No* 2 Vrijdag 10 Januari 1941 55e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ F) OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 Weest sterk en hebt goeden moed en vreest niet en verschrikt niet voor hun aangezicht want het is de HEERE, uw God, Die met u gaat Hij zal u niet begeven noch u verlaten. Deut. 31 6. Wat is dit een rijk woord, dat Mozes tot Israël sprak bij zijn afscheid Een woord van sterk? bemoediging nu het volk voortaan zonder Mozes verder moest gaan, verder, d.i. hier de strijd tege moet Deze bemoediging was niet overbodig, want Israël stond voor een onbekende toekomstwor steling, zware strijd wachtte hen. Rijk is ditweest sterk en hebt goeden moed, de HEERE gaat met u mee, Hij verlaat en be geeft niet Mogen wij dit woord spreken tot ieder die 1941 is ingegaan? Kunnen wij tot allen zeggenhebt goeden moed Er zullen er niet vele zijn, die het niet noodig hebben, nu weer een nieuw jaar voor hen ligt en dus onze blik van zelf zich vooruit richt. Maarkan ieder nu goeden moed hebben, behoeft niemand te verschrikken voor het aan gezicht van 1941 Kan en mag nu ieder zich in prenten wees niet bang, kom, moed houden Wij kunnen geen voorspellingen doen, (geluk kig nietGod alleen weet wat 1941 ons bren gen zal en wat geschieden zal. Maar wij zijn menschen en wij hebben oogen die zien en een hoofd dat denkt, en wanneer wij onze gedachten laten gaan over het jaar dat komt, dan kunnen wij toch verwachten datneen, wij vullen het niet in. God kan dat alleen Doch juist de onzekerheid en de onmogelijk heid voor ons om dit in te vullen, maakt ons dikwijls bezorgd en vreesachtig. De horizon is zoo donker gekleurd Mogen wij nu een ieder toeroepen laat varen die vrees Neen, dat mag niet. Daar zijn menschen, die wel vreezen moeten. Wie niet behoeft te vreezen, dat is de Kerk van Christus. Mozes spreekt hier tot Gods volk. Voor hen gold de belofte de HEERE Uw God gaat met u. En Gode zij dank, deze belofte dat is nog de heerlijke belofte voor Gods Kerk. Aan de gemeente des Heeren roept God toe vreest niet, wordt niet verschrikt. Vreest ook 1941 niet, want ook 1941 is een annus Domini, een jaar onzes Heeren, een jaar waarin en waarover het verhoogde Kind uit de kribbe Zijn machtige Scepter zwaait. Zijn machtig arm beschermt de Zijnen En derhalve, gij kerk des Heeren, hoe somber ook 1941 u moge tegemoet komen hebt goeden moed Daarom, allen die Christus als Koning van 't heelal erkentvreest niet, zie op Hem, Die u niet zal begeven noch u verlaten. Maar dan is één ding noodig. Dit ééne is dit dat gij Hem laat Koning zijn, dat gij weet dat deze Koning uw Zaligmaker is, Die u van uw zonden verlost. Wie zoo Christus niet kent, heeft reden tot vrees. Niet alleen om 1941. Altijd, en dus ook nu. Wat menschen vreezen voor 1941, en mis schien is daar reden voor, is altijd nog maar kinderspel bij wat komen gaat als Christus komt met Zijn eind-gericht. Hij laat u een nieuw jaar beginnen, een nieuw jaar van genade. Hij vergadert ook dit jaar Zijn kerk. Hij staat ook dit jaar met open armen om allen, die ver moeid en belast tot Hem komen, rust te geven. Eeuwige rust. Ware rust. De genadetijd duurt niet eindeloos, voor de wereld niet, voor u persoonlijk nog minder. Gij begint 1941 zult gij het ook ten einde brengen Weest sterk en hebt goeden moed een woord voor de geloovige kerk en dan voor alle tijden en voor alle omstandigheden. Ook voor uw om standigheden. Voor allen die Christus voorbij gaan, klinkt hetvreest, wordt verschrikt, laat alle moed varen Komt tot Hem en vindt rust. Hij wil rust ge ven, indien gij Hem eerst toestaat uw schuld te verzoenen. Wie deelt in die verzoening, is rijk, die heeft alles. Heeft het heden, maar ook de toekomst. Hij heeft Christus en Deze heeft alles. Neen, 't is rijkerChristus heeft hem. En Christus waakt over de Zijnen. Christus zorgt, Christus bestuurt, Hij leidt, ja, 't kan zijn langs zware wegen, waarop voor ons besef alleen de schaduwen vallen. Maar houdt toch vast in vertrouwen Christus gaat vooraan. Hij gaat mee, begeeft noch verlaat. Zelfs niet in het donkerste oogenblik, zelfs