BOEKAANKONDIGING. OFFICIEELE BERICHTEN. 4% Obligatieleening 1936 4% Obligatieleening 1937 zijn aan de macht van den Keizer, aan welks overkant de macht van God ligt. De eerbiediging van die grenzen en de eerbied voor de heerschappij Gods is de beste waarborg voor de heerschappij van den Caesar. Want Je zus heeft niet gesproken van God óf Keizer. Hij stelde de menschen niet voor de keus een van beiden te kiezen, maar voor een duidelijk én - én. De Macht van den Keizer sluit de Macht van God niet uit, noch omgekeerd. De eerste heeft de laatste te dienen. Zij ontvangt haar bestaan, haar waarde, haar rechtsgrond van de Macht Gods. Zij staat in dienstrelatie tot de Macht Gods. Dat is haar wezen en bestemming. Daarom moet zij bescheiden, maathoudend zijn, doordron gen van haar relativiteit. De Keizer moet het zijne hebben en God moet het Zijne hebben. Dat is niet ieder evenveel. God is meerder dan de Keizer, dan alle Keizers te samen. Zoo heeft Hij meerdere rechten. Tenslotte regeert de Keizer alleen bij de gratie Gods. Het woord van Jezus Gode terug te geven, wat Gode toekomt, roept het halt toe aan de Keizers, die hun macht over alle gebied willen uitbreiden. Als de Staat de Hoogheidsrechten van God niet eerbiedigt, dan mag een Christen niet meer gehoorzamen. Daarom is het van hoog belang, dat iedere Keizer, iedere Staat klaar en duidelijk wete, wat de belijders van Jezus Christus aan God meenen te moeten teruggeven. Daarover mag geen on zekerheid bestaan, want dat zou noodlottig kun nen worden. Klaarheid hierover is stellig in onzen tijd gewenscht, nu er bij velen een drang is om den Staatsinvloed op schier elk levensterrein tot gelding te brengen. Dit proces van Staatsabsolutisme begon reeds voor meer dan een halve eeuw. Wat toen nog veelszins latent was, is nu openbaar geworden. Treffend voor zijn profetische zienersblik en wonderlijk actueel voor onzen tijd is, wat Dr Kuyper in 1887 schreef over de expansiezucht van den modernen Staat, die den christen ge durig in pijnlijk conflict dreigt te brengen. In zijn rede „Tweeërlei Vaderland" schrijft Kuyper de volgende profetische woorden „En waar ook nu weer de vermetelheid veld wint, om aan het inzicht van den Staat heel ons menschelijk bestaan te onderwerpen aan de "op leiding van den Staat heel onze menschelijke ont wikkeling in handen te spelen en aan het belang van den Staat alle menschelijke zelfstandigheid ten offer te brengen dreigt ook thans onder wijsgeerige gelijk eens te Rome onder supersti- tieuse vormen, weer die zelfde verheerlijking van het Staatsalvermogen op te komen, die de Vader- landsche instelling van haar roeping voor hooger afsnijdt, en den landzaat, zoo hij anders God nog vreest, slag op slag voor de pijnlijke keuze plaatst, wat Wet en wat Koning, die voor het betere Vaderland, dat boven is, of van het Va derland, dat hij op de aarde mint, door hem als Staatsburger moet gehoorzaamd" (pg. 21). Treffend is de wijze waarop Kuyper hier het gevaar van de moderne Staatsexpansie signaleert. Het is deze expansiezucht, welke alles voor den Keizer wil opeischen en de vordering van God wegdrukt, waarover een Christen met zorg ver vuld is en moet zijn. Immers.als, om met Kuyper,te spreken, de ver metelheid veld wint, om aan inzicht, opleiding en belang van den Staat alle leven en levenster rein te onderwerpen, dan moet dat verloopen in een ernstige inbreuk op den eisch van Jezus Gode terug te geven, wat Godes is. Al wie in Jezus Christus den hoogsten Profeet erkent en voor Zijn Woord buigt, kan dit niet aanvaarden. De consequentie van deze totalitaire expansie moet zijn, dat men de kerk met haar bovennatuurlijke oorsprong inschakelt in en ge- lijkgeschakelt aan cultuurverschijnselen als kunst en wetenschap. Dit nu mag nimmer geschieden. Het leven der Kerk is van geheel eigen oorsprong en aard en mag nooit als een moment in de menschelijke cultuur worden behandeld. God eischt ook van den Keizer, dat hij Gode zal terug geven wat Godes is en daarom heeft iedere Keizer dit eigen leven der Kerk te eerbiedigen. In gehoorzaamheid aan het Woord Gods heeft de Kerk dezen eisch van God aan alle Keizers te verkondigen. De Kerk moet naar beide fronten getrouw zijn. Zij moet den onderdanen vermanen zich niet te ver grijpen aan de rechten van den Keizer, maar om gekeerd ook even beslist