No. 8
Vrijdag 21 Februari 1941
55e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur. te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Namens de Persvereeniging de Zeeuwsche
Kerkbode, deelen wij mede, dat 3 aandeelen van
100.zijn vrijgekomen.
Dengene, die een aandeel wil toegewezen zien,
wordt verzocht zich daarvoor op te geven bij
een der ondergeteekenden vóór 19 Maart a.s.,
met overlegging van bewijs van lidmaatschap der
Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Namens het Bestuur,
Ds. A. SCHEELE, Voorz.,
Kapelle-Biezelinge.
J. BOSSELAAR, wn. Secr.,
Aagtekerke.
HET LICHT, DAT IN U IS.
De kaars des lichaams is het oog
indien dan uw oog eenvoudig is, zoo
zal uw geheele lichaam verlicht wezen
maar indien uw oog boos is, zal geheel
uw lichaam duister zijn. Indien dan het
licht, dat in u is, duisternis is, hoe groot
zal dan de duisternis zelve zijn
Matth. 6:22—23.
Vergadert u geen schatten op de aarde
maar vergadert u schatten in den hemel.
Niemand kan twee heeren dienengij kunt
niet God dienen en den Mammon. Daarom zeg
ik u zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij
eten en wat gij drinken zult, noch voor uw li
chaam, waarmede gij u kleeden zult.
Tusschen deze beide vermaningen van onzen
Heere Jezus Christus in de bergrede in, lezen wij
de gelijkenis van het oog, als de kaars van het
lichaam. De Heiland is hier bezig de genade en
de roeping te prediken van het koninkrijk der
hemelen. En dan laat Hij zien, dat door die ge
nade en die roeping het gansche leven van de
kinderen des koninkrijks wordt opgeëischt. Er
mogen geen beheerschende factoren zijn, die daar
boven uitkomen of ook maar daar naast een
plaats innemen. Ook niet het aardsche bezit. Ook
niet het gebrek aan aardsche goederen.
Het behoeft geen lang betoog, dat wij thans
een tijd beleven, waarin over het algemeen voor
velen het gebrek een grooter gevaar vormt voor
de rechte gesteldheid van 't hart en voor de volle
bereidheid en bekwaamheid tot het koninkrijk
der hemelen, dan de overvloed. Nijpend gebrek
aan middelen, die voor ons levensonderhoud en
voor de normale functionneering van ons bedrijf
noodzakelijk zijn, levert voor het volk des Hee
ren altijd een groot gevaar op. Het gevaar b.v.
van moedeloosheid en ontevredenheid. Het ge
vaar van de verleiding om met de heilige wetten
van het koninkrijk der hemelen al meer de hand
te gaan lichten. Sommige momenten in de histo
rie van 't volk Israël in de woestijn zijn daarvan
een illustratie. Het is van belang zich van dit
gevaar goed bewust te zijn, ook wanneer dat
nijpend gebrek in vele opzichten nog meer drei
gend, dan werkelijk aanwezig is. Alleen dan
kunnen we ons tijdig wapenen met het zwaard
des Geestes. De kern van het gevaar is, dat we
twee heeren gaan dienen God en den Mammon.
Dat er een zekere gedeeldheid in ons hart komt
de zorg voor het aardsche, al is het dan niet
voor de aardsche schatten, dan toch voor de
aardsche behoeften, de zorgen voor het dagelijk-
sche levensonderhoud, en daar naast en daar ge
heel lós van den dienst van God en de zorg
voor het koninkrijk der hemelen. Wie zijn schat
heeft in het koninkrijk des Vaders en ieder
gedoopte heeft daar toch zijn schat die heeft
de roeping om op dié schat alleen zijn hart te
zetten. Dat bedoelt Christus met de gelijkenis
van het oog.
De kaars of de lamp van het lichaam is het
oog. Indien dan uw oog eenvoudig is, d.w.z.
zuiver is en goed functionneert, zoo zal geheel
uw lichaam verlicht zijn maar indien uw oog
boos of slecht is, zal geheel uw lichaam duister
zijn. Indien nu het licht, dat in u is, duisternis
is, hoe gróót is dan wel de duisternis Het oog
is de lamp van het lichaam in dien zin, dat het
lichaam alleen door middel van het. oog nut kan
trekken van het licht. Die dienst nu kan het oog
alleen maar verrichten als het intact is en in zijn
functionneering niet wordt gehinderd door een
ziekte of door een voorwerp, dat er niet in
hoort. Precies eender is het, zegt de Heere Jezus,
met het licht, dat in u is. Christus doelt daarmee
op het 't hart van den mensch. Het hart, de diep
ste kern van 't menschelijk wezen, waarin hij
alle dingen overlegt, waarin hij zich van alles
bewust is, dat hem a.h.w. bij al zijn doen en
laten voorlichting geeft, dat de richting van zijn
denken en handelen openbaart en vanwaar de
uitgangen van zijn leven zijn. Als het oog niet
goed functionneert, is het lichaam aan allerlei
verwarring en dwaalwegen overgegeven. Zoo is
ook de geheele mensch in geestelijke duisternis,
als het hart geen ongehinderde leiding kan ge
ven, maar wegens de aanwezigheid van een be
lemmerende factor verduisterd is, geen licht
geeft.