niet in den dood Wat zullen wij dan vreezen? Zoo God voor ons is, wie, wat zal tegen zijn Wissekerke. A. A. OOSTENBRINK. TERUGBLIK OP 1940. In deze tweede week van het nieuwe jaar is het nog niet telaat een terugblik te werpen op het zoo veelbewogen jaar dat heenging. Een jaar, zooals door niemand onzer beleefd werd. In dat jaar werd ook ons volk in den oorlog betrokken. In dien oorlog vielen er vele dooden, die voor het vaderland hun leven offerden. Er zijn nu ook in ons land soldatengraven, op den Grebbeberg en vele plaatsen meer. Graven moes ten gedolven ook voor hen, die vielen als slacht offers van aanvallen uit de lucht. Hoevele vrou wen werden weduwen, hoevele ouders beroofd van kinderen, ook kinderen beroofd van ouders. En dan zijn daar de verminkten en invaliden. Daar zijn ook de duizenden, wier huizen ver woest werden, wier welvaart vernietigd werd, En daarbij komt, wat van ons allen geldtons land werd bezet gebied. Onze volle vrijheid zijn we kwijt. Op dat jaar zien we terug als op een rampjaar. Dat harde woord kunnen we laten staan, als we daarmee dan maar niet bedoelen te zeggen, dat het alleen maar rampen bracht. Wanneer we dat jaar aan ons laten vooorbijgaan, merken we ook nog vele zegeningen en weldaden. We werden nog bewaard voor een ellende als in andere volkeren nu gevonden wordt. We moe ten wel de lasten en beperkingen van de distri butie ons laten welgevallen, maar we hebben nog geen gebrek geleden. Akker en veld heeft ook dit jaar vrucht gedragen. In het voorjaar is er ge zaaid, terwijl de vliegmachines boven 't hoofd van den zaaier ronkten en er is ook gemaaid en geoogst. Is er een begrijpelijke zorg als we den ken aan de toekomst, tot nu toe zijn we geholpen. Er waren ook bijzondere zegeningen, als er was een bijzondere bewaring van hen, die als soldaten rechtstreeks in den oorlog betrokken werden. Het is begrijpelijk, wanneer zij, die in doodsnood verkeerd hebben, zich daarin liefst niet meer verdiepen. Laten ze het toch doen om te zien de uitredding door de bewarende hand des Heeren. Voor hoevelen was de laatste dag van het jaar een dag van vernieuwde smart, als gedacht werd aan hen, die vielen. Hoevele gedachten zijn toen weer bijzonder uitgegaan naar den Grebbe berg en waar maar soldatengraven zijn. Maar wat een groote reden tot dank hadden dan zij, die gespaard werden en zij, die de hun nen weer ongedeerd mochten terug ontvangen. Al die weldaden moesten dan wel dringen tot eenLoof, loof den Heer mijn ziel met alle krachten. Temidden van de donkere oorlogsdagen scheen er ook eeuwigheidslicht. Toen gingen er ooren en harten open voor het Evangelie bij hen, die daar anders niet naar vroegen. Toen werd er gevraagd om voorbede velen gingen zelf weer bidden. Toen was er ook bij velen een geloovig zich overgeven aan den Heere en een zich veilig we ten onder Zijn hoede ook in de grootste gevaren. Toen werd ook de vertroosting gekend uit het Woord Gods, zooals dat tot uiting kwam in een kaartje, dat aan een soldatengraf op den Grebbe berg werd gehecht. Daar stond op geschreven een laatste groet voor mijn lieve jongen. Tot weerziens in den hemel. Je Moeder. En is het niet een groote weldaad Gods, dat het Evangelie nog vrij kan verkondigd worden, dat het licht nog op de kandelaar staat en nog schijnt in het donker. Wel is 1940 een rampjaar, maar niet als zou het alleen maar rampen gebracht hebben en alle zegeningen hebben ontbroken. De zegeningen waren er ook, ze waren nog vele en voor som migen waren ze ook heel groot. Als een zegen moet ook worden gezien de bemoeienis, die God in de rampen met ons volk en ook met ons hield, om ons tot Hem te bren gen, tot Hem te bekeeren en in den weg der bekeering te doen wandelen. Het werd geen rampjaar door misgewas, door groote droogte of te overvloedigen regen ook niet door epidemiën. Het werd een rampjaar door den oorlog, die menschen ons aandeden. Maar daarin was toch ook het doen Gods. We moeten dat niet willen verbergen om zoo te voorkomen, dat de menschen zouden zeggen ,,als God dat deed, dan wil ik van God niet meer hooren, want dan