den Keizer vermanen de rechten Gods niet te miskennen. De Kerk moet getuigen tot de menschen eerbied te hebben voor den Keizer om Gods wil, maar zij heeft met den zelfden ernst den Keizer toe te roepen de reli gieuze overtuiging der onderdanen te eerbiedigen en hun vrij te laten Gode terug te geven, wat Godes is. Aan het gezag van den Keizer zijn grenzen ge steld. Zoo ergens dan moet daar zeker in ons vaderland bloedige ernst mee gemaakt worden. Want de boodschap van Jezus over de Staats macht en haar grenzen, is Gode zij dank nog diep geworteld in een groot deel van ons volk. Gaat men daartegen in, dan moet dat op ern stige weerstand stuiten. In onzen verwarden tijd hoort men op dit punt gevaarlijke klanken, waar in bijv. de Staat openlijk losgemaakt wordt van elke binding aan de zedewet Gods. Zoo citeerde de Standaard van 9 Dec. een der gelijk betoog, waarin de gevaarlijke stelling werd verdedigd, dat de Staat alleen zijn taak naar bui ten zou kunnen vervullen als hij boven alle zede lijke normen staat. Het gold een artikel in „De Waag", waarin o.a. gezegd werd „Doch zedelijkheid heeft geen gelding in het verkeer tusschen staten. Zedelijkheid geldt uit sluitend voor den mensch als handelend wezen. Het menschelijk handelen wordt beoordeeld naar normen van liefde, eerbied, gerechtigheid en bil lijkheid, kortom naar zedelijke normen. Een ge meenschap zonder deze categorieën is ondenk baar, deze categorieën zijn de noodzakelijke voor waarden tot de mogelijkheid van samenleving überhaupt. Alleen in een tot Staat georganiseerde volks gemeenschap kunnen de volksgenooten als zede lijke menschen leven. Eerst in Staatsverband kan de mensch als redelijk, zedelijk wezen geheel tot zijn recht komen. De Staat beschermt het leven van zijn burgers en waarborgt de mogelijkheid van samenleving voor zijn burgers als redelijke, zedelijke wezens. De Staat kan deze taak alleen dan vervullen, indien hij onafhankelijk is, ook van zedelijke normen. De zin van den Staat is het heil van zijn bur gers, daarom kan het heil van de eigen burgers niet anders dan boven het heil van de burgers van een anderen Staat gaan. Een Staatsman, die het heil van zijn Staatsburgers als volksgemeen schap niet boven alles stelt, schiet te kort in zijn taak hij stempelt zich tot verrader van zijn volk, want hij waarborgt zijn volksgenooten niet de mogelijkheid om als redelijke, zedelijke menschen samen te leven. Het is de taak van den Staatsman er voor te waken, dat het den Staat steeds mo gelijk is aan zijn zin te beantwoorden. In deze taak mag een Staatsman zich nooit laten beper ken, ook niet al zou hij daardoor als mensch in strijd met de zedelijke normen komen." De Standaard wees er terecht op,dat deze ontstellende beschouwing zuiver een teruggrijpen was naar de leer van Maechiavelli. Met verbazing vragen we ons af, hoe de auteur in „De Waag" het mogelijk acht, dat een Staat zich zelf onafhankelijk van zedelijke normen kan proclameeren en tegelijk nog kan zijn de waar borg van samenleving van redelijke en zedelijke burgers. Ik geloof dat hier van toepassing is het wijze woord van den grooten Duitschen dichter Goethe „Het gaat met een Heer slechts goed, Als hij, wat hij beveelt, ook zeiven doet". Men roemt tegenwoordig veel over het volk- sche karakter. Men wil tegenwoordig terug naar de kern van de Nederlandsche gemeenschap. Men wil worstelen in de glorieuze traditie van het voorgeslacht. Dat juichen we toe, maar dan moet men dergelijke theorieën niet propageeren, want dan wordt de afstand tusschen verleden en heden wel pijnlijk groot. In de barensweeën van dezen tijd is het een verademing zich te verdiepen in de groote worsteling van de 16e eeuw, de ge- boortestonde van ons vaderland. In het jaar 1581 zwoer men Philips af. Tegenover de gevaarlijke beschouwingen van „De Waag" willen wij stel len de taal van de „Acte van Verlatinge". Daar heet het „De onderzaten zijn niet van God geschapen tot behoef van den vorst om hem in alles wat hij beveelt, hetzij goddelijk of ongoddelijk, recht of onrecht onderdanig te wezen en als slaven te dienen maar de vorst is geschapen om der wille van de onderzaten, zonder dewelke hij geen vorst is, om hem met recht en redenen te regeeren en voor te staan en lief te hebben als een vader zijn kinderen en een herder zijn schapen". Dat is an dere