No. 5
Vrijdag 31 Januari 1941
55e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HEI] cn Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 c^nt per regel; bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ fb
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
ROEPING»
I.
De Genade der Roeping.
En na dezen ging Hij uit en zag een
tollenaar, met name Levi, zitten in het
*i tolhuis en zeide tot hem volg Mij
Lukas 5 27.
Ja, Gods genade, zou ik me die mogen toe-
'éigenen Zou ik me mogen houden voor een kind
,Gods, voor iemand, wie God zijn heil zal doen
zien
Maar een mensch mag dat niet van zichzelf
aannemen. Hij moet daartoe geroepen zijn,
van God zelf geroepen.
Geroepen, maar ben ik geroepen Zeker, ik
heb den Bijbel, ik ga geregeld op onder den
Dienst des Woords, maar is dat niet een slechts
uitwendige roeping, die pas van kracht wordt
als er een i n wendige wordt bijgevoegd Nu,
van die inwendige merk ik niet veel. Mijn leven
is nog zoo zondig, aan echte bevinding ken ik
zoo weinig, niets zeg maar.
Dus neen, van mijn werkelijke roeping ben ik
lang niet overtuigd. Ik durf mij Gods kind niet
noemen. Ik kan niet gerust leven en sterven.
Wenden we ons nu met deze vragen tot de
•g H. Schrift. Onze tekst heeft het over Levi. An
dere evangelisten noemen hem Mattheüs. Als
9 zoodanig is hij ons bekend als een apostel van
Christus en schrijver van zijn Evangelie.
Levi was een tollenaar. Nu, tollenaren dat wa
ren, om het zacht te zeggen, geen beste men-
schen. Het Joodsche volk verachtte ze. Geen
wonder, ze hadden zich ook gesteld in dienst van
den vreemden overheerscher en waren hem be
hulpzaam het land uit te zuigen. Ze inden de tol
en belasting voor de Romeinen. En dat met woe
ker. Bedriegelijk eischten zij altijd meer dan hun
gezet was (v.g. Luk. 3 13 en 19 8). Tollenaren
dat waren ook onreinen. Ze gingen geregeld met
die onbesnedene heidenen om.
Ja, tollenaren en openbare zondaren, die ston
den volgens de Joodsche publieke opinie op één
lijn. En die opinie was hier niet ver bezijden de
waarheid.
En nu zien we hier gebeuren, dat Jezus de
Heilige Israels gaat tot Levi en hem roept te
volgen.
O wonder
Ja, een wonder. Want ge verstaat toch wel de
genade van deze roeping Jezus volgen, dat houdt
toch wat in Dat beteekent Jezus erkennen als
den Messias, dat beteekent Jezus Christus heb
ben als Heiland en Zaligmaker, dat beteekent
met Jezus deelen in de toekomende heerlijkheid.
Immers elk volmaakt discipel zal zijn gelijk zijn
meester (Luk. 6:40).
Dit bevel, maar 't is tegelijk een genade-aan
bod, stelt Jezus aan Levi den tollenaar.
Goed en wel, zegt ge, Levi werd geroepen
door den Heere Christus. Dat was fijn voor hem.
Werd ik ook maar zoo geroepen.
Maar g ij wordt eveneens geroepen. Gij hebt
toch Gods Woord ook
Want dat we in den Bijbel Gods Woord heb
ben, dat wil toch maar niet zeggen, dat de Bijbel
een feilloos boek is, waar geen onwaarheden in
staan Of dat in den Bijbel ons betrouwbare ge
gevens over God gedaan worden Maar dat
een Bijbel Gods Woord is en een preek bedie
ning des Woords, wil toch zeggen, dat God daarin
tot ons spreekt.
Wanneer wij in de Schrift Gods roeping be
luisteren, dan is dat precies hetzelfde alsof God,
alsof Christus in eigen persoon voor ons staat,
ons met den vinger aanwijst en zegtvolg Mij
Die door het Evangelie worden geroepen, die
worden ernstiglijk en waarachtiglijk geroepen.
(Dordtsche leerregels, hoofdst. 3 en 4, VIII.)
Gij m o o g t Jezus volgen, gij moogt Hem
noemen uw Heiland, gij moogt u Gods genade
toeëigenenGe moogt niet alleen, ge moet
zelfs.
Ja, maar ik ben nog zoo zondig en werelds
gezind.
Zie naar Levi
Ge moet Levi namelijk niet gaan idealiseeren.
Ge moet niet gaan zeggen of denken zeker, Levi
was een tollenaar en een groot zondaar. Maar
Levi had daar eigenlijk al lang berouw over.