Met deze gelijkenis vermaant Christus ons om
ons hart alleen te zetten op de heilsgoederen van
Zijn hemels koninkrijk. Alleen dan is het een
licht in ons, zoodat onze voeten weten waar ze
moeten gaan en welke wegen ze moeten ver
mijden en onze handen, hoe ze nuttig bezig kun
nen zijn en hoe ze ongelukken kunnen voorko
men. Dat licht mag niet verdoofd worden. Noch
door het gieren naar al meer geld en goed, noch
door de zorgen voor het dagelijksche levens
onderhoud. Het koninkrijk der hemelen, met zijn
rijke genadevoorrechten en met zijn hooge ge
hoorzaamheidsplichten moet in ons hart en leven
de allesbeheerschende plaats blijven innemen.
De zorgen zouden zóó beslag op ons kunnen
gaan leggen, dat ons hart niet meer volkomen
is voor den Heere. En dat mag niet. Wij dat
zijn allen, die Christus' prediking op de berg
helling geloovig beluisteren zijn burgers van
het koninkrijk der hemelen, en daarom kunnen
wij ten allen tijde en onder de moeilijkste om
standigheden een vast vertrouwen hebben op
onzen Vader in de hemelen, die voor ons zorgen
zal. Wat beteekenen onze zekerheden, waarop
wij maar al te graag onze hoop en onze toe
komst bouwen 't Kan alles in één oogenblik
worden weggeblazen. Maar het koninkrijk der
hemelen, dat is alles en dat zal bevestigd worden
tot in eeuwigheid.
Als hiervan ons hart vervuld is en hierop ons
streven gericht is, dan wordt het gevaar bezwo
ren. Dan is ons hart een licht, omdat het gelooft
in het Woord en verlicht is door den Geest des
Heeren. Dan blijven we oneerlijkheid en onrecht
haten. Dan gaan we met onze beginselen niet
schipperen, om zoo ons levensonderhoud of ons
kapitaal veilig te stellen. Dan worstelen we tegen
teleurstelling en ontevredenheid en blijven we
blijmoedig vertrouwen.
Wie vaststaat in de waarheid en de volmaking
van het koninkrijk geloovig verwacht, kan ge
rust zijn.
Welgelukzalig is de man, die den Heere
vreestin zijn huis zal have en rijkdom we
zen... (hem) gaat het licht op in de duisternis...
hij beschikt zijn zaken met rechthij zal in
eeuwigheid niet wankelenhij zal voor geen
kwaad gerucht vreezen, zijn hart is vast, betrou
wende op den Heere (Ps. 112).
Vrouwepolder. J. J. DE VRIES.
H. N. Ridderbos, Dissertatie Bergrede.
EERBIED.
Wat is dat eigenlijk Hoe komt het, dat de
één eerbied heeft voor Gods Woord en den an
der in het geheel niet. Wat is de oorzaak van
sommiger oneerbiedigheid onder de bediening
van het Woord endiet lezen van de Schrift, het
zingen van de woorden Gods en het verkeeren
in Gods huis
Laten we eerst in het algemeen zeggen wat
eerbied is het is het gevoel dat als vanzelf bij
ons opkomt, wanneer we met iets in aanraking
komen, dat boven ons staat.
We komen b.v. in aanraking met een edel
mensch en als vanzelf zien we met eerbied tegen
hem op.
We aanschouwen de sterrenhemel en als van
zelf bewonderen we die schoonheid en Gods
majesteit.
We zien immers in die dingen iets van groote
waarde die zé hebben, van de diepe beteekenis
die ze bezitten.
We gevoelen er respect voor, afgezien van het
nut, dat we er persoonlijk van kunnen hebben.
We kunnen eerbied hebben voor iemand die
tegenover ons staat. Voor onze vijanden zelfs.
Denk aan Calvijns waardeering voor Luther.
Eerbied veronderstelt dus waardeering.
Wanneer we iets zien, dat waardeloos is, zon
der beteekenis, dan kan dit ons moeilijk eerbied
afdwingen. Ook als we het vermogen missen
om geestelijke waarden, om de zedelijke beteeke
nis van iets in te zien, dan zullen we geen eer
bied hebben. Menschen, die geen onderscheid
zien tusschen goed en kwaad, heilig en onheilig,
waar en onwaar, maken zich vroolijk over
vroomheid. Zij waardeeren hoog wat een man
van inborst gemeen noemt. Zij spotten met wat
wij zonde noemen. Zij lachen om de heiligheid
van het Woord, het ambt en den eeredienst. Zij
toonen dit door hun gedrag en hun houding.
