No. 7 Vrijdag 14 Februari 1941 55e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. 2.—. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ fb OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 OOTMOED EN „GOEDE MOED". want ulieden gaat dit oordeel aan Hosea 5 lm. Als de Heere de wereld beroert door Zijn machtige hand, dan laat Hij daarbij tevens het profetisch woord uitgaan tot Zijn kerk „Hoor Israël, üw zaak is in het geding De kerk neemt in de wereld een centrale plaats in het gaat alles om haar, d.w.z. het gaat alles om God, uit Wiens welbehagen, door Wiens genade en tot Wiens verheerlijking de kerk is en tot in alle eeuwigheid zal zijn. De kerk heeft met al het wereldgebeuren dan ook iets te maken. Zij is met Jezus Christus verbonden, door Zijn Geest is zij één met Hem, die reeds in de heerlijkheid is. Maar tevens is zij nog met duizend vezelen verbonden aan de we reld, die in het booze ligt. Het is immers als met de korrels in de korenaar de aar groeit om de korrels en de korrels groeien daaruit los. Zoo wordt ook in den loop der geschiedenis de kerk uit de menschheid losgemaakt als de eigenlijke kern. En daarom is ook temidden van de donder slagen van het gericht de vinger Gods gericht op Zijn kerk en luidt het profetisch woord want u gaat het oordeel aan En vanwege de tweeër lei verbinding, met de wereld en alle vleesch en tegelijk ook met Christus en Zijn Geest, geldt dat woord dan in tweeërlei zin. Hosea spreekt dit woord, als het tienstammen- rijk, na een hoogtepunt van bloei en macht, met rassche schreden zijn ondergang tegemoet gaat. Jerobeam II was opgevolgd door Zacharia, die echter reeds na een half jaar met tal van aan hangers ten offer viel aan de door Sallum aan gestichte revolutie. En maar één maand later ondergaat Sallum met de zijnen 't zelfde lot, als Menahem zich meester maakt van Samaria, 't Eene bloedbad volgt op het andere in het bijna geheel door baals- en kalverendienst beheerschte Israël. En dan hekelt Hosea de zonden van het Bondsvolk en met name van zijn leidslieden. Dan ziet hij het groote oordeel komen aandrijven nog een oogenblik, en dan zal Menahem vasal van het machtige, heidensche Assyrië worden. Daarna zal een deel van het tienstammenrijk bij Assyrië worden ingelijfd en de bevolking sma delijk worden weggevoerd en tenslotte zal het uitloopen op de inname van Samaria door Sargon. De profeet volbrengt zijn roeping zonder aan zien des persoons. Met nadruk roept hij de pries ters en het huis des konings en het huis Israëls (daarmee bedoelt hij de notabelen, de toonaan gevende kringen in het maatschappelijk leven) op, om te hooren naar het woord des Heeren. Het oordeel, dat nu het volk overkomt moeten zij in de eerste plaats zich aantrekken. Waarom V Wel, omdat zij voor de listige en sluwe vermen ging van den dienst des Heeren en de baalsdienst, waardoor het volk stelselmatig tot afgoderij en hoererij verleid werd 't meest verantwoordelijk waren. Hosea bedoelt dus allereerst te zeggen met name leiders van het volk, ambtsdragers in het verbond, zal nu van Godswege het kas tijdende oordeel overkomen. Waarbij de profeet dan het volk zelf natuurlijk niet uitsluit, maar insluit. Dit woord heeft ook voor onzen tijd z'n kracht nog niet verloren. Dit woord geldt voor de ge doopte volken van Europa en hun kerkelijke en politieke en maatschappelijke leiders. Er was oij hen verachting van den levenden God en brute af goderij. Of ook, er was bij hen velerlei gods dienstigheid, maar doortrokken van verfijnde af goderij. Maar er was weinig of geen dienen van den Heere naar zijn Woord en de rechten van zijn verbond. En dan komt het oordeel Gods de prediking van het Woord bekrachtigen. Maar de kerk dan, die het Woord bewaard heeft en die leeft in de gehoorzaamheid des verbonds Neen. zij mag zich van het oordeel niet losmaken, want zij is nog één met alle vleesch en haar ongerech tigheden zijn niet te tellen. In den nood der tijden past haar de ootmoed. U, kerk des Heeren, over komt het oordeel van uw God, tot uw loutering. En Petrus' vermaning zijt met de ootmoedigheid bekleed, klemt dan nog des te meer. En het kind van God stemt in met den dichter van Psalm 119: mijn vleesch