FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
I VERLOST
KERKNIEUWS.
met de kerk. Hetzij dan dat deze doop is de doop
van begeerte, of bloeddoop. De Kerk blijft dus
weer de spil, waar alles om heen draait. Is er
geen enkel contact met de kerk, dan ook geen
zaligheid. Cyprianus heeft den ketterdoop ont
kend. Maar de meeste Roomsche theologen oor-
deelen anders. Wanneer er dus nog eenig licht is
voor ketters, wel dan is het het licht der kerk.
En gelukkig, zegt Rome, trek dit licht velen nog.
Heel scherp oordeelt Rome dus over alle kerk-
institueering buiten haar om. Ze veroordeelt onze
kerk, en ziet die als ongehoorzaamheid. De be
lijdenis der kerk is misverstand.
CATECHISATIE EN KENNIS.
We eindigden het vorige artikel met de op
merking, dat heel scherp door ons moet worden
afgewezen bloote verstandelijke kennis zonder
meer. Het hart moet zijn aangeraakt. Wie de
Heere Jezus niet van harte liefheeft, kan zijn
catechisatieboekje wel in zijn hoofd pompen als
een serie jaartallen, maar hij blijft er koud onder.
Als een leerling de lessen leert zonder zich af te
vragen wat heeft dit tot mij persoonlijk te zeg
gen, kan ik dit belijden, beleef ik dit leerstuk
persoonlijk, dan mag zulk een kind des Verbonds
wel ernstig bidden en worstelen om een geopend
hart. De kennis op de catechisatie, die gekend
moet worden, is wezenlijk anders dan de kennis
van de historie van ons volk. Een veelweter met
een onbewogen hart, is minder dan een oud moe
dertje met kinderlijk geloof, die weinig weet.
Iets geheel anders is echter, dat we er naar
moeten staan, en dat onze catechisanten zelf bid
dend moeten zoeken naar kennis. Het geloof
zoekt kennis. Wie de Heere Jezus van harte lief
heeft, tracht Hem steeds meer te leeren kennen.
Geloof zonder kennis, is dor geloof. Geloof met
kennis is rijk geloof. En nooit zal een catechisant
meer dankbaar zijn aan zijn leermeester dan wan
neer ze veel zullen hebben geleerd op de catechi
satie, vooral als ze later die kennis in de levens-
practijk kunnen toepassen. Wie zijn leerlingen
met een boekje open laat zitten en daarbij om
moeilijkheden te voorkomen, zijn oogen maar wat
dicht doet, speelt met heilige dingen. Kennis is
noodzakelijk. Vooral in dezen tijd. Wanneer we
belijdende leden van Christus' Kerk willen zijn,
moeten we dan niet in staat zijn ons te verdedi
gen tegen aanvallen van buiten Wanneer een
jongen op de fabriek en op kantoor werkt, een
meisje op het atelier of winkel en ze worden aan
gevallen door vijanden, moeten ze dan in staat
zijn op te komen voor hun geloof of moeten ze
dan als Rome zeggen ga maar naar onze pas
toor
En zijn er ooit dagen geweest, waarin dit meer
broodnoodig is geweest dan onze dagen. Ouders,
die dan ook hun kinderen niet helpen, niet con
troleeren in het leeren voor de catechisatie, staan
schuldig en komen hun doopbelofte niet na. Ze
verstaan de teekenen der tijden niet.
En wanneer dan vooral met het oog op onzen
tijd de leerlingen wordt bijgebracht iets te weten
van de worsteling onzer kerken in het verleden,
dan zullen ouders, die hun kinderen liefhebben,
hiervoor dankbaar zijn. Het zijn dwazen die kla
gen onze kinderen moeten zooveel leeren. In
den regel ligt dit in de slapheid van zulke ouders
en kinderen. Wanneer een kind iederen dag een
tiental minuten bezig is met de les, dan kent het
de stof door en door op de catechisatie. Maar
wat is de practijk Dat sommigen het laten aan
komen op het laatste oogenblik. En zie, dan kun
nen vlugge leerlingen op de catechisatie nog wel
hun les voor de schijn kennen, maar het volgende
uur zijn ze alles totaal kwijt. Indien we echter
onze kinderen gewennen om iederen dag even
de les met aandacht te laten doornemen, dan val
len alle bezwaren weg.