is God wreed". We moe ten dat uitspreken en in het woord helder en klaar voor ons bewustzijn stellen, dat God dat kwaad deed komen. Zoo moeten het zien de verminkten en de rouwdragenden en de getroffenen in hun welvaart, zoo moeten we het allen zien, wij, die ons allen als geslagenen voelen. We zijn door God geslagen en daarin was Gods hand, opdat we onze wegen voor Hem zouden doorzoeken, onze zonden zien en belijden. Er is een zonde te belijden over een tekort in den arbeid der kerk onder ons volk. Het is niet buiten de zonde en schuld der kerk, dat er zoo veel duizenden zijn in ons volk, die van het Evangelie totaal vervreemd zijn. Van die zonde van nalatigheid zal de kerk zich moeten bekeeren met belijdenis van haar ontrouw. Toch is het niet alleen de schuld der kerk, dat er zoovelen van God en Zijn dienst ver vreemd zijn. Het Evangelie is toch gepredikt in honderden kerken, niet in schuilkerken, die moei lijk te vinden waren, maar in kerken die staan aan pleinen en straten. Het Evangelie is verbreid om iets anders te noemen door de Christe lijke scholen, waar de Naam van Christus bekend werd gemaakt. En op die scholen gaat het groot ste deel van de kinderen van ons volk. Met het Evangelie is ons volk in aanraking gebracht door vele dagbladen en geïllustreerde weekbladen en allerlei organisaties. Dat er een God is, dat die God regeert en dat Hij in Jezus, die in Bethlehem geboren werd, den Zaligmaker gaf, daarvan heeft toch het groote deel van ons volk nog wel weet. Maar ondanks dat alles vroegen ze niet naar Hem, eerden zij Hem niet, gingen zij de kerk ach teloos voorbij, hoewel heel velen toch gedoopt werden. En nu kwamen die groote rampen, waarin een ieder deelt, waardoor allen getroffen werden. En ze kwamen dan zooals er staat in Jer. 5:3 opdat allen voor Hem zouden beven. In de Statenvertaling staat ,,Gij hebt ze geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld". In een nieuwe vertaling van Prof. Aalders lezen we: Gij hebt ze geslagen, maar zij hebben niet ge beefd. Deze vertaling is duidelijker. God wilde dat we in het kwaad, dat Hij bracht, zouden zien de tuchtiging waarmee Hij ons tuch tigt, opdat we voor Hem zouden beven, naar Hem vragen, in Zijn weg gaan wandelen in waarachtige bekeering tot Hem. Kan nu gezegd, dat ons volk heeft leeren be ven voor God dat het Zijn tucht heeft aange nomen dat het naar Hem vraagt, om in Zijn weg te wandelen, in waarachtige bekeering Het is te vreezen, dat aan het einde van dat jaar vele klachten zijn vernomen, die een aan klacht inhielden tegen den Heere. Wie het zöö zou geëindigd hebben, heeft de bedoeling Gods miskend. Hij heeft zoo met ons gehandeld, opdat wij zouden verstaan, dat Hij een klacht heeft over ons, een gerechtvaardigde klacht, een klacht, dat wij Zijn liefde, ons betoond in de Zending van Zijnen Zoon, hebben miskend. Allicht heeft menig hart dit jaar weieens ge beefd, toen de verschrikking zoo heel groot was. Toen klopte de Heere aan de deur van het hart Wie Hem dan toen niet heeft opengedaan, heeft toch niet waarlijk voor den Heere gebeefd, maar alleen voor het dreigend kwaad. Dan moet de Heere over hem nog klagen, dat hij zich nog niet bekeerde, en moge hij dan nu nog die roep stem leeren verstaan en volgen. Wie door genade leerde wandelen in den weg der bekeering, zal willen erkennen, dat zijn be keering nog zoo onvolkomen bleef, dat nog zoo heel veel zonden niet volkomen werden uitge bannen die zal zich daarom ook voor den Heere willen verootmoedigen. Wie zich verootmoedigt, behoeft dan niet ver- ontmoedigd te zijn. In Jer. 5 3 staat ook, dat de Heere vraagt naar oprechtheid. Wel dan dien mensch, die weten mag, dat het z'n oprechte begeerte is, den Heere te dienen en te verheerlijken. Ook in 1941 zullen de oogen des Heeren zien naar waarheid en oprechtheid (Jer. 5:2). HEIJ. DE KERK BIJ EUSEBIUS. We zagen, dat het kerkbegrip bij Eusebius zoo geheel anders is dan Gods Woord ons dit open baart. En dat de diepste oorzaak ligt in de ver binding van Athene met Jerusalem, de Grieksche wijsbegeerte met de bijzondere Openbaring Gods. Door