No. 12
Vrijdag 21 Maart 1941
55e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS-
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DIE VOOR DE OVERTREDERS GEBEDEN
HEEFT.
I.
En Jezus zeide „Vader, vergeef het
hun, want zij weten niet, wat zij doen?"
Luc. 23 34a.
Christus' eerste kruiswoord was niet een klacht
over-, maar een gebed voor Zijn kruisigers, niet
een spreken over eigen nood, maar een uitroepen
van de niet besefte nood der overtreders.
In „Zijn laatste oogenblik" benutte Hij de
gemeenschap met den Vader om Hem te bidden,
niet voor Zichzelf, maar voor anderen.
Wie dit kruiswoord nader beziet, merkt dat
't een gebed is met een motief, een argument.
Wanneer Christus bidt„Vader, vergeef het
hun", geeft Hij den Vader den reden aan om
dit gebed te verhooren „want zij weten niet,
wat zij doen".
Let eerst op Zijn bede, daarna op Zijn argu
mentatie
Uit het tekstverband volgt noodzakelijk, dat
Christus in dit gebed allereerst 't oog had op die
onverlaten krijgsknechten, die nergens voor staan,
zelfs niet om Hem aan het hout te slaan. Het
zijn dezelfden, die straks het lot werpen om Zijn
kleeding te verdeelen. Maar, valt dezen niet te
hard, want ze handelen in opdracht. Wel zijn ze
schuldig, maar schuldiger nog zijn die overpries-
ters, Schriftgeleerden en Ouderlingen, die de
techniek der executie niet verstaan, en 't daarom
aan anderen overlaten.
Schuldiger is 't volk, dat wellicht op een af
stand het gewenschte gebeuren gadeslaat. Schul
diger Pilatus, die „dezen rechtvaardige" geen
recht laat wedervaren.
Als 't gaat over schuld, dan is er maar één
die onschuldig is, dat is de Christus Zelf.
Met „hun" bedoelt Hij dus in ruimeren zin de
wereld, de zondige menschheid, d.i. dus ook ons.
't En sijn de Joden niet, Heer Jesu! die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voor 't gericht,
Noch die versmadelijck u spogen in 't gezicht,
Noch die u knevelden en stieten u vol puysten
't En sijn de crijchluy niet die, met hun felle
vuysten,
Den rietstock hebben of den hamer opgelicht,
Of het vervloeckte hout op Golgotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten,
lek ben 't, o Heer ick ben 't, die u dit heb
gedaen,
Ick ben de sware boom, die u had overlaên,
Ick ben de taeye strengh daermeê ghy waert
e gebonden,
De nagel en de speer, de geesel die u sloegh,
De bloedbedropen croon, die uwe schedel
droegh
Want dit is al geschiet, helaes! om mijne sonden
Zoo sprak Reviers over „Zondeschuld".
Ziet nu dital gaat de Christus heen, „gelijk
van Hem geschreven is", Zijn „wee u" geldt niet
alleen Judas Iskariot, Zijn verrader, maar allen,
die verraad pleegden aan Zijn liefde, en in Zijn
liefde aan die van den Vader in Hem. Met de
wereld hebben wij den Zoon Gods niet ontzien,
maar hebben tegen Zijn Zending geageerd en die
niet aangenomen. Daarmee hebben wij den Hee-
re Zelf verworpen en ons Zijn gramschap waar
dig gemaakt. Is 't niet een wonder, als de hemel
boven Golgotha niet op dat oogenblik der krui
siging is opengescheurd. Zou de Heere niet
rechtvaardig zijn geweest, als Hij toen 't oordeel
had laten uitbarsten over een wereld, die Zijn
eigen Zoon uitwierp
Ja, verwonderen wij er ons maar over ver
wonderen wij er ons nog steeds maar over, als
„het" oordeel des Heeren nog uitblijft tot op
vandaag. Dit danken wij Hem, Die verhoorde
't gebed, dat Christus voor Zijn troon uitstortte
„Vader, vergeef het hun".
Want hier bad Christus niet om een „nimmer
meer gedenken van al onze zonden en onzen
zondigen aard", hier bad Hij niet om een „uit
genade schenken van Zijn gerechtigheid" (Heid.