Het bezwaar, dat kinderen van om de 20 hier
toe moeilijk kunnen worden aangezet, is ook al
geen uitvlucht. Wie zijn kinderen op de juiste
leeftijd van 13 jaar laat komen, en ze dan wendt
aan deze orde, kweekt als vanzelf een goede ge
woonte op. Deze leerlingen weten niet beter.
Maar als men de kinderen maar laat doen en ze
mogen het laatste kwartier of half uur ook nog
eens even nazien wat ze leeren mogen, dan
kweekt men een geslacht op, dat oppervlakkig
door I
B. HENGELAAR
31)
„Zeg eens, Overdiepkwam Goudoever plots,
terwijl hij aan z'n sigaartje trok, en den aange
sprokene een nieuwe presenteerde, „dat is me
daar ook een toestand in Indië, vind je niet
„Je bedoeltde muiterij Nou, dat zou me
dunken. Een ernstige ondermijning en aanranding
van het gezag, man."
„Die zaak kon wel eens een staartje hebben
ook
„Snap jij", vervolgde Overdiep, „hoe die mui
ters kans hebben gezien er met zoo'n schip van
door te gaan? Hoe kregen die kerels dat zoo
vlug voor elkaar."
„Natuurlijk georganiseerd overleg, waarde
heer. 't Staat bij mij vast, dat deze muiterij ge
schied is naar een welbedacht plan met een wel
overwogen demonstratief doel. De schepelingen
moeten m.i. wel aanwijzingen hebben gehad van
een leiding, welke het er om te doen was een
slag toe te brengen aan het gezag. Neen, het is
zeker geen onschuldig grapje."
„Hebt u niet gelezen, meneer Overdiep",
mengde ook Johan zich in de discussie, „dat, zoo
dra de „Zeven Provinciën" de reede verliet, twee
officieren over boord sprongen en een motorsloep
iets weet van de goddelijke waarheden. De Zeeu
wen hebben een pittige uitdrukking, om zulk doen
aan te duiden ze spreken van een „vulige ge-
wente". Inderdaad zulke vulige gewentes moeten
we niet aankweeken. Maar orde en regel. En
dan zal de catecheet er geen last mee hebben en
het fabeltje van het vele leeren is dan wel ver
dwenen, maar dan ook geen vulige gewentes,
maar goede gewoontes, zulke gewoontes, dat men
zich voor God en de gemeente kan verantwoor
den, naar de doopbelofte.
A. H. OUSSOREN.
IEZUS EN DE STAATSMACHT.
VII.
God en Keizer.
De boodschap van Jezus om den Keizer, maar
bovenal Gode te geven, wat Godes is, richt zich
gelijkelijk tot onderdaan en Overheid. Iedere
Keizer moet daar ook ernst mee maken.
Vooral in een Christelijke natie als ons volk
is, waarin geboortestonde en wording eenvoudig
niet te scheiden zijn van het Evangelie, dient elke
Keizer zich wel te wachten om te tornen aan de
rechten Gods.
Terecht schrijft Kuyper in „Ons Program" de
waarschuwende zinsnede „Een volk, dat naar
God vraagt, is niet te regeeren, tenzij de souve-
rein zich regeeren late door Gods Woord".
Iedere souverein, iedere Keizer, moet onder
alle omstandigheden daarvan doordrongen zijn.
Zeker niet het minst in onzen tijd met zijn chao
tisch karakter, waarin men het volksleven op ge
heel nieuw fundament wil optrekken. Hier is wel
uiterste voorzichtigheid geboden. We hebben in
onze stad wekenlang arbeiders bezig gezien met
het opruimen van puin der verwoeste huizen.
Hier en daar zag men hen ook bezig met los
wrikken van oude fundamenten.
Men vorderde daarmede heel langzaam en
moeizaam ondanks de mokerslagen van gespierde
arbeiders. Het is alsof die oude fundamenten
spottend, uitdagend roepen„Een goedkoope
overwinning zult ge op ons niet behalen".
Zoo is het inderdaad. Het kost heel wat zweet
en energie alvorens een klein brokje omverge
haald en in puin geslagen is.