deze synthese -immers zag Eusebius de leer van de redding van de mensch (de soteriolo- gie) als een voortzetting van de leer van de schepping (de kosmologie). Terwijl bovendien de Redder der wereld bij hem niet is de Zondenverzoener, de Redder uit ellende, maar Hij, Die aan deze wereld een nieu we prikkel geeft om in goede richting verder te gaan (de geneesheer bij de zieke). Vraagt ge aan Eusebius, hoe de inrichting der kerk is, dan antwoordt hij, dat er rangorde moet zijn. Wie hier echter denkt aan hiërarchie, zooals deze later is opgekomen (b.v. bij Cyprianus), wordt door Eusebius tegengesproken. Cyprianus is de man, die het oud-katholieke kerkbegrip ge vormd heeft. Beroemd is zijn boek „Over de een heid der kerk". Hij wilde alleenheerschappij van den bisschop. Wie niet bij de katholieke kerk was aangesloten kon geen heil deelachtig wor den. Niemand heeft God tot Vader, zeide hij, die de kerk niet tot moeder heeft. Eén van de groot ste verdiensten van Cyprianus is geweest, dat hij gezegd heeft, dat de Heilige Geest niet spreekt en werkt, los van de kerk. Maar Eusebius wil van zulk een streng kerk begrip niets weten. Hij was toch ook leerling van Origines, die de kerk zelfs nx^t noodig oordeelde voor de „intellectueelen". Wanneer Eusebius dan ook over rangorde spreekt, laat hij deze slaan op de „leeken". Hij onderscheidt drie standen le. de catechumenen, 2e. door den doop verlich ten en 3e. diegenen, die meerdere kennis verkre gen hebben. Deze laatsten zijn niet qualitatief onderschei den van diegenen, die mindere kennis hebben. Zoo immers zagen het de Gnostieken, neen, Euse bius wil deze gevaarlijke klip omzeilen, bedoelt niets anders dan gradatie in kennis van de leer. Een onderscheiding, die hoewel niet van alle be- teekenis ontbloot, toch door weinigen is over genomen. Hoe ziet nu echter Eusebius de bisschop. Deze staat naast de Logos. Christus is dus niet den opdrachtgever van den herder der kudde, Chris tus is niet de Koning der kerk, neen, op een lijn staat Hij, die de kerk geneest, die haar tot beter leven prikkelt (de Logos) en de herder, die in wezen hetzelfde werk doet. Daarom doet hij zelfs de uitspraak, dat naast de Logos staat Aaron, Melchizedek en de bisschop. Ook hier ziet men weer, hoe vér Eusebius van de Schrift af staat, en hoe diep de kerk al na enkele jaren na het sterven van de apostelen vervallen is. Hoe is nu de verhouding van de kerk en de Heilige Schrift Deze kwestie beheerscht later de verhouding tusschen Rome en de Reformato ren. Eusebius zegtde Kerk bewaart de Schrift en legt ze uit. De autoriteit van de Schrift laat hij samenvallen met die van de Schrift. Rome zegt later wij ontvangen de H. Schrift uit de handen der kerk. Daarom mag het gezag van de Schrift niet losgemaakt worden van het gezag der kerk. (Zie hierover Berkhouwer Katholiek Dogma Cap. IV.) De Schrift is bij Rome Gods Woord op gezag der kerk. De kerk doet het gezag van de Schrift effectief zijn. Zoover gaat echter Eusebius niet. Wel kent Eusebius ook reeds waarde toe aan de kerkelijke traditie. Maar uitdrukkelijk zegt hij, dat het een feit is, dat de kerk de Schrift juist uitlegt. Als dogma wil hij deze gedachte nog niet ponceren. Later zegt Rome met nadruk, dat aan dit dogma niet ge tornd mag worden. Alleen de kerk kan de Schrift juist uitleggen. In kiem zien we echter dus hier al aanwezig de leer der onfeilbaarheid. We willen deze artikelen besluiten met iets te zeggen over de opvatting van Eusebius van de sacramenten en de kerk. Eusebius kent twee sacramenten doop en avondmaal. De doop is het middel tot vergeving der zonden. Door den doop wordt de wedergeboorte aan de geloovigen geschonken. De doop reinigt van het vuil van het veel godendom en wettelooze levenswandel. Het avondmaal is een geestelijk offer. Offer van het verlichte verstand. Het wezen ligt in de be trekking tot het offer van Christus. Dit offer wordt echter niet herhaald, maar is een gedach tenismaaltijd. Hij drukt dit uit in deze woorden de herinnering aanbrengen, de gedachtenis vol-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1