No. 4 Vrijdag 24 Januari 1941 55e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ b OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 VIJANDSCHAP TEGEN HET KIND VAN BETHLEHEM. Toen zij nu vertrokken waren, ziet de Engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, zeggende Sta op en neem tot u het Kindeken en Zijne moeder en vlied in Egypte en wees aldaar totdat ik het u zeggen zalwant Herodes zal het Kindeke zoeken om hetzelve te dooden. Matth. 2:13. Herodes heeft moordplannen. Voor de zoo- veelste maal wil deze bloedhond zijn troon be schermen door de macht aan zijn scherpe zwaard. Hij wordt door vrees voortgedreven. Herodes deinst nergens voor terug. Zijn vrouw, verschil lende van zijn kinderen, allen der Joden zijn door de handen van dezen wreedaard gevallen. Nu heeft hij gehoord van den geboren Koning der Joden. Weer schrikt hij op. Zal, op Zijn ouden dag, zijn troon nog worden bedreigd Hij is met de Joodsche verwachtingen wel eenigszins op de hoogte. Als hij van de Wijzen uit het Oosten verneemt van den „geboren Koning der Joden", informeert hij bij de Schriftgeleerdheid „waar de Christus zou geboren worden". En als hij van Bethlehem hoort, dan staan zijn plannen vast. Maar nu gaat hij listig, als een oude sluwe vos, te werk. Hij laat de Wijzen roepen. Spreekt vriendelijk met hen. Ga naar Bethlehem, en als ge den nieuwen Koning gevonden hebt, kom dan s.v.p. even terug bij mij aan. Zeg het mij, opdat ik ook kan heengaan om te aanbidden. Hij heeft zijn moordplannen gereed, en nie mand, die er van weet. Zorgvuldig verbergt hij zijn bedoelingen. Weet niemand er van Ja toch. De duivel weet er van. Hij staat achter Hero des. De vorst der duisternis geeft Herodes alle sluwe plannen in. Satan waagt een aanval op den Christus Gods. Hij denkt en weet„als ik dit Kind uit den weg kan ruimen, heb ik alles ge wonnen. Dan ligt heel de wereld voor goed aan mijn voeten. Satan denktals ik verhinderen kan, dat dit Kind Zijn werk gaat verrichten, dan is mijn triumf veilig. Dan verstomt het„Eere zij God" en dan komt er van „de vrede voor de menschen des welbehagens" nooit iets terecht. Het zijn niet slechts de bloedhanden van Hero des, die zich begeerig uitstrekken naar het Kind, het zijn de klauwen van Satan, die pogen het Vrouwenzaad te vernietigen. Maar naast de Satan, weet ook God van de plannen van Herodes Moordende handen mogen zijn tégen het Kind, van boven strekken zich beschermende Handen uit ovèr het Kind. God waakt. De argelooze Wijzen worden verhinderd naar Herodes terug te gaan, maar ook komt de Engel des Heeren tot Jozef en zegtvlied naar Egypte! Neem het Kindeken met u en Zijne moeder. Het Kind wordt het eerst genoemd daar gaat het om. En wel worden straks Bethlehem's kinderen gedood, maar dan is juist het Kind waar het om te doen was, veilig gesteld Vlied in Egypte Nu reeds is er de belaging van den Christus Gods. Nu reeds moet Hij vluchten. Er zijn voor den Heere niet geweest een paar dagen van lijden kort voor het kruis. Reeds nu is er de bedreiging! Waarom moet Christus vluchten Waarom slaat Gods Almacht niet dien sluwen Herodes dan neer in Jeruzalem Waarom waken hier niet rondom Bethlehem de legerscharen der Engelen, zooals eens in Eliza's dagen rondom Dothan Hier is Borgtocht. Den ganschen tijd Zijns levens op aarde heeft de Zone Gods den last van den toorn Gods moeten verdragen, opdat wij van dien toorn zouden worden bevrijd. Christus moest de woestijn in, opdat wij het paradijs zouden mogen ingaan. Christus werd in ballingschap gedreven, opdat wij uit de balling schap zouden worden verlost. Onze schuld, onze zonden brachten over Hem de vernedering van de vlucht in Egypte. Want vhrchöen dat is vernedering- Was het hier ook nederlaag Neen, wel vluch ten in Egypte, maar Christus lijdt nooit de neder laag. Herodes' plannen mislukken. Satan's listen worden verijdeld. En al moet nu de nieuw-gebo- ren Koning vluchten, straks zal Hij zelf den strijd zoeken met den Vorst der duisternis. Als Zijn ure gekomen is, schuwt Hij den vijand niet. Nu is het Kind nog onbewust. Is Hij opge groeid, dan zal Hij in volle bewustheid