FEUILLETON. DIE UW LEVEN I VERLOST ZENDING. over Staat en Staatsmacht. Met beroep op Rom. 13 werd ook alle Doopersche mijding en afzijdig heid veroordeeld. Zoo hebben Luther en Calvijn met het scherpe zwaard van Rom. 13 in de hand hun vernieti gend offensief geopend tegen het „Bergrede"- Christendom van de Wederdoopers. Na den wereldoorlog van 19141918 moest onder ons meer dan eens Rom. 13 gemobiliseerd worden tegen het Doopersch Christendom van „Kerk en Vrede". Rom. 13 heeft, dat blijkt uit voorgaande his torische herinneringen, in de Kerkgeschiedenis en in de worsteling met het probleem van Kerk en Staat een zeer belangrijke rol gespeeld. Dit is nog het geval. Het apostolisch woord over de gestelde Machten is nu weer bizonder actueel. Het proces van de verabsoluteering van de Staatsmacht schrijdt voort. Een proces, dat Christusbelijders niet onver schillig kan laten, integendeel velen met zorg vervuld. Zij hebben van Jezus geleerd den Keizer het zijne te geven, maar bovenal Gode. Zij we ten, dat de Keizer macht heeft in deze wereld, maar ook dat er grenzen aan deze macht zijn. Zij weten, dat beide èn de macht èn de grens aan de macht door God gesteld zijn en dat God eischt, dat met beide ernst gemaakt moet worden. Vandaar dat in onze bewogen tijden met de opmarsch van het Staatsabsolutisme, de vraag naar den Staat en de Staatsmachten, die er zijn, niet tot rust komt. Vandaar ook de hernieuwde belangstelling naar Rom. 13, de locus classicus, de klassieke plaats bij Paulus over de Overheden en Mach ten. Tal van studiën zijn den laatsten tijd uitge komen, die alle deze plaats opnieuw tot voor werp van onderzoek maken. Wat iedere lezer direct opvalt, als hij Rom. 13 leest, dat is de groote positieve waardeering van Paulus voor de Staatsmacht. Voor Paulus had die macht gestalte aangeno men in het Romeinsche Imperium. De groote waardeering is onmiskenbaar. De ernst waar mede hij waarschuwt tegen verzet, de hooge onderscheiding waarmede hij de Overheden be titelt „dienaren Gods", bewijzen dat. Volgens sommigen zou Paulus hier een Staats- verheerlijking" prediken, die niet meer in over eenstemming is met de Keizerspreuk van Jezus. Van eenig religieus voorbehoud ten aanzien van de eischen van den Keizer, is bij Paulus geen sprake meer, zegt men. Paulus poneert zonder meer gehoorzaamheid en leeft in Rom. 13 blijkbaar in de naïeve voor stelling, dat er tusschen God en Keizer geen conflict mogelijk zal zijn. Dit optimisme ten opzichte van den Staat, zou een afbuiging zijn van de lijn van het Evangelie. Dit apostolisch optimisme wil men dan uit Pau lus' levenservaring en aanraking met het Rom. imperium verklaren. Wij meenen, dat deze ver klaring onbevredigend is voor Rom. 13. Onjuist is ook, dat de positieve waardeering voor de Staatsmacht Staatsverheerlijking zonder meer zou zijn. Paulus is ook hier in Rom. 13 een apostel van Jezus Christus. N. J. HOMMES. BIJBEL EN PYRAMIDE. IV (Slot) Het steenen koninkrijk. De Britsch-Israël-Beweging beroept zich voor haar fantastische gedachten op den Bijbel en de pyramide van Cheops, welke een goddelijke openbaring in steen moet bevatten. Wat dit be roep op den Bijbel waard is, hebben wij met en kele voorbeelden aangetoond in ons vorig artikel. We willen nu voor 't laatst, eens zien wat het „Steenen koninkrijk" is waarvan men voort durend spreekt. In ons tweede artikel schreven wij reeds, dat