beeft van schrik voor U en voor uw oordeelen vrees ik. En dan komt er bekeering. Maar de kerk, die trouw is aan het woord, is en blijft toch de kerk van Jezus Christus, die in den naam des Vaders de oordeelen over de we reld volvoert. En ondanks haar zonden is zij met Hem verbonden en in Zijn bloed geheiligd. Daar om kan zij in dit woord van Hosea, Nieuwtesta mentisch belicht, ook tevens haar troost vinden Met opzet legt de profeet in zijn woorden, op den man af gesproken, een dubbelzinnigheid. Letterlijk zegt hij want u gaat het oordeel aan. En dan gebruikt hij voor „oordeel" een woord, dat niet alleen beteekenen kan de kas tijding, de straf die men ondergaat, maar ook het oordeel, het vonnis, dat men velt en het recht, dat men daartoe tevoren moet spreken. Wat doet Hosea dus? Hij zegt Israëls koningen en pries ters het oordeel aan, maar hij doet dat in dien vorm, dat hij hen meteen herinnert aan hun hooge taak en roeping, om het woord Gods te dragen en om het recht Gods te handhaven. Israëls ambtsdragers stonden immers allen in dienst van het woord en de rechten des Heeren. En dit Oudtestamentisch ambt heeft in Christus zijn vervulling gevonden. Christus, die het groote oordeel Gods over de zonde heeft ondergaan en die aan dit oordeel als de Rechtvaardige is ont komen. En sinds de Pinksterdag is de kerk de vergadering der geloovigen, die Christus' zalving deelachtig zijn. Deze achtergrond van Hosea's woord maakt dus voor de ongehoorzame bondelingen het oor deel en de verdoemenis nog des te zwaarder. Maar de kerkleden, die volharden in het geloof, putten hier troost uit in de kastijding. Wij mogen niet blijven ronddraaien in de enge kring van eigen zonde en verdiende kastijdingen. Het ge vaar van een oppervlakkig spreken over het oor deel Gods en van een valsche, onoprechte ver ootmoediging, die blijft bij enkele vrome woor den, is dan zoo ontzaglijk groot. Wij mogen en moeten daar bovenuit komen. Wij moeten de band met Christus en de eenheid met Hem blijven zien en geloovig vasthouden. Wij moeten de strijd blijven zien, die nog altijd in de wereld gevoerd wordt tusschen Christus en den Satan. En daarbij moeten wij onze hooge roeping ons scherp bewust blijven om met en door Christus in de wereld te zijn tot een oordeel, tot een crisis. U, kerk van Jezus Christus, komt het oordeel toe, gij heerscht daarin met uw Koning. Daar ligt niet in, dat nu de ootmoed wordt weggenomen. Maar daar ligt wel in, dat de man tel der ootmoed door de kerk wordt gedragen met opgestoken hoofde. Daar ligt in, dat temid den van de kastijdingen des Heeren Gods gunst- genooten mogen belijden Wij dan hebben altijd goeden moed. Hebt goeden moed, zoo sprak Mo- zes tot Jozua en Jozua tot Israël en Christus tot zijn discipelen, dat is tot zijn kerk. Dat mag ook in oordeelstijd niet worden vergeten. Ik heb de wereld overwonnen, zoo heeft Christus eraan toegevoegd. Daarom blijven wij uitzien naar den dag, dat onze Heiland over al Zijne en onze vijanden, de Satan en al zijn trawanten onder menschen en geesten, volkomen zal triomfeeren. Met ootmoed bekleed, maar ook met goeden moed, met geloofsmoed bezield. Dat is, als Gods oordeelen over de wereld gaan, het voorrecht en de roeping van de kerk van Christus. En wie van die kerk een levend lidmaat belijdt te zijn kan dan ook nu weer met den dichter van Psalm 119 instemmen gedacht heb ik aan uw gerichten van ouds aan, o Heere, en ik heb mij getroost. Vrouwepolder. J. J. DE VRIES. Kuyper-Bibliografie door J. C. Rull- mann. N.V. Uitgeversmij J. H. Kok, Kampen. 1940. De verschijning van dit derde deel van de Kuyper-bibliografie kan een gebeurtenis van groote beteekenis zijn, wanneer dit boek nu ook gelezen en bestudeerd wordt. Wie bij bibliografie denkt aan een dorre op somming van boektitels en jaartallen en daarvan terugschrikt, zou kunnen meenen, dat dit geen boek voor hem was. Maar laat hij het dan ter stond nemen en beginnen te lezen, dan zal hij verrast zijn. Deze bibliografie leest „als een ro man" en dan over een zoo belangrijke figuur als die van Dr Kuyper, die gedurende een halve eeuw een zoo uitzonderlijke positie in ons land innam, en dan over een periode, die de ouderen voor een