Deze sterke harde fundamenten van eeuwen
oude huizen onzer stad, doen me denken aan het
verleden van ons volk. Er zijn in de grootsche
geschiedenis van ons volk geestelijke fundamen
ten gelegd, die zelfs onder beukend geweld niet
tot puin kunnen worden geslagen. Deze funda
menten zijn gebouwd uit het cement van het
Evangelie.
In ons volk leeft diep de overtuiging, dat Gode
teruggegeven moet worden, wat Godes is. Dit is
de inzet geweest van de bange worsteling tegen
Rome en Spanje in de 16de eeuw. Daaraan voedt
zich nog steeds de onverzettelijke weerstand te
gen elke vorm van despotisme.
Het Liberalisme van de 19de eeuw, dat een
poging ondernam om die oude fundamenten tè
verbrijzelen, heeft dat aan den lijve ervaren.
Het is zelf bezweken aan die ijdele ondernej
ming. Men gaat niet straffeloos in tegen het verr
leden van een volk. Waar ons volk zijn wortel?
diep in Evangeliebodem heeft geslagen, dient het
naar zijn aard bewerkt te worden. De Keizer,
wil hij waarlijk de opbouw en bloei van ons
volksleven bevorderen, is gebonden en moet zich
gebonden weten aan deze historische gesteldheid
van den bodem.
Kuyper geeft in een treffend beeld de gebon
denheid van den Souverein aan den levensgrond,
waarin een natie wortelt, aldus weer „Immers:,
zoomin de hovenier tuinieren kan zonder reke
ning te houden met den aard van den bodem,
waarin zijn planten wortelen zoomin de melk
boer ons deugdelijke zuivel kan bereiden, indien
hij niet let op den bodem, waarop zijn koeien
grazen zoomin een bouwmeester een hecht en
weldoortimmerd huis kan zetten, tenzij hij zich
schikt naar de soort van bodem, waarin zijn
bouwerf viel evenmin kan ook een Overheid
het volk en in dat volk het recht doen bloeien,
tenzij er rekening worde gehouden met den le
vensgrond, waarin die natie wortelt en waarop
dat recht gefundeerd staat".
Het is levenswijs de dingen naar hun aard te
behandelen.
Dit geldt van plant en dier en mensch, kortom
van alle levensverbanden.
Ondeskundige behandeling is hier zeer gevaar
lijk en menigmaal noodlottig. Het gezond ver-
bereikten, die tevoren eventjes door de muiters
was beschadigd. Of het dus ook voorbereid was!"
„Die drommelsche kerels, men moest ze in
de pan hakken" kwam Overdiep quasi-verbolgeri.
„Nou wacht maar eens af", zei Goudoever,
„ze zullen er niet malsch afkomen tenzij ze
kans zien tijdig de Russische wateren te bereiken.
Natuurlijk zijn ze dan in veilige haven. Moscou
ontvangt ze in open armen. De politieke pers
van Moscou beschouwt de muiterij, las ik ergens,
als een bijzondere aanwijzing voor de revolutio
naire gezindheid in Nederlandsch Oost-Indië."
„Dat zegt Moscou", lachte Overdiep.
„Nu ja, maar geloof toch maar, dat die heeren
daar hebben gewroet."
„Als nu onze regeering maar krachtig ingrijpt,
en geen aarzelende houding aanneemt. Dan zijn
we weg, en is Indië voor ons verloren, als men
gaat marchandeeren."
„Weet u wel, wie in dit geval de hoofdschul
dige is kwam Gerrit droogjes.
Goudoever en Overdiep keken verrast.
„Wat bedoel je, Gerrit", probeerde Overdiep
er achter te komen.
„De rooien staan hier schuldig", zei Gerrit ge
decideerd.
„Communisten zijn beroepsopruiers, dat weten
we wel, maar de S.D.A.P.-ers werken veel ge
niepiger, ze hebben de geesten rijp gemaakt tot
den opstand. Dat het met de tucht op de vloot
niet in orde was, bleek meermalen. En nu had
den de rooien prachtig gelegenheid de luitjes daar
te bewerken. Ze hebben het knap gedaan ook.