wij bij den naam „Steenen koninkrijk", welke naam ontleend is aan den droom van Koning Nebudnezar uit Dan. 2, niet moeten denken aan het Koninkrijk Gods, dat de Heere Jezus op aarde brengt. We zouden licht aan het Koninkrijk der he melen kunnen denken bij het lezen van het boekje van Dr L. A. Rademaker. Immers deze naam Koninkrijk Gods wordt ook gebruikt. Maar als twee hetzelfde zeggen is het nog niet hetzelfde als de pyramide-fantasten spreken. Over het Ko- door I B. HENGELAAR 38) Hij tuurde Daar bewoog zich iets. Wat was het, wie scharrelde daar Wat geheimzinnigzoo laatin het donker Natuurlijk 'n verkiezingsijveraarwie an ders vanavond. Johan spieddezag plots 'n gelaat'n zweetende, zwoegende troniewelzeker 't was Kooijmans. Hij bukte zich weer. Pamflettennatuurlijk pamfletten. AchFrits. Wat 'n ijver Of ze werktendie socialisten Werken der duisternis Ze moeten maar doen wat ze niet konden la ten, de socialisten. Morgenavond ging er een frisch pamfletje overheen. Ook door de Oosterwijk. Dan een van de anti's. En tégen de rooien. Hun laatste ronde. „Lest best", dacht Johanook in de poii- ninkrijk Gods bedoelen zij iets gansch anders dan de Heilige Schrift bedoelt met dezelfde woorden. Dat wordt door den auteur van het boekje Waar bleven de Tien Stammen van Israël ook wel toegegeven. Hij schrijft op blz. 84 over de Beweging „Het merkwaardigste is misschien, dat de beweging den Bijbel weer letterlijk tot het Boek der Boeken, immers Gods boek wil verheffen en dien geheel losmaakt van theo logische dogma-vorming en theologische ver geestelijking of symboliseering. Zij (de B. I. B.) haalt toch het profetisch Koninkrijk Gods uit den hemel, waarheen veel Theolo gie het had verplaatst, terug naar de aarde en brengt daarmee aan de menschheid een zeer blijde boodschap". Met die bewering over den Bijbel verheffen tot „Gods boek" en het „Boek der Boeken" moeten wij heel voorzichtig omgaan. Zij lijkt als twee droppels water op de belijdenis der Kerk, dat de Schrift het Woord Gods is, maar ver schilt er intusschen hemelsbreed van. De Bewe ging fantaseert naar hartelust met valsch en speelsch vernuft en knoeit met bijbelteksten, doch vraagt nietwat is de bedoeling van de Schrift. Zij laat de Schrift niet zichzelf uitleggen. Dit laatste is de eenige goede regel om de Schrift te verstaan en niet onszelf er boven te plaatsen en ons vernuft vrij spel te geven. Verder zegt Dr Rademaker, dat zij den Bijbel geheel losmaken „van theologische dogma-vor ming", hetgeen maar al te waar is. Maar juister en precieser ware geweest als hij geschreven had, dat zij den Bijbel geheel losmaken van het alge meen Christelijk geloof, zooals dat in de aposto lische belijdenis beleden wordt. Zij zeggen de Bijbel is Gods boek. Maar van het Christelijk geloof moeten wij niemendal hebben. Bewijs 'k Geef maar weer een citaat, nu van blz. 34. Het gaat daar over Paschen, de opstanding van den Heere Jezus Christus. Een christen luistert hier scherp toe. Ik lees eerst „Zou er wel ooit een Beweging hebben be staan met zoo'n volle Paaschboodschap als de Britsch Israël Beweging en haar aankondiging, dat het Koninkrijk Gods nabij is Er volgt een herinnering aan het Israëlitische Paaschfeest, het feest van den voorbijgang en de uittocht uit de Egyptische slavernij, dan komt er: „En na vele eeuwen werd de Paasch- gedachte verdiept en vergeestelijkt en de Christenheid