Want eerbied is bewondering. Als iemand
respect heeft voor de waarheid, hoe eenvoudig
die ook moge zijn, dan zal hij zulk een eerbied
openbaren. Waarheid wijst ons immers altijd
heen naar Hem, Die de Waarheid en het Leven
is. Ook als iemand heilig leeft, dan hebben we
eerbied, want we zien dan in zulk een persoon
iets doorschemeren van hetgeen God in zijn ge
nade aan den mensch gegeven heeft. Dan open
baren we eerbied voor God.
w
Nu zijn er menschen, die de kerk eerbiedigen,
omdat ze haar zien als een soort gebalsemd lijk.
De kerk is zoo iets voor hen als een monument
tot nagedachtenis van verouderde tradities,
'n Museumstuk, dat men altijd om zijn histori
sche waarde met eerbied behandelt.
Maar bij dezulken zit de eerbied niet diep.
Ze reikt in den regel niet verder dan .histori
sche belangstelling". Over den drempel van het
Godshuis komen ze niet. Wel spreken ze van
,,onze kerk", maar ze bedoelen meer onze ker
kelijke traditie. Hun eerbied raakt het uitwendige.
Geloovigen eerbiedigen de kerk anders. Ze
zien haar als moeder. Die haar kinderen voedt,
kleedt. Ze zien de kerk als de Bruid van Chris
tus. Ze maken de kerk nooit los van onzen Va
der in den hemel. De kerk doet hun het Woord
van hun Vader hooren. En dat Woord achten
ze. Het is Gods heilig Woord. Als ze dan ook
in het kerkgebouw zijn, dan is hun alles heilig
wat met dat Woord in verband staat. Wat hun
met de diepste eerbied vervult in Gods huis is
dat ze daar zijn als geloovigen bij het Woord
van God. De driemaal Heilige zal zich openba
ren. Zal hun aanspreken. Als we wachtend zijn
op de komst van een aardsch vorst, dan houden
we van spanning den adem in. In Gods huis zijn
we niet wachtend op een mensch met zijn woord,
maar op de Heere met Zijn woord. Ware het
slechts een mensch met zijn woord, dan zou er
geen wezenlijk verschil tusschen schouwburg-
gangers, waar één of meer menschen tot taak
hebben anderen te vermaken, en de kerk des
Heeren. Maar zoo is het niet. Er is wezenlijk
verschil. De Heilige God komt door middel van
zijn geroepen dienstknecht tot zijn heilige ge
meente, die eerbiedig wachtend, biddend verlan
gend is naar het Woord. Daarom is het stil in
de kerk God komt. Daarom is er eerbied de
proclamatie van den Koning der kerk zal worden
gebracht. En meer nog als nauwelijks de ge
meente heeft uitgesproken, dat haar hulp in den
Naam des Heeren is, dan komt God zelf tot
zijn volk en zegtGenade zij u en vrede, wat
Gods volk in het geloof aanvaart.
Héél de dienst staat in het teeken van God
komst tot het volk, en het komen van het volk
tot zijn God. Daarom is iedere dienst zoo diep
ernstig. Daarom is het heiligheidsschennis wan
neer we oneerbiedig zijn in Gods huis.
Dan randen we niet een mensch aan, maar
den Heilige zelf.
Dan betoonen we dat in ons niet leeft diepen
eerbied voor den Heiligen God noch ook voor
Zijn volk.
En wereldsche menschen, die geen achting
hebben, geen bewondering voor den Heere en
Hem niet aanbidden met de woorden„Uw
naam worde geheiligd", die kan men het niet
kwalijk nemen. Maar Gods volk en de kinderen
des Verbonds openbaren zich anders. Geheel
anders, omdat zij anders zijn. Zooals een hove
ling zich hoffelijk gedraagt, omdat hij eerbied
heeft voor den Vorst, zoo gedrage zich Gods
volk vol eerbied in Zijn „paleis". Dat op dit
terrein ernstig door sommigen gezondigd wordt,
zullen we in een volgend artikel nagaan.
MINIMUM-LIJDERS.
Ds M. Hinloopen in de Berichten Geref. Ker
ken Amstelveen in H.V. „De minimum-lijder,
die er ook onder ons leeft, kient uit, met hoe
weinig hij toe kan. Eenmaal per Zondag naar
de kerk Waarom niet eenmaal in de veertien
dagen zal dit zooveel verschil maken Of een
maal per maand eenmaal per kwartaal, 't Is
zoo iemand een verrassing, met hoe weinig hij
„toe kan". Aan groote woorden als „Aan de
hemelpoort zal heusch niet gevraagd worden,
hoeveel maal je ter kerk ging", herkent ge dezen
lijder, die zich voor zijn armoe niet eens schaamt.