Het baantje van tollenaar stuitte hem al lang
tegen de borst, hij droeg een hartelijk leedwezen
over al het kwaad, dat hij bedreven had. En om
dat Jezus dat berouw van Levi zag, daarom vond
Jezus hem waardig zijn discipel te worden en
daarom ging Jezus hem roepen.
Zoo moogt ge niet redeneeren. Daar leest ge
niets van in onze tekst. We lezen alleen maar
dat Jezus op zijn weg langs het tolhuis van Levi
kwam en hem daar in het tolhuis zag zitten. En
toen trad Jezus op hem toe en zei tot hem volg
Mij!
Zoo ineens terwijl Levi misschien nog volop
bezig was in zijn tolaangelegenheden hij zat
er althans voor staat Christus voor hem. Zoo
ineens staat daar voor hem Gods genade.
Laten we ons hiervan toch doordringen Gods
genade is on voorwaardelijk. Daar is niet iets,
dat de mensch eerst moet gedaan hebben om
zich Gods genade waardig te maken. Ook het
berouw van den mensch bereidt niet de genade
Gods voor, maar omgekeerd de genade Gods
werkt het berouw van den zondaar.
Hoort gij Gods Woord Nu dan, luister toch
het is God, die u meenens roept tot zijn genade.
Hebt ge, vooral in dezen tijd, veel beslommer-
nissen, veel zorgen, zoodat ge haast geen tijd
hebt aan geestelijke dingen te denken?
Het geeft niet. God roept u
Weet ge, dat er zonden zijn in uw leven, din
gen die niet zoo mooi zijn. Het doet er niet toe.
God roept U
Want de roeping door het Evangelie is maar
geen uitwendige roeping, waarop ge maar het
best doet niet veel acht te slaan, maar een waar
achtige roeping. God meent het met u. En God
stelt geen enkele voorwaarde. Hij vraagt voor
af geen berouw, vooraf geen zieleworstelingen
of tranen van ellende, maar Hij geeft het om niet,
uit vrije souvereine genade.
Christus is gekomen niet om te roepen recht
vaardigen, maar zondaren tot bekeering.
Ben ik dan Gods kind Ja, want God heeft
mij geroepen.
Ben ik dan verzekerd van Gods genade Ja,
want ik vertrouw op Zijn Woord.
Nieuwerkerk. H. VENEMA.
KRITIEK OP ROME.
Zagen we in het vorig artikel, dat Rome de
verbinding met de kerk (coniunctio cum ecclesia)
ziet als de voorwaarde van het zalig-worden, en
anders iemand de vloek treft, nu willen we aan
de hand van Prof. Berkhouwers boek zien, dat
op Rome heel wat critiek is en wordt uitgebracht.
Friedrich Heiier b.v. heeft Rome heftig aan
gevallen, maar helaas op een totaal verkeerde
manier. De groote fout van dezen criticus is, dat
hij de waarheidsvraag laat rusten. Deze man wil
aan de ééne zijde niets weten van de confessies
van de Protestanten, en aan de andere zijde be
strijdt hij het excluvisme van Rome.
Wat hij begeert is een universaliteit. Hij wil
een eenheid zonder de vraag naar de waarheid
in het geding te brengen. En eenheid zonder
waarheid als basis is geen eenheid. Daarom is
het Rome ook niet moeilijk gevallen dezen man
te bestrijden.
Een geheel andere bestrijder van Rome is Karl
Heim. Heim zegt, dat de betoovering, die het
Katholicisme uitoefent voortkomt uit het feit, dat
in deze eeuw van relativiteit de honger naar
objectiviteit wordt gesteld. Heim zegtwe vin
den God niet onder een machtsindruk, zooals bij
Rome, maar in het geweten. Wie nu echter weet,
dat het geweten ook gevormd wordt (men leze
Dr Prins Het geweten), verstaat reeds uit dit
enkele feit, dat deze bestrijding zeer zwak is. De
tegenstelling „macht en geweten" is bovendien
onhoudbaar. Heim heeft nagelaten Rome te roe
pen voor het forum van de Heilige Schrift.
De derde groep bestrijders vindt men bij de
z.g.n. Reform-Katholieken. Zij stellen de weten
schap boven de Schrift en traditie. Ze willen
bijbelcritiek, zich losmaken van het oude en een
vrije ongebonden kerk, los van allerlei uitspraken
en confessies. Het opmerkelijke is, dat deze stroo
ming uit de boezem van Rome zelf voortkomt.
Rome's hooggeroemde eenheid (die niet op waar
heid rust) komt hier dan ook wel scherp in het
licht.