zong haar Paaschlied Ontwaakt gij die slaapt En staat op uit de dooden En Christus zal over u lichten. Maar in den wanhopigen chaos van het heden, te midden van steeds dreigender be wapening en steeds driester aanmatiging van het geweld, staat daar de Britsch Israël- Beweging met haar Bijbel en diens bevesti ging in pyramidesteen. Zij wentelt, de we- reld-in-wanhoop prijsgevend, geen steen van het graf om de poort naar een beter hier namaals te openen, maar zij aanvaardt moe dig en vertrouwend alle huidige en nog ko mende aardsche ellende, en zij predikt Vreest niet, gij kleingeloovigen, want het Koninkrijk Gods is zeer nabij en het zal geen hemelsch Koninkrijk zijn, maar een aardsch tot zegen van alle natiën en ton gen." Wij onderstreepten een paar zindeelen. Ie. De uitspraak, dat zij geen steen van het graf wentelen, om de poort naar een beter hier namaals te openen. Dit beteekent zooveel als een verklaring, dat de Britsch-Israëls-Beweging gebroken heeft met het geloof in den opgestanen Christus, Die dood en zonde overwonnen en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht ge bracht heeft. Zij spreekt wel over een Paaschboodschap, maar bedoelt daarmee wat anders dan de Schrift. De Paaschboodschap van de vrouwen en de dis cipelen is de Heere is waarlijk opgestaan. 2e. Onderstreepten wij de uitspraak, dat het Koninkrijk, dat de Britsch-Israël-Beweging nabij acht geen hemelsch, maar een aardsch rijk is. De verwachting van de Christelijke Kerk, die belijdt dat Christus' Koninkrijk in de wereld is, maar dat de volkomenheid van dat Rijk komt op den tiek. Dan even naar z'n meisjelest best maar arme, arme Frits Kooijmans. HOOFDSTUK XXII. Enschedé „Zusterzuster", kwam schuchter-smee- kend een zwak aarzelend kinderstemmetje. Zuster Goudoever stond op, liep toe op het witblanke kinderbedje, boog dan over het koorts- heete kindje. „Wat is er, Catootje „Alstublief een beetje water, zuster Zuster Goudoever gaf water, voldeed aan Catootje's schuchtere wensch. Kleine Cato slurpte gretig een teugje water, liet zich dan weer glijden, verdween onder het blanke dek, blikte dankbaar even in zuster Goud- oever's donkertrouwe oogen. „Wanneerkomt moederzuster vraagde weer het teere stemmetje. „Morgen, Cato, morgen mag je even babbelen met moeder, maar zal je nu slapen gaan „Jazuster." „Welterusten, Cato." „Dag, zuster Zuster Goudoever's trouwe, waakzame blik bleef even nog rusten op het zoekende kindje... dan ging ze weer heen, nam plaats aan 't tafeltje. Anneke Goudoever had deze week de kinder- afdeeling, die haar buitengewoon aantrok. In „Ziekenzorg" sympathiseerde men algemeen met zuster Goudoever. Zij werkte met toewijding, had altoos en overal een lief warm woord voor eiken patiënt, was immer hulpvaardig, bezat de i dag van Jezus' glorie, ontvangt een verachtelijke schop, als het heet, dat de kerk de in-wanhoop- verkeerende-wereld prijs geeft voor den hemel. Het is klaar als den dag, dat wij hier een openlijke verwerping hebben van het evangelie „dat Christus gestorven is voor onze zonden naar de Schriften, en dat Hij begraven, en dat Hij op gewekt is ten derden dage naar de Schriften", 1 Kor. 15:3, 4. Hiermee raken wij de kern van deze Beweging. Hoewel bijbeltaal en bijbeltermen worden ge bezigd en de Bijbel geprezen wordt als het „Boek Gods" en het „Boek der boeken", blijkt ons, dat de geest van deze Beweging een gansch