groot deel zelf meegemaakt hebben, zoodat allerlei herinneringen weer boven komen herinneringen uit het kerkelijk- en staatkundig leven. Dit derde deel gaat over de periode 1891-1932. Dr Kuyper stierf 8 Nov. 1920. Wanneer nu als eindpunt van die periode wordt genoemd 1932, is dat omdat in 1932 een herdruk verscheen van een 400-tal driestarren uit De Standaard onder den titel „Starrenflikkering". Terwijl daarvoor nog genoemd wordt „Van de voleinding", ver schenen in 1929 een herdruk van de laatste Serie hoofdartikelen in „De Heraut" van 19111918. Rekent men deze herdrukken nu mee dan kan men zeggen, dat de periode loopt van 1891-1919. Als laatste wordt dan vermeld een Bijdrage van Dr Kuyper voor een Propagandablad uitgaande van de Amsterdamsche Jongelingsvereenigingen op 1 Mei 1919. Dat was het laatste artikel, dat Dr Kuyper buiten „De Heraut" en „De Stand aard" schreef. In de eerste twee deelen werd een bespreking geboden van 120 uitgaven, zoo begint dit derde deel dus met No. 121 en komt dan tot 223. Meer dan honderd geschriften passeeren hier dus de revue. Het is dus niet mogelijk in deze aankondiging een zelfs kort overzicht daarvan te geven, maar enkele geschriften willen we toch noemen. E voto Dordraceno, waarvan het le deel verscheen in 1892, Encyclopaedic der Heilige Godgeleerdheid 3 deelen 1893 en 1894 De Christus en de So ciale nooden en Democratische klippen in 1895 Calvinisme 1899 De Gemeene Gratie 3 deelen 19021905 In Jezus ontslapen 1902 Over de oude wereldzee 2 deelen 1907 en 1908 Pro Rege of het Koningschap van Christus 3 deelen 1911 1912. Nu moeten boeken worden beoordeeld naar hun datum, en daarom is dit het mooie van deze bibliografie, dat Kuyper's geschriften hier wor den gezet in de lijst van hun tijd door historische aanteekeningen. Vaak geeft Dr Rullmann ook weer, hoe die geschriften werden beoordeeld en in de pers ontvangen, wat de lezing nog interes santer maakt. Als men het boek nog maar vluchtig doorbla dert vindt men overal uitspraken, die men graag citeeren zou, omdat daarin dingen worden ge zegd, die nu nog volop actueel zijn. We kunnen ons niet weerhouden toch een tweetal te geven, om aan te sporen, dat men dit boek zal koopen en lezen en zich daardoor late leiden tot de ge schriften van Dr Kuyper zelf. Het eerste citaat ontleenen we aan de rede Maranatha, ter inleiding van de Deputaatsver- gadering op 12 Mei 1891. Vergeet het niet het kenmerkende van dit tijdsgewricht is het omslaan van den volksgeest uit het individueele en intellectueele drijven in een dorst naar het Sociale leven. Dit nu is uw voordeelwant zoo er iets sociaal is, dan is het de Christelijke Religie. Maar onverantwoordelijk zou dan ook uw geestelijke traagheid en onver geeflijk uw zonde voor God en aan uw vader land zijn, zoo ge ongebruikt dit u van God ge geven oogenblik voorbij liet gaan en in dat So ciale leven niet datgene druppeldet, wat gij al leen er in kunt mengen, de zedelijke kracht van een bindende, wijl uit God gevloeide, liefde. Voor onze vaderen brak ook eens zulk een oogenblik aan, toen het pleit gevoerd werd voor de vrijheid der consciëntie en zij lieten het niet voorbijgaan. Zij hebben niet stil gezeten. Eer liepen ze, onder Oranje's bezielende leiding, hun tijd vooruit en waagden goed en bloed voor de zedelijke ver heffing van hun vaderland en nog dankt im mers, met ons volk, heel Europa, ja Amerika, aan de toen betoonde veerkracht het tijdperk onzer edelste glorie. In trouwe, ware toen de Heere op de wolken verschenen, boven alle volk op aarde, zou toen het martelaarsgeslacht, dat op deze erve in Zijn bloed bloeide, Zijn volk, het volk des Heeren zijn geweest." Een tweede uit„Bete en Bede". Bijdrage in Ter herinnering aan het 50-jarig bestaan der Geref. Jongel. Vereen. „Samuël" te Dordrecht 18661916. Uit deze bijdrage, zooals uit de reeds vermelde, blijkt zijn groote belangstelling voor de jongeren. Ook dit woord is nu nog bijzonder actueel, zooals dit citaat toont „De Bete, die, toen het nog vrede was, voor elk hunner na het ontwaken in den morgen ge reed lag, is nu kariger geworden en zelfs zijn er reeds oogenblikken doorleefd, waarin moeder door de vensters gluurde, mee de vraag op de