treden in het strijdperk. En zijn worstelen zal altoos trium- feeren zijn Zoo is er wel de levensbedreiging, en het le vensgevaar, wel de vernedering, maar niet de nederlaag. In Bethlehem waren de partijen schijn baar ongelijk. Wat zullen Jozef en Maria uit richten tegenover het zwaard-geweld van Hero des Een klein onbewust Kind wordt bedreigd door de doodelijke haat van den duivelToch is straks Herodes dood, en het Kind leeft en het kan Zijn levenswerk volvoeren. En God verhin dert den aanval van de hel De Kerk des Heeren kan hier zich troosten. De gevaren gaan dreigen aan alle zijden, vijan den spannen samen En wat is de kerk daartegenover toch zwak onze menschelijke krachten en middelen zijn zoo spoedig uitgeput. De kerk moet menigmaal vluchten in de woes tijn. Dat is vernedering, dat is smaadheid, maar geen nederlaag De vrouw uit Openb. 12 moet wel vluchten, maar God waakt. Zij ontvangt de adelaarsvleugelen van geloof en gebed Wel is er voor de Kerk van Christus de be dreiging, maar ook de beveiliging. Zullen wij dan vreezen Als wij alleen letten op de omstandig heden, en alleen zien op ons zelf, dan is er reden tot vrees. Maar wanneer de Kerk leeft in ge loof, en in geloof ziet op Christus, dan verdwijnt de vrees. Zij weet dan vernedering Het kan zijn. Maar de nederlaag Dat nooitGod waakt, Christus waaktThans in heerlijkheid. Hij kan niet dulden, dat de kerk de nederlaag lijdt. De nederlaag van Zijn gemeente, zou Zijn eigen nederlaag zijn. In dat geloof gaan wij dan vertrouwend verder. Wij verblijden ons met ootmoed in Christus' Borgtocht. Maar wij vertrouwen ook op Zijn bescherming. Wij zien de dreigende handen tégen de kerk doch wij vertrouwen op de wakende handen bo ven en over de kerk. Wissekerke. A. A. OOSTENBRINK. EEN NIEUWE MENSCH. III. Het is wel noodig, dat we den oproep om een nieuwen mensch bezien in het licht van Gods Woord. Als men nu zoo roept om een nieuwen mensch ligt daarin iets, dat kan bekoren. Het nieuwe heeft voor velen een groote aantrekkingskracht. Ze zijn bereid het nieuwe zonder nader onder zoek te aanvaarden, zelfs met gejuich te aanvaar den, alleen maar omdat het nieuw is. En die roep om den nieuwen mensch wil men nu aantrekkelijk maken door de belofte, dat er door en voor dien nieuwen mensch een heerlijke toekomst zal op dagen. Gods Woord doet ons zien, wat van die be lofte te verwachten is, wanneer in dien oproep niets vernomen wordt van vrede met God. Die vrede is noodig zal er sprake kunnen zijn van een waarlijk bouwen aan een nieuwe toe komst. Zoo de Heere het huis niet bouwt, tever geefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan, zoo de Heere de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachten (Ps 127). En in den roep om een nieuwen mensch, zoo als die van onderscheiden zijde opgaan, wordt met God niet gerekend. Men spreekt alsof God niet bestaat en er wordt met geen woord gerept van het zoeken van den vrede met God door Christus. Die oproep wordt ook door Gods Woord ge oordeeld, wanneer die alleen maar gewaagt van een toekomst in deze wereld. Als de Schrift spreekt van een nieuwen mensch, spreekt ze ook van een niéuwe aarde en een nieuwen hemel, waarop en waaronder de nieuwe mensch eenmaal wonen zal. Die oproep wordt geoordeeld door Gods Woord, wanneer bij den nieuwen mensch ge dacht wordt aan een anderen nieuwen menscli dan waarvan Ef. 2 spreekt, een mensch, die door Gods Geest is vernieuwd en die door het geloof een lidmaat van Christus werd. Wat men dan een nieuwen mensch noemt, is niet meer dan een surrogaat daarvan, een z.g.n. nieuwe mensch. En die z.g.n. nieuwe mensch zal dan misschien nog wel nieuwe aardsche dingen kunnen bren gen, waarover hij zich grootelijks verheugt, maar al die dingen zullen verdwijnen, wanneer God zal opstaan ten gerichte en Hij alle goddeloozen, die Hem veracht hebben zal verdelgen. Het oordeel van Gods Woord over den z.g.n. nieuwen mensch zullen we moeten aanvaarden, om het Evangelie te kunnen verstaan en aan te nemen. Het Evangelie zegt, dat een nieuwe mensch noodig is en mogelijk is. Als de ongeloovige spreekt van een nieuwen mensch, maakt hij ge