andere is dan de geest die in onderwerping aan de Schriften belijdt, dat „Jezus Christus in het vleesch gekomen is". „En alle geest die niet be lijdt, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God nietmaar dit is de geest van den Anti-Christ, welke geest gij gehoord hebt, dat komen zal en is nu aireede in de wereld", 1 Joh. 4 3. Maar nu weten wij nog niet wat het „Steenen Koninkrijk" eigenlijk is, werpt u tegen. Niemand kan het precies zeggen. Het is er nog niet. Het komt. Slechts dit weet men heel precies, dat het een heilstaat op aarde is. Niet die van communisme, socialisme of fascisme. Een heil staat met een totaal nieuwe economische orde, waarin het financieele stelsel zal zijn afgeschaft, hetwelk „de Duistere Machten gebruiken, om de menschheid in slavernij te houden". Geen geldhandel, geen bankiers, geen woeker, geen wisselaars meer. Christus zal weer als Hij wederkomt de „wisselaars" uit den tem pel van Zijn Koninkrijk verdrijven, schrijft Lord Kenrick. Het Koninkrijk zal de heele menschheid straks omvatten en samenbrengen in een „eeuwigen ge- lukstad". Geen ondergang der wereld, geen laat ste oordeel. Geen rechterstoel van Christus. Maar een glorieuzen opgang. En van Engeland zal de leiding uitgaan bij de oprichting van dien aanstaanden gelukstaat. Tenslotte nog dit, de voorboden van deze „nieuwe orde" worden ge zien in figuren als Krishnamurti, Stanley Jones, Mecklenburg, Kagawa en Albert Schweitzer. Hoever deze fantastische beweringen van het geloof dat naar de Schriften is afstaan, hebben wij gezien. De slotsom is duidelijk, niet alleen de Gereformeerden hebben bezwaren tegen de Britsch-Israël-Beweging, maar ieder christen, die nog voor de Heilige Schrift als het Woord van God buigt, moet deze beweging verwerpen. Brouwershaven. J. MEESTER. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 93. Waardeer uw voorrecht. Dat is een woord inzonderheid aan onze ouders gericht. Waardeer uw ouders- en opvoeders- voorrecht enlaat het niet ongebruikt, maar gebruik het in de meest positieve en ernstige zin. Er ligt een groote zegen in. Altijd was dit al het geval, maar in onze tijden zeer in het bijzonder. Heel veel is anders geworden in vele dingen zijn ons beperkingen opgelegd vele middelen zijn afgesneden allerlei moeilijkheden ondervin den we, ook op den weg der opvoeding onzer kinderen. Maar dit is nog gaaf en goed behouden, Gode zij dank uw invloed als ouders, uw leering en onderwijzing en vermaning als ouders uw voor beeld en Godsvrucht als ouders in uw gezin. En dat is een bijzonder groot voorrecht, door ons hoog te achten en met alle ernst aan te wenden. Al weer is het de Heilige Schrift, die ons daar over heerlijk licht verspreidt. En ons de invloed van dat onschatbare voorrecht der ouders en opvoeders op klare wijze doet zien. Want onze God heeft dat alzoo gewild. Daarvan zijn zeer vele voorbeelden aan te halen. Maar ditmaal wil ik u wijzen op de 71e psalm, en vooral op het 17e vers daarvan. Daar staat ons beschreven een zielsuiting van een oud man, den Godvruchtigen dichter-profeet van deze psalm „O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen". Hier herinnert zich de man Gods zijn jeugd- leiding. de lessen en de leeringen onder meer van heerlijke kunst de matte, trieste levens der pa tiënten te veraangenamen. Anneke had haar taak, toen ze in de verple ging kwam, niet geïdealiseerd, ze