De rooien die hebben tot deze daad aan
gepord.
stand des menschen begrijpt dit en vertolkt dit
ten onzent in het spreekwoord „schoenmaker,
blijf bij je leest".
Als de boer optreedt als machinist en de loco
motief gaat bedienen, de machinist de veestapel
wil verzorgen en de boerderij wil drijven, gebeu
ren er ernstige ongelukken.
Hoe edeler en hooger de structuur van een
levensverband is, hoe meer zich ondeskundigheid
en verkeerde behandeling wreekt.
Tot de levensverbanden met een hooge en
edele structuur behoort ook een natie. Een natie
is niet een mechanisme, dat naar believen uit en
in elkaar kan worden gezet, evenmin een optel
som van een aantal millioenen menschen, die men
als nummers in een kaartsysteem kan registree-
ren, maar een natie is een zeer fijn levend orga
nisme, met tal van edele gevoelige deelen en
uiterst teer bindweefsel. Wie daarin opereert met
het mes van de macht en het zwaard der Over
heid, mag wel zeer deskundig en voorzichtig zijn.
Is zulk een natie bovendien een „Christelijke
natie", dan ontvangt de gevoeligheid der edele
deelen nog een accent.
Tot de edele deelen van een Christelijke natie
behooren het gezin, de opvoeding, de school, het
leven der Kerk naar buiten.
Wat zich hier direct voedt met de levenssap
pen van Christus, dient vrij te blijven van alle
Staatsbemoeiing. Dit is het domein van Christus,
waar Hij Zelf als Koning regeert. Treedt de
Staat hier toch dwingend op, dan tast hij de
gevoeligste edele deelen van de natie aan tot
eigen schade. Tot eigen welzijn onthoude zich de
Staat en betoone juist voor de edele deelen van
een Christelijke natie de zoo noodige achting en
eerbied. Hier is eigen leven uit een hoogere we
reld, waarin Staatsbemoeiing steeds verstoring
beteekent.
Zoo heeft de Staat het recht in te grijpen in
het sociale leven, allerlei maatregelen te treffen
om de harde rimpels van ongelijkheid weg te
wisschen. De Staat kan tot dat doel bijv. een
Winterhulp organiseeren. Dat is zijn goed recht.
Maar de Staat heeft niet het recht om bijv. het
leven der barmhartigheid en der offervaardigheid
in de Kerk in te schakelen in zijn eigen sociale
actie.
De Kerk is sui generis, d.i. van eigen bizonde
ren aard, met eigen leven en levensgebied, waar
niemand behalve Koning Jezus autoriteit heeft.
De Kerk oefent dan ook haar barmhartigheid
niet uit onder directie of per gratie van den
Staat, maar op bevel van en uit liefde voor
Christus.
En als de Kerk barmhartigheid en offervaar
digheid toont, dan „doet ze niet aan sociale ac
tie", maar dan geeft ze in priesterlijke intentie
aan Christus haar offers.
Haar offervaardigheid is een harer uitingen om
zichzelve aan Christus te offeren tot een levend
dankoffer.
In dit eigen leven der Kerk, dat God zij dank
nog machtig klopt in ons nationale leven, mag
de Staat niet binnendringen. Hier heeft de Keizer
de gestelde grenzen te eerbiedigen en zorg te
dragen, dat Gode ongehinderd worde terugge
geven wat Godes is.
Gelukkig de Keizer, die de edele deelen van
een Christelijke natie ongerept laat. Hij zal hon
derdvoudig aan waardeering terug ontvangen.
Overal waar de Keizer zich echter waagt aan
grensoverschrijding, ondermijnt hij eigen gezag.
N. J. HOMMES.
THEOLOGISCHE STUDIE IN DEZEN TIJD.
Het is een groot voorrecht dat de groote vra
gen van dezen tijd juist de theologische studie
weer in zoo sterke mate in het middelpunt van
de belangstelling hebben geplaatst. De nieuwe
richtingen, die in het denken van deze eeuw zijn
opgekomen, ze hebben als het ware stuk voor
stuk ons gedreven in de richting van steeds die
per en grondiger Bijbelstudie. Ze hebben onze
oogen er hoe langer hoe meer voor geopend, dat
we vanuit den Bijbel moesten,leeren denken, en
ons bij elk punt opnieuw hadden te bezinnen over
wat Gods Woord ons te zeggen heeft.