Cat. antw. 56)! Neen, als Hij bad: „Vader,
vergeef" dan riep Hij „Vader, laat los, laat
voorloopig deze wereld los, stel voorloopig nog
geen rechtsvervolging tegen haar in. Houd Uw
toorn nog in, stel Uw oordeel nog uit, totdat de
rechtsgronden er in overvloed zijn, waarop Gij
de wereld kunt vrijspreken of verdoemen. Ja,
Vader, er zijn reeds vele rechtsgronden, doch
verleng Uw gratie-tijd tot bekeering, want heden
weten zij nog niet, wat zij doen". Dat is Chris
tus' argumentatie „Vader, ze zien de strekking
van hun handelingen nog niet in. Vader, zoolang
ze die nog niet inzien, wees lankmoedig over
hen, want Gij wilt niet dat één van dezen ver
loren ga, maar dat zij allen tot bekeering ko
men". 1)
Dit argument heeft de Vader aanvaard het
uitstel van het oordeel is er om Christus' wil.
Dat de zon nog schijnt en de regen nog neer
daalt, dat komt omdat 't gebed van Hem, Die
voor de overtredende wereld gebeden heeft,
verhoord is.
Wij leven in de periode van de verhooring
van het eerste kruiswoord en wij zullen de
lankmoedigheid Gods voor zaligheid achten
Zalig zijn wij als wij gelooven dat Christus daar
om onder den rechter Pontius Pilatus geleden
heeft en gekruisigd is, „opdat Hij, onschuldig
onder den wereldlijken rechter veroordeeld zijn
de, ons daarmee van het strenge oordeel Gods,
dat over ons gaan zou, bevrijdde".
Roepen wij dat onze jongens en meisjes toe,
die gedoopt zijn en toch niet gehoorzaam wor
den roepen wij dat elkander toe, zoo wij de
gewenschte vruchten niet dragen. Zoolang God
nog met Zijn oordeelen op de aarde is, is Hij
lankmoedig over ons. En Hij is lankmoedig, op
dat wij zouden leeren weten, wat wij doen öf
we Hem liefhebben met „geheel" ons hart, en
met „geheel" onze ziel, en met „geheel" ons ver
stand, en met „geheel" onze kracht (want „de
staat, waarvan wij burgers zijn", is totalitair) öf
dat we Hem maar laten aanpraten in het ge
schreven en gepredikte Woord indien dat
laatste in ons gevonden wordt, dan zal Zijn
Woord niet zijn een kracht (dynamiet) tot za
ligheid, maar tot eeuwig verderf.
Hoek.
F. PIJLMAN Jr.
1) K. Schilder, Christus bij den uitgang van
Zijn lijden, 118, 119.
Zeelands eenigst Provinciaal kerkelijk
orgaan zij uw gids en het zij de gids
van allen, die de kerk liefhebben.
Medelezers wordt abonné
VAN VELERLEI.
Onder dit opschrift willen we, in verband met
en naar aanleiding van enkele brochures en ge
schriften, die ons toegezonden werden, eenige
opmerkingen maken.
We beginnen dan met „De strijd om de jeugd"
door Dr K. Dijk, voorzitter van den Nederl.
Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref.
grondslag uitgave van het Bondsbureau te
Amersfoort.
Deze brochure bevat een herdruk van artike
len, die de Bondsvoorzitter schreef in het Geref.
Jongelingsblad.
Een belangrijke kwestie wordt daarin bespro
ken, n.l. hoe te handelen met de indifferente
jeugd. Na een inleiding, en een omschrijving van
wat onder „indifferen" is te verstaan, wordt
dan gehandeld over de meelevende „indifferen-
ten", over de afdwalende „indifferenten", over
onze taak t.o.t van de afdwalende indifferenten,
of de J.V. tegenover hen een taak heeft, en wat
onze taak is tegenover de meelevende indiffe
renten. Dan volgt nog een paragraaf over „fa
cultatieve splitsing" en een slotwoord.
Zeer terecht wordt er onderscheid gemaakt
tusschen „indifferenten" én „indifferenten". Om
dat onderscheid aan te geven wordt in de bro
chure zelfs gesproken van meelevende „indiffe
renten", een uitdrukking die alleen dan door den
beugel kan en begrepen kan worden, als men
er op let, dat het meeleven dan ziet op het mee
leven met de kerk en het „indifferent" op de hou
ding tegenover de Jeugd-vereeniging. Er zijn
jonge menschen, die met de kerk trouw meeleven
in het goede spoor blijven, maar zich afzijdig
houden van het Vereenigingsleven.
Daar zijn echter ook anderen zij die afdwa
len, die onverschillig worden en gewezen wordt
dan op de groote differentiatie, die er in deze
groep is, waarmee rekening moet gehouden voor
de bearbeiding, die allereerst een taak is der
kerk, maar ook wel van de J.V. Ook de mee
levende „indifferenten" moeten bearbeid wor
den, om mee te doen aan het werk op de Jeugd-
vereeniging, die haar zelfde karakter moet be
houden.