Deze drie bestrijdingen hebben dus nagelaten
de wapenen ter bestrijding van Rome te zoeken
in, het tuighuis van Gods Woord. Dit is hun
zwakte en daarom hebben ze geen of weinig
resultaat opgeleverd. Wie Rome wil bestrijden,
moet haar stellen tegenover het Woord des Hee-
ren.
Nu werpen de Roomschen ons dikwijls voor
de voeten, dat een van de wezenstrekken van
het Protestantisme is de verdeeldheid. Tegenover
de machtige eenheid van de Roomsch Katholieke
kerk staat de pluriformiteit van het Protestantis
me. Nu zou het echter niet moeilijk zijn, om aller
lei secten en richtingen te noemen, die in den
loop der eeuwen in Rome's kerk geweest zijn en
nog zijn. Ook is het niet moeilijk, om aan te
toonen, dat er thans ook in het wetenschappelijk
denken vele mannen scherp tegenover elkander
staan. Maar Rome's verwijt is niet juist. Rome
zegtNa de Reformatie zijn er tal van splitsin
gen in de kerk ontstaan, dus is de oorzaak hier
van de Reformatie. Dat deze redeneering echter
totaal onjuist is, verstaat men gemakkelijk. Im
mers alles wat na de Reformatie gebeurd is, daar
van draagt de Reformatie-zelve niet de schuld.
Uit het post (na het gebeurde) mag men niet
concludeeren tot het propter (door het gebeurde)
De vraag is was de Reformatie goed of niet
goed. Niet is de vraag hier wat hebben late:
de menschen van de Reformatie gemaakt, wat
hebben ze Reformatie genoemd. De vraag is
was de Reformatie een teruggaan naar het
Woord, was het een daad uit God of uit den
mensch dat is de kwestie in het geding. En als
Rome dan zegtal de afscheidingen en verdeeld
heden in de kerk vinden zijn oorzaak in de Re
formatie, dan is dit een onjuiste conclusie. Men
kan niet op rekening van de Reformatie schrijven
al datgene wat menschen gedaan hebben, die zich
losmaakten van het Woord. Men kan niet zeg
gen, b.v. dat het ontstaan van Vrijzinnigen aan
de Reformatie te danken is. Neen, aan hun los
laten van het Woord Gods, aan het stellen van
het gezag van den mensch tegenover het gezag
van het Woord Gods.
Als we nader Rome's eenheid bezien, dan is
dit wel een zeer eigenaardige eenheid. Rome
onderscheidt in de kerk tusschen meerderen en
minderen (maiores en miniores). En nu moeten
de minderen aanvaarden wat de meerderen lee-
ren. Voor de minderen is het geloof-in-kern vol
doende. Daarom behoeft een Roomsch kind wei
nig te weten van de leer der kerk en van de
Heilige Schrift. Ze aanvaarden op autoriteit.
Echter moeten de meerderen priesters meer
weten. Zij moeten anders gelooven dan de een
voudige leeken.
Daarom is het ook, dat een lid van Rome's
kerk onmiddellijk wijst naar den pastoor als hulp
in het verdedigen van de leer. Maar wie gevoelt
dan ook niet, dat hierdoor wel zeer gemakkelijk
een eenheid verkregen wordt, als men feitelijk
het denken uitschakelt van de massa.
Als Rome dan ook zegt, dat door de Refor
matie de remmen los zijn gemaakt en het subjec
tivisme vrij spel heeft gekregen en Schleiermach-
ter de eerste echte Protestantsche theoloog was,
dan geeft Roipe met dergelijke uitspraken duide
lijk te kennen, dat het de Reformatie van Calvijn
niet verstaat.
Wanneer men nu de vraag stelt wat de oor
zaak is van de groote verdeeldheid onder de
Protestanten, dan is het antwoord de begren
zing van het goddelijk gezag van de H. Schrift.
De mensch heeft niet meer willen buigen voor de
majesteit van het Woord. Hij heeft meer willen
luisteren naar de uitspraken van denkers en ge
leerden, dan naar de uitspraken des Heeren. Maar
de Reformatie heeft hieraan geen schuld. De
Reformatie heeft juist tegenover Rome terugge
roepen naar de erkenning van het gezag van
Gods Woord. En het is Rome geweest, die haar
gezag stelde tegenover het gezag van het godde
lijk Woord.
Daarom is het conflict tusschen Rome en de
Reformatoren de vraag hoe verhouden zich de
Schrift en de kerk.
Daarover een volgende keer.
TOTAAL.
Het woord totaal is in de mode. We spreken
van een totalitairen staat, en maken tal van an
dere woordverbindingen, om aan te geven, dat
we ons geheel en al, volkomen, aan iets geven
willen of geven moeten.