bruik van de terminologie van den bijbel, die leert, dat, zal het metterdaad goed worden, noo dig is een nieuwe mensch en een nieuwe mensch- heid. En om dien nieuwen mensch behoeft niet tever geefs geroepen te worden. Die is mogelijk, omdat er voor. den mensch vrede is gevonden bij God door de verzoening van zijn zonden door Chris tus. Christus is in 't vleesch gekomen en mensch geworden zijnde, is Hij gehoorzaam geweest tot den dood aan het kruis, is Hij een vloek gewor den voor ons, opdat Hij ons van den vloek der wet verlossen zou. Dat Evangelie roept ons tot de aanbidding van Hem, die ons alzoo liefhad, dat Hij voor ons zich gegeven heeft tot in den dood, opdat wij door Hem leven zouden. Mogelijk is die nieuwe mensch door Christus, die door Zijn H. Geest de zijnen nieuwe men schen maakt. En dat nieuwe bestaat dan bij hen niet daarin, dat zij zich stellen op het standpunt van het al gemeen menschelijke, het standpunt van het hu manisme. Het onderscheid tusschen Gods volk en de wereld wordt niet uitgewischt. Het bestaat ook niet daarin, dat zij iets bij zonders hebben, dat zou liggen in hun ras of bloed, het bestaat hierin, dat de oude tegenstel ling tusschen Jood en heiden, bij hen is opgelost in de eenheid in Christus. Wat hen onderscheidt is dit ééne, dat zij, door de genade Gods, van Christus zijn. En zij, die alzoo van Christus zijn en nieuwe menschen werden, zijn daaraan te herkennen, dat zij begeeren van Christus te zijn en in Hem ge vonden te worden, niet hebbende hun eigen ge rechtigheid, die door de wet is, maar die van Christus door het geloof. Ze zijn daaraan te herkennen, dat ze in hun leven blijk geven nieuwe menschen te zijn, ook daarin, dat ze mede de verantwoordelijkheid ver staan voor den nieuwen tijd, die met Christus kwam en dat ze medebouwen aan Zijn eeuwig Koninkrijk. Deze nieuwe menschen zijn zalig te noemen. In deze wereld kan het gebeuren, dat ze door hen, die zich nieuwe menschen noemen, maar het niet zijn, teruggedrongen worden. Toch kunnen zij spreken van de goede toe komst, die zij tegengaan, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. HEIJ. GEREFORMEERD PROTESTANTISME, VIII. Prins Willem van Oranje, de nobele figuur uit den tijd van de opkomst van de Gereformeerde Kerk in ons land, heeft in een brief gericht aan de Staten, betreffende het oprichten van een Uni versiteit te Leiden, geschreven, dat een Universi teit een „heylighe, loflicke ende hoochnoodigc saecke" was. Waarom was de Vader des Vader lands zoo doordrongen van de heiligheid, lof en noodzaak van een Universiteit In bedoelden brief geeft hij zelf het antwoord. Ten eerste, omdat een Hoogeschool zou zijn „tot een vast steunsel ende onderhoudt der vrijheyt Ten tweede opdat de jeugd zou worden opge voed en onderricht „in de rechte kennisse Gods ende allerley goede, eerlycke ende vrye kunsten ende wetenschappen, dienende tot die wettelicke regeringe der landen". Ten derde, opdat door de Universiteit de heerlijkheid van Gods naam grootelijks zou worden verbreid. Professor Eekhof, die een en ander uit dezen brief meedeelt, schrijft„Dit zijn de drie speci fieke kenmerken van het Gereformeerd Protestan tisme". De erkenning van Gods absolute Souve- reiniteit. Het besef, dat alles Hem op de eerste plaats moet verheerlijken. Voorts sterke vrij heidsdrang. En ten derde liefde tot de wetenschap. Van de liefde tot de wetenschap geeft Prof. Eekhof vele voorbeelden uit het verleden. Onder meer citeert hij uit een zeldzaam boekje van een Duitscher, die in de jaren tegen 1700 ons land heeft bereisd en daarna zijn ervaringen over Ne derland als „kerk- en scholenstaat" in druk heeft gegeven. De auteur van het boekje Hollandischer Kirch- und Schulenstaat, spreekt over de vrijheid, die in Nederland heerscht en die hij niet in alle opzichten kan roemen. Bepaald bedenkelijk acht hij de vrijheid in de onderlinge verhouding der gehuwden. Hij zegt„Wat de gehuwden betreft, heeft die vrijheid van het land het gebod en de ordinantie Gods ganschelijk omgekeerd, want hier kraait het hennetje en het haantje mag maar ka kelen". Waarschijnlijk zijn de dames der profes