had zich het verpleegstersleven niet te mooi voorgesteld, het werk niet te licht opgevat. Vandaar, dat ze nu gemakkelijker de lastige moeilijkheden overwon. Het roezige, veelzijdige ziekenhuisleven in al z'n wondere bedrijvigheid, had Anneke's rijke gaven stilaan doen ontbloeien. Hier, in „Ziekenzorg", waar wel gelachen, maar meer geleden werd, waar dagelijks ellende en dood rondwaarden, voelde Anneke zich echt in haar element. Hier kon ze werken... zorgen... en liefhebben. Hier kon ze zich geven. Hier in „Ziekenzorg" kon ze haar liefde kwijt, hier werd haar liefde met wederliefde beloond. Anneke veroverde de harten der lijdenden, en de patiënten prezen haar trouwe zorg, haar enthou siaste toewijding. Of er dan nooit moeilijkheden waren Natuurlijk. Het werk was inderdaad soms eentonig. Traag en moeizaam gingen vaak haar afwezige gedach ten op het eentonig rythme van telkens terug- keerende werkzaamheden, maar in én onder dat alles zag ze toch steeds weer haar taak, haar roeping, en als dat mooie ideaal oplichtte in haar even matte oogopslag, dan werkte ze weer voort met een brandenden ijver Och, wat was er veel werk in een ziekenhuis hier, bedden opmaken, zalen dweilendaar eetgerei afwasschen, temperatuurlijsten invullen. Nu moest je plots een patiëntje wegbrengen, en het andere oogenblik moest er eentje worden zijn ouders stellig. Dat onderwijs en die leiding van „thuis" zijn hem bijgebleven en komen hem in zijn grijze dagen weer buitengewoon levendig voor den geest. En hij ziet er Gods hand in, Zijn Vaderlijke bemoeienis, Zijn genade en gunst opdat hij in heel zijn leven, en inzonderheid nu in zijn ouderdom, er de troost en de bemoediging en de rijke zegen van smaken zou. Het is wel eigenaardig, maar al weer naar Gods wonderlijk bestel, dat oudere menschen zich zoo vaak en zoo gemakkelijk herinneren de leidingen in hun jeugd. Die leidingen, niet het minst van Godvruchtige ouders, behouden hun invloed op heel het leven en werken nog sterk na zelfs op hoogen leeftijd. En dan ziet de dichter, dat die dingen niet bij geval zijn geschied o God, Gij hebt mij geleid en geleerd van mijn jeugd aan. Zijn God heeft die ouders slechts als middel gebruikt, maar dan als een kostelijk middel, als het beste middel, het meest gezegende. Dat is wel een bijzonder groot voorrecht, èn voor de kinderen èn voor de ouders. Ja, voor wie zou het wel het grootste zijn Dit is zeker, dat het eigenlijk onwaardeerbaar is. Maar het is dan ook een voorrecht, door God zelf geschon ken en door Hem zelf alzoo besteld en dan kan het niet anders dan groot zijn. Waardeeren wij als ouders dat voorrecht wel genoeg En wenden wij het wel genoeg en met alle kracht aan O, zeker, biddend om des Hee- ren zegen, waarvan alles afhangt. Maar dan toch ook vertrouwend, dat Hij dien zegen geven zal op het door Hem zelf geschonken en verordende middel O, als onze kinderen later ook, met dank aan God, mogen zeggen door mijn ouders ben ik geleerd van mijn jeugd aan en tot nog toe ver kondig ik Gods wonderen Wat zal dat heerlijk zijn en Gode tot eer Gevoelt ge nu uw roeping Kent ge nu uw plicht Handelt ge nu ook daarnaar O, in zwakheid misschien en met veel gebrek maar dan toch ernstig biddend om den zegen des Heeren Want denk er ook aan als ge dit niet doet of verkeerd doet, dan bezondigt ge u wel erg aan des Heeren roeping tot u. Daarom, vooral in onze dagen beijvert