Leden van Christus' kerk kennen dit woord
uit de practijk. Alle halfheid, alle lauwheid is
hun vreemd. Ze geven zich of ze geven zich niet.
Laodicensen spuwt de Heiland uit zijn mond.
Lauwheid is Hem een gruwel. Hij wil geen ge
deeld hart. Hij vraagt toewijding, geheel volko
men totaal.
Mede door de druk der tijden en door de be
narde omstandigheden is de totale toewijding be
ter geworden in Christus' kerk dan ze was. Wc
schreven reeds eerder er zijn tal van voordeelen
op te sommen, geestelijke voordeelen, die na de
rampen van Mei 1940 ontstaan zijn. De stok,
waarmee we geslagen zijn (zie Jesaja 10) was
van den Heere tot genezing. Zijn doel was Zijn
volk terug te roepen tot Zijn dienst. Het hart
totaal aan Hem te geven.
Nu bestaat er echter dit gevaar naarmate de
benauwdheid langer duurt, men er meer aan ge
wend raakt en men de sprake des Heeren vergeet.
Natuurlijk kan de spanning niet dezelfde blijven
als in de Meimaanden 1940, maar wat men niet
vergeten mag is de oproep des Heeren zich totaal
aan Hem te blijven geven. Men zinke niet terug
tot de lauwheid, die er eens was. Men gewenne
zich trouw naar de plichten des Verbonds te
leven, niet gewenne men zich aan de zonde van
halfheid, laksheid. Laten we totaal ons hart geven
en steeds weer zeggen ik en mijn huis wij zul
len den Heere dienen.
A. H. OUSSOREN.
GERUCHTENINFECTIE.
Het gerucht tiert welig in onze dagen. De span
ning, waaronder wij leven, schijnt een geschikte
voedingsbodem te zijn.
Met een onschuldig verschijnsel hebben we
hier niet te doen.
Het gerucht kan ondermijnend werken. De
Ouden wisten dat reeds en zeiden Fama crescit
eundo, het gerucht groeit al gaande. In normale
tijden biedt het leven zelf meestal voldoende ver
weer tegen het gerucht en wordt het gewoonlijk
wel weer door de feiten achterhaald en vernie
tigd.
In onrustige tijden als de onze, weet het zich
taaier te handhaven. Het viert op goedkoope
wijze zijn triumphen in de gemoederen der men
schen. Sommigen geven zich zonder slag of stoot
er aan over en verhuren zich dadelijk als gewil
lige herauten.
Hier schuilen gevaren. Het gerucht bedient
zich allerminst van onschuldige middelen. Het
werkt met kleuren, met overdrijving en onbe-
heerschte fantasie. Het opereert met een menge
ling van naieve en kwaadwillige motieven. Het
gerucht is in onze dagen als een veelkoppig mon
ster. Hier vermorzelt men het den kop, maar
ginds verheft het zich weer ongedeerd in volle
kracht.
Het is als een infectie, waarvan de booze haard
zich heel moeilijk laat vaststellen. Wij moeten
ons er tegen wapenen en het kwaad zooveel mo
gelijk bestrijden. De beste methode van bestrij
ding is het toedienen van het serum der publi
citeit. Zoo deed de Standaard onlangs door op
voortreffelijke wijze enkele dwaze geruchten in
de politieke wereld eens onder het mes te nemen.
In onze kerkelijke wereld heerscht ook een ge
ruchteninfectie.
De meest dwaze verhalen doen de ronde.
Zijn daarbij personen betrokken, dan heeft dat
een pijnlijke kant.
Betreft het in deni dienst onzer kerken ver
grijsde personen, dan is het dubbel pijnlijk.
Zoo liep onlangs het gerucht, dat de voorzitter
van de depp. voor de correspondentie bij de
Hooge Overheid zou zijn afgezetToppunt van
dwaasheid en tegelijk een demonstratie van on
kunde over het karakter van onze kerkelijke
deputaatschappen.
Een poosje later liep het verhaaltje, dat de
zelfde persoon zich zou hebben aangesloten bij
een nieuwe staatkundige beweging
Waar de haard van deze geruchten is, kan ik
helaas niet zeggen, zoo min als ik beoordeelen
kan in hoeverre hier de wensch de vader der
gedachten is. Wel weet ik, dat een dergelijke
geruchteninfectie bestreden moet worden. Er is
onder ons blijkbaar een vatbaarheid voor deze
infectie. Dit pleit niet voor ons, maar wijst op
een ongewenschte mentaliteit, die erger is dan