soren, waarmee hij in aanraking geweest is, niet mis geweest Dat de geleerden in Nederland altijd den hoed op het hoofd houden als symbool hunner vrijheid, acht hij ongehoord. Maar als de auteur H. L. Benthem de vrijheid in verband met de liefde voor de wetenschappen gaat beschrijven, dan kent zijn lof geen grenzen. De wetenschap is in Nederland geliefd geleerden zijn geacht en in aanzien. De handel heeft het land rijk de wetenschap heeft het beroemd gemaakt. Deze liefde tot onderricht en onderzoek, is al tijd een specifiek Gereformeerde trek geweest. Zonder onderricht kon men God niet kennen en z'n roeping op aarde niet goed vervullen. Men had schoolmeesters noodig. In Nieuw-Amsterdam in Noord-Amerika wordt door de Nederlandsche kolonisten in den eersten brief, die door den pre dikant naar het moederland wordt geschreven aan de Bewindhebberen der West-Indische Com pagnie gevraagd om „een Godzaligen school meester", omdat het kindertal van jaar tot jaar toeneemt en „hoewel vele derzelven kunnen le zen en schrijven, zijn niettemin de burgers en in woners genegen hun kinderen te laten oefenen in allerhande talen, waaronder een der principaalste is de Latijnsche tale". De Bewindhebberen zullen aan dit billijke verzoek wel voldaan hebben. De Gereformeerden hebben altijd geweten, wat de wetenschap der theologie in deze eeuw weer scherp en klaar ontdekt heeft, dat de religie met alle dingen op aarde te maken heeft niet alleen, maar dat z'n religie, z'n geloof grondleggend is voor alles wat een mensch is en doet op aarde. De bladeren van een waterbloem liggen op het wateroppervlak los naast elkaar maar in dc diepte onder den waterspiegel loopen de stengels samen in één wortel. Zóó liggen de vele functies van een mensch los naast ejkaar hij is kerklid of hij is het niet, hij is de man van zijn vrouw, hij is burger van zijn land, leider van zijn zaak, medelid van de gemeenschap, vader van zijn kinderen, mensch met behoeften aan eten en drinken, rust, ontspan ning, genotmiddelen enzoovoort. De religie ligt daar niet naast als één der onderscheiden func ties. Het is niet zoo, dat hij ook nog aan gods dienst doet. Zooals de bladeren van de waterplant in de diepte één wortel hebben, zoo hebben die onder scheiden kanten van een en dezelfde mensch één wortel in zijn hart. En die wortel is religieus. Dat hart is afvallig van God, zooals het van nature bij alle menschen is, óf het is door het geloof vernieuwd en aan Christus verbonden, en gehoorzaam in beginsel. Een mensch is een reli gieus schepsel. Zijn religie is de wortel. Zijn ge loof beheerscht zijn levensuitingen in al zijn func ties. Neutraliteit is een onmogelijkheid. Het hart, en dus de mensch, is afvallig óf het hart, en dus de mensch, is in beginsel gehoorzaam, kent God weer in waarheid in het aangezicht van Christus. De Gereformeerden hebben nimmer op het standpunt kunnen staan, waarop de gangbare Protestantsche dogmatiek van de 19e eeuw stond, dat de religie als een aparte provincie in het gemoeds- en zieleleven van een mensch moest worden beschouwd. Het erkennen van de absolute Souvereiniteit Gods brengt mee, dat de religeuze stellingkeuze van een mensch vóór of tegen God in Christus allesbeheerschend wordt. Tegelijk brengt die er kenning van Gods Souvereiniteit de erkenning van de ware vrijheid voor ieder mensch. Voorts geeft ze oog voor het wereldbestuur van dien God, die groot van raad en machtig van daad is. En wekt belangstelling voor al wat geschapen is. Fabius heeft er op gewezen, dat een der meest sprekende karaktertrekken van de Gereformeer den ligt in het verdedigen van het objectieve ele ment in het leven. Dit vloeit noodzakelijk voort uit het uitgangspunt in de Souvereiniteit Gods. In zijn „Wezen van het Calvinisme" 1919 schrijft hij, blz. 23 „Het waarachtig objectieve is te vinden in God buiten den mensch. God is souverein. Uit Hem is de waarheid". De waarheid, die uit Hem is, moet worden ge loofd en beleden door ieder. Dan komt het waar lijk en geheel goed met ieder mensch, maar ook alleen dan komt het goed. Wordt de waarheid,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1