u en bidt om den rijken zegen van de 71e psalm. Van W. te W. DE ARBEID VAN MEJUFFROUW BAARBÉ. IV. In een vorigen brief vertelde ik wat over de naaicursussen en het eenvoudige desahuishoud- schooltje, dat Mej. Baarbé heeft opgericht. In dezen brief wil ik wat van haar bezoekarbeid vertellen. Bij dien arbeid is ze nooit alleen, maar gaat ze uit met een Chineesche vrouw, wanneer het bezoek aan Chineezen geldt, of in gezelschap van een van haar Javaansche helpsters. Ook deze tak van arbeid kan alleen door vrouwen verricht worden en hoeveel vrouwen zijn er, die een be zoek op prijs stellen, vrouwen, die tot de oud patiënten van het ziekenhuis behooren, of moe ders van kinderen, die een Christelijke school bezoeken, of vrouwen met wie we door bemid deling van christenen in aanraking zijn gekomen enz. enz. Zulke bezoeken kunnen door mannen, door onze goeroe's-indjil maar moeilijk gebracht worden. Zij, die goeroe's-indjil, zouden het al leen kunnen doen als de mannen thuis zijn, maar als de mannen thuis zijn en er komt bezoek van een man, dan is de vrouw al spoedig verdwenen en wordt de conversatie tusschen de mannen ge voerd. Te vragen of de vrouw des huizes er niet bij kan komen zitten, zou verkeerd opgevat wor den. Mannelijke krachten zijn bij den arbeid onder de vrouw maar moeilijk te gebruiken. Maar zoo zal allicht iemand vragen hoe ging het dan voor dat er Zendingszusters en Javaan sche helpsters waren aangesteld Zijn er in dien tijd dan geen vrouwen tot geloof gekomen Zeer zeker, het is zelfs zoo, dat het aantal christen vrouwen dat der christenmannen overtreft. De verklaring daarvan is aldus de goeroe-indjil, die huisbezoek deed, kreeg contact met een man en mocht hem bewegen tot geloof en daarna be woog hij den man om ook z'n vrouw en kinderen mee te nemen naar de samenkomsten en ze naar de catechisaties te zenden. Eerst werd dan in den regel de man gedoopt en z'n jonge kinderen en een poos daarna de vrouw. Wel hebben we teruggehaald. Van meetaf had zuster Anneke zich er aan ge wend haar werk te verrichten met een oplettende aandacht en met een voorbeeldige stiptheid, en deze hooge opvatting van haar taak bewaarde het meisje voor menige ontnuchtering. Nu zat Anneke bij haar tafel, lette zorgzaam op de kleine patiëntjes. Straks zou zuster Carolien komen en haar af lossen. Zuster Carolien, die in haar nieuwe be trekking zoo moeilijk had kunnen wennen. Er was iets, dat Anneke bezig hield. Er stond spanning op haar gelaat. Over een goed uur zou ze aan het station staan, om iemand te verwelkomen. De trein zou haar een goede kennis meebrengen. Straks hoop te ze een jongen man te ontmoeten, dien ze in vroeger dagen vaker had aangetroffen. Karei Karei Kooijmans zou ze van den trein halen. En Anneke overdacht nog eens heel den snel len gang van zaken. Hoe oom Piet eenige dagen geleden met een merkwaardige mededeeling was thuisgekomen, die haar even had verrast. In de Rijwielenzaak, die hij voor Overijsel en Gelderland vertegenwoordigde, was direct een tweede boekhouder noodig, omdat de tegenwoor dige door een noodlottig ongeval was overleden. Oom Piet had geïnformeerd, of dit iets voor Ka- rel zou kunnen zijn? Had Truus niet onlangs, toen zij logeerde in Enschedé, verteld, dat haar Karei nog altoos solliciteerde, nog immer uitkeek naar een beter gesalarieerde betrekking (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 2