Doch niet alleen de nieuwe theologische
richting hebben daartoe gedreven, ook de groote
schokken in het geheele wereldgebeuren werken
daartoe mee. Het is uiterst merkwaardig, dat ook
ver buiten onzen Gereformeerden Kring het be
sef doordringt, dat de Bijbel het is, die ons in
deze dagen het eenig houvast biedt, in leven en
De S.D.A.P. heeft maanden en langer gewroet,
't Is hun schuld, 't Ligt voor hun rekening."
„Heel juist", prees Overdiep.
„En nu zullen ze wel weer niks hebben ge
daan. Ze wasschen hun handen in onschuld. Dat
is zoo hun gewoonte. Is er niks aan de lucht, dan
zijn het de braafste burgers, prachtige sociale
hervormers, maar komt de nood aan den man,
loopt het gezag gevaar, dan zijn ze tot alles in
staat. Ze zijn absoluut onbetrouwbaar. De Re
geering heeft niets aan ze."
„Weet U", zei Johan, „wat een S.D.A.P.-er
mij eens toevoegde in een vertrouwelijk gesprek
„Dacht je", zei hij, „dat het uit liefdadigheid is,
dat ik altijd gelapt heb voor de arbeidersbewe
ging bij stakingen en zoo
„Dat was, omdat ze ons zullen helpen in cri-
tieke oogenblikken."
„Sapperloot! Ja, zóó zijn die arbeiders nu...
Ze gaan van het principe uitVóór wat, hóórt
wat
Ze lachten allen.
„Wat je ook al geen principes noemt", merkte
vader Goudoever vroolijk op, „maar hoe laat is
het
Hij keek op z'n horloge.
„Zoo meteen zullen we even letten op de
nieuwsberichten van Vaz Diaz. Vermoedelijk
geven die ons wat meer licht in deze zaak."
„Ja", antwoordde Overdiep, „er is nog veel
duisters in deze affaire."
De zaak der „Zeven Provinciën" had ook on
der de dames een interessante discussie uitgelokt.
Vooral toen mevrouw Hoogland, Overdiep's
spontane uiting van „in de pan hakken" had op-
in denken. Allerlei menschelijke theorieën bleken
zoo voos en onhoudbaar, ze konden niet stand
houden in de felle spanningen die ons bewogen.
De Bijbel alleen werd met den dag sterker, meer
actueel, meer direct sprekend tot het jongere ge
slacht. Er .is meer vraag gekomen naar den Bij
bel, dan er in tijden geweest is. Dat bracht het
groote gevaar mee, dat men den Bijbel ging lezen
in eigen geest, dat men er uit ging halen, wat
men er zelf in zocht. Juist in antwoord daarop
is theologische studie thans dringende noodzake
lijkheid. Zorgvuldige exegese, zorgvuldige dog
matische bezinning over de groote vragen van
leven en denken, zorgvuldige overweging over
Gods doen in de geschiedenis van Zijn Kerk,
zorgvuldige bestudeering van de ambten in die
Kerk en de roeping van de Kerk, werden noodig
en worden nog van dag tot dag meer noodig.
Aan den kansel worden in deze tijden zware
eischen gesteld, eischen van kloekheid, van voor
zichtigheid, van diep inzicht in Gods Woord en
zijn roepstem tot dit geslacht, en al deze eischen
kan de kansel alleen vervullen, wanneer daar
achter staat degelijke theologische studie, studie,
die in elk opzicht zich door Gods Woord laat
leiden.
God heeft ons het voorrecht gegeven, dat de
theologische studie in deze laatste tijden ook tel
kens nieuwe vergezichten kon openen, nieuwe
samenhangen zag en nieuwe gedachten kon op
diepen uit het oude Woord. Daardoor is de
studiezin aangewakkerd, de liefde voor de theo
logische wetenschap in ruimen kring gegroeid.