Laatst zei iemand„Vervelende boel, tegen
woordig. In de krant staat niets, de radio is on
genietbaar en m'n beste tijdschriften komen niet
meer". Ik vroeg, of hij geregeld Zondags naar
de kerk ging. „Wat of dat er nu mee te maken
had". Wel, heb ik uitgelegd, als de wereld, waar
in je leeft, je zooveel onthoudt en je zooveel
voedsel tekort komt, dan zou ik het begrijpen,
dat je met dankbaarheid Gods gave van den kerk
dienst ontdekt zou hebben. Maarde man
bleek een minimumlijder. Hij had zich er al aan
gewend (hoe hij ook mopperde over dezen tijd)
om met zoo weinig mogelijk toe te kunnen. Men
zou verwachten, dat er in deze tijden met vele
nooden, veel „honger" zou zijn. Maar dit is niet
zoo. De middagdiensten zijn nog even magertjes
bezocht als voorheen. De minimum-lijders halen
in dezen tijd eenvoudig den riem nog wat aan.
Als ze niet oppassen, behooren ze straks tot het
geestelijke proletariaat, dat een grooten mond
heeft over „de kerk". De kerk had dit en de
kerk had datEn intusschen weten ze nau
welijks meer, wat er in de kerk omgaat.
Hiermee is niet gezegd (om misverstand te
voorkomen), dat zij, die geregeld naar de kerk
gaan en liefst twee keer, de geestelijke aristocra
tie vormen. Maar wel ditdat de geesteijlke
aristocratie bij de minimum-lijders toch zeker niet
gevonden wordt."
Inderdaad, er zijn heel wat minimum-lijders.
Al meenen ze zelf dikwijls het maximum bereikt
te hebben. We doen goed met deze juist ge
stelde diagnose rekening te houden.
ROME IN DE VERHOUDING SCHRIFT
EN KERK.
Rome zegt wij ontvangen de Schrift uit han
den der kerk. De boeken van de Schrift worden
door de kerk aangewezen. Dus niet zóó, dat het
gezag van de kerk boven de Schrift staat, maar
de Schrift ontleent het gezag aan de kerk. In
verband daarmee staan de eigenschappen van de
Heilige Schrift. De duidelijkheid ontkent Rome
feitelijk. De Schrift kan alleen maar geopend
worden door den priester. Hij heeft de sleutel.
Wat de genoegzaamheid betreftRome zegtde
Schrift is Gods Woord, de traditie bevat Gods
Woord.
Fijn is de opmerking inzake Terullianus, n.l.
dat deze plaatst de wettigheid van de kerk vóór
de waarheid. Wanneer ketters zich beroepen op
Gods Woord, kunnen ze volgens Tertullianus
dit niet goed doen, want ze vertegenwoordigen
niet de kerk, de wettige kerk. Daarom hebben
ze niet de waarheid.
Op schoone wijze toont Prof. Berkhouwer aan,
dat eerst de waarheid, dan de wettigheid in het
geding komt.
Als Prof. Berkhouwer spreekt over de ken
merken der kerk, dan laat de auteur uitkomen,
hoe Rome telkens de historie normatief wil ma
ken. En ook, dat Rome niet wil weten van ken
merken notae, want ze wil niet weten van een
maatstaf boven haar. De kerk is verantwoord
door haar feitelijke existentie zegt Rome. Ze is
ingesteld door Christus zelf. Notae zijn bij Rome
openbaringsuitingen, waarmerken, geen toetsteen,
een beschrijving der kerk. We meenen, dat Prof.
Berkhouwer in de bestrijding van dit normatief
maken van de historie nog sterker zou geweest
zijn, indien hij gewezen had op de verwisseling
van de wetskringen. De wijsbegeerte der wets-
idee heeft op zulk een schoone wijze de zinkern
van iedere wetskring aangeduid. En wat is nu
de fout van Rome in dit verband. Dat het de
historische wetskring verabsoluteert. Dat het
eigenlijk daarmede het schepsel tot God verheft.
Dat het de historie een waarde toekent, die ze
niet heeft.
Over de volgende hoofdstukken wil ik kort
zijn. De evolutie van het dogma, dan komt dit
feitelijk neer op het groeiproces van de histori
sche ontwikkeling van de kerk onder invloed
van het geloofsbewustzijn. Rome heeft een norm-
looze evolutie gesanctioneerd en de Heilige
Schrift naar den achtergrond gedrongen. Duide-