Dit woord verdient de aandacht en overwe
ging van ons allen. Meer dan ooit moeten we
de groote beteekenis van den strijd om de jeugd
verstaan, en dien strijd meestrijden. Lezing van
deze brochure kan daartoe dienen en daarbij
bestiering geven.
Als tweede noemen we de brochure van Ds
H. van den Brink „Ten vijfden male".
Deze spreekt over den Zendingsarbeid in
Zuid-West-Celebes, die uitgaat van de Holl.-
öëref. Kerk te Soerabaja, in saamwerking met
die van Semarang en Malang en waarvoor Ds
van den Brink werd uitgezonden. Met zijn ar
beid, die in Makassar z'n middelpunt vindt, is
de vijfde poging begonnen om daar het Evange
lie ingang te doen vinden. En aanvankelijk begint
die nu daar wortel te schieten. Er konden een
paar scholen worden geopend en er is een begin
van medische Zending onder leiding van een
Christen Chineesch Indisch arts, Ong Yan Hong.
Zal deze arbeid echter kunnen worden voort
gezet, zoo is ook steun noodig van uit de kerken
in Holland. Dat de arbeid voor drie kerken op
Java te zwaar wordt, zullen we begrijpen als we
er op letten, dat bijv. achter het Zendingswerk
in Magelang alle kerken staan van Zeeland,
Noord-Brabant en Limburg.
Deze brochure bedoelt dan ook te wijzen op
het gerechtvaardigde om dien steun te vragen
en wegen aan te wijzen, waarin die dan kan ge
boden worden.
Men leze ze dan. Voor 25 cent is ze te ver
krijgen bij Ds H. v. d. Brink, Voormeulenweg
25, Bussum en bij den Heer G. M. A. Laernoes,
H. Tollensstraat 4, Utrecht.
Een Comité bestaande uit Prof. Dr J. H. Ba-
vinck, Mr A. J. L. van Beeck Calkoen, Dr W.
G. Harrenstein, Ds D. Pol, Ds A. Ringnalda,
Ds P. v. d. Spek en Ds P. Veenhuizen, beveelt
deze vraag om steun aan.
We ontvingen ook een boekje van de Neder-
landsche Middernachtzending-Vereeniging, die
haar 50-jarig bestaan mocht herdenken. Van een
herdenking op groote schaal kon in de tegen
woordige omstandigheden geen sprake zijn ook,
omdat daardoor het financiëele tekort nog ver
groot zou zijn.
Toch moest er iets gebeuren om dit feit niet
onopgemerkt te laten voorbijgaan. Zoo werd be
sloten tot de uitgave van een klein geschrift, dat
doel en werkzaamheden der Vereeniging be
schrijft, en verkrijgbaar is aan het bureau Regu
liersgracht 114, Amsterdam-C. Lezing daarvan
doet zien welk zegenrijk werk de Vereeniging in
de verloopen 50 jaren heeft verricht en hoe noo
dig het is, dat deze arbeid doorgaat en gesteund
wordt. Wie tenminste 1.50 per jaar bijdraagt,
ontvangt het orgaan der Vereeniging „De Ge
tuige" gratis.
Voorts besloot het bestuur tot uitvoering van
eenige plannen, die o.m. een intensievere plaat
selijke hulpverleening en bescherming van vrou
wen beoogen.
Hartelijk hopen we, dat velen dezen arbeid
zullen steunen met hun gebed en gaven.
Als laatste willen we hier noemen een verzoek
van Mej. C. M. E. Kuyper, om opname van
een bericht over de uitgave van het boekje
Jezus van Nazareth.
Uit dat nog al uitvoerig bericht willen we hier
het o.i. voornaamste overnemen.
Voor den tekst is nu gebruikt de nieuwe ver
taling. Toen oplaag van 15.000 exemplaren ge
reed was, heeft Dr Harrenstein op de bijna ge-
heele oplaag van die 5de editie beslag gelegd.
En al die exemplaren zijn onder de militairen
verspreid vlak vóór den oorlog en gedurende
de bange Meidagen en ook nog na de capitulatie.
Het Comité ter verspreiding van dit boekje,
waarvan Dr Harrenstein voorzitter is, wil nu de
Paaschdagen weer aanbreken, nog eens bijzonder
de aandacht vestigen op de evangelisatie- en
handelsuitgaven.