Nu er zooveel dingen zijn, die onze harten en
gedachten in beslag nemen, nu we dag aan dag
overstelpt worden door de bange problemen van
dezen tijd, zij dit voor ons allen een aansporing
met de volle liefde van ons hart te blijven steunen
alles wat dienen kan om de Theologische Studie
te bevorderen. De Theologische Hoogeschool in
Kampen verdient het in de gedachten te blijven
van allen, die onze Kerken waarachtig liefheb
ben, en die iets verstaan van den grooten nood
van onzen tijd. Met trouw en volharding gaan
we voort te dragen, dat wat door onze vaderen
werd opgebouwd, hopende en biddende dat onze
Vader in de hemelen door de stormen van deze
dagen heen die Theologische Hoogeschool moge
blijven zegenen en ten zegen stellen, allen bitteren
aanvallen des boozen ten spijt.
J. H. B.
BEROEPEN TE
Geersdijk Cand. A. A. Leenhouts te Amsterdam.
MijdrechtO. W. Bouwsma te IJsselmuiden.
AANGENOMEN NAAR
Oosthem (Fr.): G. van Doornik, Cand. en
hulppred. te Winschoten.
LekkerkerkC. v. d. Breugel, Cand. en
hulppred. te Papendrecht.
In verband met de gestadige toename van
het aantal leden der Geref. Kerk te Apeldoorn
heeft de kerkeraad besloten alle pogingen in het
werk te stellen om zoo spoedig mogelijk te kun
nen komen tot het beroepen van een 4den predi
kant.
In enkele bladen wordt medegedeeld
„Het moderamen van de Generale Synode der
Geref. Kerken heeft naar aanleiding van de bij
hem binnengekomen verzoeken om een Synode
bijeen te roepen en den door sommige kerkelijke
organen in die richting geuiten wensch, aan de
kerken bericht gezonden niet voornemens te zijn
de Synode binnenkort bijeen te roepen, wijl het
moderamen geen genoegzame reden daartoe ziet."
Studiefonds Theol. Hoogeschool.
Prof. Honig is niet meer in ons midden. We
hebben zijn lichaam begraven. En zijn ziel is na
dit leven van stonden aan opgenomen tot Chris
tus, Dien hij zoo innig liefhad. We missen hem
zeer in onzen kring, de Johannesfiguur, den man
van de krachtige liefde met hart en mond en
daad. We missen hem zeer, ook met betrekking
tot het studiefonds, dat hij zeer vele jaren met
de hem eigen buitengewone toewijding en nauw
gezetheid heeft beheerd, dat een stuk van zijn
leven geworden was, en niet het minst omdat hij
daardoor in nader contact kwam met een deel
der studenten en zoowel in stoffelijken als in
gevangen, was haar belangstelling dermate ge
prikkeld, dat ze 'n levendig aandeel nam in de
beschouwingen over muiters en opstandelingen.
Mevrouw Hoogland bewoog zich niet ongaarne
op het terrein der binnenlandsche- en buiten-
landsche politiek, en de aanwezigen hadden pret
in de guitige wijze waarop het schrandere me
vrouwtje de politiek-geschoolde heeren van ant
woord diende. Zij was maar zoo niet uit het veld
geslagen. Zij hoopte nog heimelijk, dat de muiters
goed op tijd de Russische wateren zouden kun
nen bereiken, endat ze dan in dat gezegende
land maar voorgoed mochten blijven. Zulk tuig
kon men missen hier.
Men lachte luid om de origineel-grappige uit
latingen van mevrouw Hoogland, die thans zeer
triumfantelijk de kamer rondkeek.
Overdiep keek stom van verbazing, was het
met de spreekster absoluut niet eens, maar hij
bezat klaarblijkelijk de courage niet nogmaals
met de politieke avonturierster in discussie te
treden, en daarom deed hij er het stilzwijgen
maar toe.
Ook moeder Goudoever kon zich ditmaal niet
vinden in mevrouw Hooglands opvattingen.
Zij meende, dat de booze muiters terdege
moesten gestraft worden en dan nu ja, dan
zou de Regeering wel weten, hoe het verder
moest.
Toen Vaz Diaz aan het woord was geweest,
en men éven geboeid had zitten te luisteren, werd
de conversatie wat minder zwaarwichtig, de po
litieke beschouwingen werden gestaakt, zeer tot
genoegen van de meisjes, die vanavond niet bijs
ter geïnteresseerd bleken voor de buitenlandsche