lippen, of de bete nog komen zou. En juist die poverheid of schraalheid der bete was het, die ook in onze kringen de Bede dieper uit de ziel deed opkomen. Laat ons er voor uitkomen, zooals het maar al te vaak was. Gebeden werd er in onze kringen altijd en allerwegen. De vervreemding van het gebed is een kanker waarvan de ziekteteekenen onder ons nog niet gezien zijn. Alleen maar, het bidden neigt in normale tijden zoo licht tot het uitwendig vormelijke. Men bidt dan ook, ja, om zijn dagelijksch brood, maar toch meest zonder die aangrijpende gewaarwording, die onze dage- lijksche bete als uit den hemel naar beneden roept en ze als van den troon Gods naar onze woning ziet afdalen. Het was dan maar al te vaak een vanzelfheid, dat voor elk onzer de snede broods op de tafel voor ons gereed lag en we dachten het zoo weinig door, hoe in elke bete broods de scheppende wondermacht en de voorzienige lei ding van onzen God zich uitsprak." „Het is, ook bij de Bede, dat de jongelingschap uiteen gaat. Het ééne deel ervan verliest zich in de actie en in spel van wereldschen aard, maar wie Sa- muëls type nog in eere mag houden, mint ook wel jok en spel, maar toch altoos zoo, dat de stille en innige bede de heiligste zielsverrukking blijft." We herhalen aan het eind, waar we mee be gonnen, met de hoop uit te spreken, dat velen dit kostelijke boek zullen lezen, het zal hun leven verrijken en hen sterken tot den geloofsstrijd ook in deze benauwende tijden. HEIJ. DE DRANG NAAR EEN SYNODE. Er is meer dan eens op gewezen, dat onze kerken in critieke tijden eigenlijk geen orgaan bezitten, waardoor zij gemeenschappelijk kunnen optreden en publiek getuigenis kunnen afleggen. Op ieder gegeven oogenblik een Synode samen roepen, is ten eenenmale uitgesloten. De normale weg naar een Synode is te kostbaar en te lang. Hiërarchische kerkinstituten schijnen in bewogen tijden een voorsprong te hebben. De Ned. Herv. Kerk beschikt over permanente bestuurscolleges. Rome kan elk oogenblik door haar episcopaat tot de geloovigen spreken. Deze wegen, hoe ver leidelijk ook, zijn voor ons afgesloten. Onze ker kenorde waakt angstvallig tegen elke vorm van hiërarchie. Wij zijn daarvoor zóózeer beducht, dat onder ons de bepaling geldt, dat het ambt van praeses eener kerkelijke vergadering eindigt tegelijk met het sluiten dezer vergadering. Permanente moderamina kennen wij in onze kerkregeering niet. Het presbyteriaal karakter onzer kerken verzet zich daartegen. Daaraan mag niet getornd en dat wil onder ons stellig ook niemand. De hiërarchie mag in critieke tijden voor het oog een goede beurt maken, dit weegt niet op tegen het bederf der hiërarchie, waarvan de historie veelvuldig getuigt. Bovendien is het onschriftuurlijke karakter der hiërarchie voor ons hier beslissend. Dit neemt niet weg, dat velen onder ons hier een leemte gevoelen. Er is een sterke behoefte, bij velen zelfs een hunkering, dat de gezamelijke kerken als Kerk in deze verwarde en gevaarlijke tijden spreken en getuigen. Waar er zooveel be dreigd wordt en omvergehaald, is de behoefte aan een aan een gesloten front en een eenstem mig geluid zeer begrijpelijk. Ik geloof, dat ieder meelevend Gereformeerde deze behoefte kent. Met massaregie heeft dit niets te maken. Drang naar gemeenschappelijk getuigen als belijders van Jezus Christus is heel iets anders. Hoe grooter de nood, hoe meer behoefte aan het publieke getuigenis der Kerk. Daaruit is ook stellig de aandrang te verkla ren van sommige kerken, dat de Gen. Synode samenkomt. Aan de omstandigheid, dat de Sy node verdaagd is en niet gesloten, dankten deze kerken het, dat zij zich richten konden tot het moderamen. Was de Synode definitief gesloten, dan zouden zij den langen en tragen weg hebben moeten gaan om via classes en particuliere Sy nodes te komen tot een buitengewone Synode. In dagen van nood is deze weg om te wan hopen. Het moderamen heeft in eerste instantie be sloten op de ingekomen verzoeken niet in te gaan, wijl er geen genoegzame reden was om de Synode saam te roepen. Aanhouders winnen, zegt het spreekwoord. Enkele kerken hebben zich opnieuw tot de Synode gewend en met re-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1