen of zelfs opzeggen, en als dat dan ook
nog menschen zijn, van wie men mag aannemen,
dat zij de groote beteekenis van het werk der
Vrije Universiteit zouden kunnen en moeten ver
staan, dan wordt wel noodig te herinneren aan
het woord van vermaan, uit Openb. 3: 11, dat
we ook hier mogen toepassen houd wat gij hebt.
Ook in betrekking tot die Gereformeerde Uni
versiteit kunnen we een boekhouding aanleggen,
waarbij opgeschreven wordt wat zij ons volk
geeft, en daartegenover wat zij van ons ontvangt.
En hoeveel is wat zij ons geeft en wat vooral
in dezen tijd van onschatbare waardij is. Als er
toch ooit een tijd was, die riep om bezinning
aangaande de beginselen dan deze. Wat als een
heilbrengend beginsel wordt aangediend is dat
niet altijd. Maar dan is er vaak diepgaande stu
die noodig om het verkeerde daarin te ontdek
ken en aan te wijzen. Daarin nu heeft onze Vrije
Universiteit aan ons volk al groote diensten be
wezen en dat doet zij nog. Niet alleen op theo
logisch terrein beweegt zij zich met haar studie,
maar ook op de andere terreinen van weten
schap, ook op dat van het recht, en van de let
ters, van de geschiedenis en van de natuur
wetenschappen. Hoe noodig zou het zijn, dat er
ook een oeconomische faculteit kwam, opdat de
vraagstukken, die zich op dat terrein voordoen
en die nu zoo'n overwegende plaats innemen,
zouden bezien worden in het licht van Gods
Woord. De Universiteit is de werkcentrale,
waarin zij, die van God daartoe de gaven ont
vingen en daartoe werden geroepen moeten saam
arbeiden om te bouwen op het eenig goede fun
dament, hetwelk is Christus Jezus. En vandaar
uit moet dan ook het licht uitstralen, waarbij wij
den weg kunnen zien en bewandelen, die de
eenig goede weg is.
Daar komt dan nog bij, dat er nu bereidheid
komt om te hooren naar wat Gods Woord over
vele vraagstukken leert, bij hen, die daar vroe
ger niet aan dachten, maar die hun beginselen als
ondeugdelijk leerden zien door de schokkende
gebeurtenissen van den laatsten tijd.
Wat we dus mogen vragen is allereerst dit,
dat men een oog zal hebben voor de heilige roe
ping, om deze Universiteit vast te houden, als
één van de sterkste bolwerken tegen ongeloof
en revolutie. Wat moet er van ons volk worden
als het niet meer voorgelicht wordt, om het
goede van het kwade te kunnen onderscheiden.
Dan kan het zijn geestelijken strijd niet meer strij
den. Dat wil zeggen, dat we dan weg zijn.
En als we het licht willen behouden, dan moe
ten we ook de lichtbron willen houden, en ver
zorgen.
Daarom en dat is het tweede mogen we
ook met alle vrijmoedigheid en met grooten ernst
vragen, dat allen zich inspannen om het voort
bestaan dezer Universiteit, zooveel aan hen staat,
te verzekeren en haar noodige uitbreiding te
bevorderen.
Daarom durven we ook zeggen, dat we nu tot
een extra inspanning geroepen zijn.
Zooals dat in het leven zoo vaak voorkomt.
Er zijn van die bijzondere tijden, waarin we
doen wat we anders niet doen, waarin we be
ginnen met de vraag wat uitgegeven moet wor
den, om dan in de tweede plaats de vraag te
stellen, hoe we de noodige gelden zullen vinden.
Als we toch een ernstige zieke in huis heb
ben, beginnen met de vraag, wat noodig is om
zoo mogelijk herstel te vinden, en dan gaan we
vragen of die gelden kunnen gevonden door op
andere dingen te bezuinigen of door ander werk
er bij te zoeken en daardoor de inkomsten te
vermeerderen.
Zoo gingen in de laatste weken verschillende
kerken doen. Ze begonnen met de vraag naar de
uitgaven wat uitgegeven moest worden om de
gemeente goed te kunnen bearbeiden, en toen dat
antwoord vast stond gingen ze na of de ontvang
sten niet zoo hoog konden worden opgevoerd.
En dat met het verrassend resultaat, dat bijv. in
Utrecht, het aantal predikanten met drie werd
uitgebreid.
Laten wij dan ook beginnen met de vraag wat
noodzakelijk uitgegeven moet worden, om dan
de vraag te stellen of het niet mogelijk is de
gelden daarvoor te vinden.
Wanneer we de zaak zoo gaan zien, dan zul
len we verstaan, dat we ons voor de Gerefor
meerde Universiteit bijzonder moeten inspannen,
en dat, als we ons voor haar een extra uitgave
veroorloven, die uitgaaf dan ten volle verant
woord is. Kunnen we dat van alles wat we uit
geven, wel altijd zeggen
We kunnen ons indenken, dat, onder normale
omstandigheden, iemand er bezwaar tegen zou
kunnen maken lid te worden en 25.per jaar
bij te dragen, maar in de bijzondere omstandig
heden van nu, zegtdat moet, dan moet ik op
iets anders maar bezuinigen of er iets bij zoeken
te verdienen.
Zal de positie van de Universiteit, voorzoover
aan ons staat, veilig gesteld kunnen worden, dan
moeten er zeker 3000 leden zijn, die minstens
25.bijdragen, d.w.z. voor onze provincie,
dat we hier 165 leden zouden moeten krijgen.
Er zijn er nu 70. Ongetwijfeld zijn er velen,
die met den besten wil daartoe niet in staat zijn.
die deze uitgaven niet zouden kunnen verant
woorden. Maar er zijn andere, die zich moeten
afvragen of zij het wel kunnen verantwoorden,
dat zij geen lid zijn. Laat men zich dan die ern
stige vraag als voor Gods aangezicht stellen.
Maar niet alleen op ledenwerving moeten de
correspondenten en comitéleden bedacht zijn
maar ook op verhooging van contributie voor
wie daartoe kunnen geacht worden in staat te
zijn. Een bijdrage van 1.of nog minder, kan
voor velen een bijdrage zijn, waaruit spreekt een
hart voor de zaak des Heeren. Maar dat is niet
zoo bij allen. Dit bijdragen moet een gewetens
zaak worden en niet maar zijn het geven van
een kleinigheid om van het lastige vragen af te
zijn.
Hoeveel moest indertijd niet geofferd worden
voor onze scholen met den Bijbel. En er is ge
offerd met blijmoedigheid. Daar zijn metterdaad
offers gebracht. Zou dat nu niet kunnen, als het
geldt de zaak van het hooger onderwijs met den
Bijbel
Moge er dan zijn een krachtig aanvatten van
deze zoo hoog noodige zaak, bij alle correspon
denten en comitéleden en een meewerken van
allen, die bidden om de komst van Gods Ko
ninkrijk.
Laat ons ook hier opmaken de rekening van
uitgaaf en ontvangst, opdat er evenredigheid
kome tusschen het vele, dat we van die Univer
siteit ontvangen en wat v/e voor haar uitgeven.
HEIJ.