Voor zeer geringen prijs is het boekje te be
komen bij den Penn. den Heer A. B. C. Dudok
de Wit, Vijgendam 26 te Amsterdam, postgiro
383590. Een gebonden éxemplaar kost 52J^ cent,
bij 268 bladzijden. Bij 10 exemplaren tegelijk
wordt het franco geleverd.
Er bestaat ook een handelsuitgave, die ver
krijgbaar is bij alle boekhandelaren. Deze kost
in linnen band 1.15.
Deze keurige uitgave bevelen we hartelijk aan.
HEIJ.
EERBIED.
Behalve de eerbied, die ons past bij het zin
gen, dat een spreken tot onzen Vader is, is eer
bied vereischt bij diegenen, die ons zingen bege
leiden.
In den ouden tijd had men voorzangers, die
met prachtige stentorstemmen de gansche verza
melde menigte konden overschreeuwen en die
nauwlettend er voor zorgden, dat ze telkens
vóór bleven. Immers, ze waren vóórzangers.
Daarna heeft men de periode gekregen, die
we zouden willen noemen het tijdperk van het
duel. We herinneren ons uit meer dan één ge
meente, hoe orgel en voorzanger om strijd trach
ten de eerste te zijn in het telkens inzetten van
de eerste noot. Natuurlijk moest de man met den
stentorstem het verliezen, maar de gemeente hield
vast aan haar geliefden voorzanger en dat we-
reldsche ding van een orgel was eigenlijk een
instrument, dat niet pastte in de kerk.
Ja, we zouden nog wel gemeenten kunnen
noemen, waar men in ernst een organist be
schouwd als een man, die niet bekeerd kan zijn.
Zulk een mensch „doet immers aan muziek". En
muziek is uit de wereld. Dus de man is onbekeerd.
Helaas is er op dit punt onder tal van broeders
en zusters nog heel wat misverstand. En de oor
zaak ligt m.i. in het te weinig kennen van de
Schrift.
Men leze maar eens, hoe- David met trompet
ten en bazuingeklank en tempelkoren den eere-
dienst in den tempel op een hoog peil bracht.
Muziek is van God gewild. Muziek is een gave
Gods. Dat de mensch die gave misvormd heeft
(men deze aan de Jazzbands en Negermuziek)
dat de mensch die gave dikwijls verkeerd ge
bruikt, dat doet niets af van de gave en het ge
bruik der gave. Als iemand zijn hand misbruikt,
die een gave Gods is, dan zal niemand zoo dwaas
zijn, om het gebruik der handen te verbieden.
Zoo staat het ook met de muziek. In den dienst
des Heeren kan de muziek, zooals alles dat Hij
geschapen heeft, meewerken tot de verheerlijking
van Zijn Naam. En de beoefenaar van de mu
ziek is niet minder een godsdienstig man dan den
dienaar des Woords of eenigen ouderling of
welk moedertje in Israël ook.
Wanneer nu in de samenkomst van God met
Zijn volk ter verheerlijking van Zijn Naam het
orgel gebruikt wordt, dan heeft dit een dienend
karakter. Dienend in dien zin, dat het moet
medewerken aan het groote doel, om den Naam
des Heeren te loven. Wanneer het orgel zou
willen heerschen, het Woord a.h.w. verdringen,
zooveel tijd in beslag zou nemen dat het geen
Dienst des Woords meer zou zijn, dan verstaat
het zijn dienende plaats niet.
Toch meene men niet, dat de muziek in onzen
eeredienst van zulk een ondergeschikt belang is,
dat hierover niet apart iets gezegd moet worden.
In de meeste kerken neemt het zingen en het
voor- en naspel gedurende den geheelen dienst
20 a 30 minuten in beslag. En mede door den
organist kan een stempel gezet worden op den
eeredienst. Wanneer een organist gewijde mu
ziek laat hooren, wanneer hij zich ernstig voor
bereidt, wanneer zijn voor- en naspel rustig en
beheerscht is, dan zal dit zeker medewerken aan
den eerbied in Gods huis. Wanneer hij daaren
tegen er maar wat van maakt, wacht op de in
spiratie van het oogenblik (waartoe slechts en
kele zeer bekwame organisten in staat zijn), dan
zal dit onmiddellijk uitkomen in de houding der
gemeente.
Telkens valt me weer op, dat de meeste ge
meenten zeer gevoelig zijn voor goed orgelspel.
En wanneer dan ook het voorspel, dat is de
inleiding - tot - ons - aanspreken - van-den-Heere,
waarlijk een inleiding is, zie, dan zal door dit