taal als van „De Waag" over den Staats man. Hier wordt beleden, dat ook de vorst Gode terug moet geven, wat Godes is. Hier wordt be leden, dat ook de vorst gebonden is aan de zede- wet. Dat is echt volksch, echt vaderlandsch in oud-Nederlandschen zin. N. J. HOMMES. GEREFORMEERD PROTESTANTISME. VII. De vrijheidszin. We komen nog eens terug op de vrijheidszin, die den Gereformeerden op elk gebied van huis uit in het bloed zit. Zoo iemand mocht denken, dat de religieuze overtuiging, welke wij toege daan zijn, alleen maar beteekenis heeft voor het „hiernamaals", zooals wij tegenwoordig telkens kunnen hooren, en niet voor het leven van eiken dag in gezin, maatschappij en staat, die kan in de geschiedenis van de Gereformeerden het te gendeel leeren. Godsdienst naar de Heilige Schrift, waarbij God als Souverein van al wat geschapen is, erkend wordt, heeft niet slechts met het hiernamaals, maar ook met de zaken van deze aarde veel te maken. De behoefte aan vrijheid voor de kerk dreef Van Raalte en Scholte in het begin van den vo- rigen eeuw met hun landverhuizers naar Noord- Amerika. De dorst naar burgerlijke vrijheid, de vrijheid voor de kerk, deed in het laatst van den 16en eeuw de Gereformeerden naar het zwaard grijpen tegen de tyrannie van Spanje. Prof. Eekhof schrijft in zijn meergemelde studie als de Luthersche strooming van de Hervorming bij het voortreffelijke en aantrekkelijke, dat haar eigen is, in Nederland overheerschend was ge worden, dan zou ons land zich nimmer hebben vrij gevochten van Spanje. In dit oordeel staat Prof. Eekhof niet alleen. De Duitsche Luthersche reformatie was groo- tendeels het werk van de vorsten. Gingen de landsvorsten tot de Hervorming over, dan ver anderden zij de leer in hun heele vorstendom. Zij schaften de Roomsche leer af en voerden de Protestantsche. Het volk kreeg een dominé in plaats van een pastoor. De heer van het land was ook de heer van den godsdienst, zeiden de Lutherschen. Best begrijpelijk, dat het ProtestÜnt- sche geloof er op die manier niet diep inging. Het feit, dat sommige streken in Duitschland Protestantsch geworden zijn, is gevolg van een vorstelijke luim, wanneer we op de menschelijke factoren afgaan en aanzien wat voor oogen is. Hoe heel anders is het in ons land toegegaan. Hier begon de Hervorming bij het volk en kwam op uit het volk. Hier heeft het Protestan tisme diep wortel geschoten in de harten der een- voudigen. En de nieuwe leer was niet een op gelegde, maar een vrij gekozen leer, die uit eigen overtuiging werd aangehangen. Zoo is het in ons land gebleven. De vrijheidszin der Gereformeerde Protestan ten is dikwijls uitgemaakt voor zeer na verwant met de revolutie. Vooral Roomschen hebben de Gereformeerden, toen zij tegen Spanje opstonden met het zwaard, revolutionairen genoemd. Zelfs de kiem van de Fransche revolutie, zeggen zij, draagt het Protestantisme in zich. Bij de Refor matie is men gaan tornen aan het gezag. Aan het gezag der kerk, aan het gezag van de ambten. Later is men juist onder de Protestanten gaan tornen aan het gezag van den Bijbel, aan het gezag yan de overheid. Het revolutionair beginsel was niet meer te stuiten. Het werkte steeds ver der door, als gist in het deeg, zeggen de Room schen. In zijn Ongeloof en Revolutie heeft Groen van Prinsterer een mooie bladzijde geschreven om die beschuldiging als zou de reformatie revolutionair geweest zijn, te, weerleggen. Groen betoogt, dat de vrijheidszin der Gereformeerden groot was, maar die vrijheidszin dreef er niet toe, om het gebod Gods ongehoorzaam te zijn en op te staan tegen de machten, welke Hij over ons gesteld heeft. Groen stelt de schuldvraag. Aan wie zijn de beroeringen in ons land uit den 16en eeuw te wyten Antwoord aan den afgrijselijken dwang der Roomschen. De kerk in verbond met het wereldlijk geweld dwong de burgers te blijven bij een verdorven godsdienst vol misbruiken, waarvan zij walgden. Die afgrijselijken dwang moest leiden tot een uitbarsting. Die uitbarsting heeft lang op zich laten wach ten. De Gereformeerden waren er niet op uit om op te staan en zich te verzetten tegen een over heid, die hen bitter onrechtvaardig behandelde. In ons vaderland en ook in Frankrijk, waar de toestanden in de groote lijn gelijk waren, was bij de Protestanten verzoenlijkheid en vergevens gezindheid. „De begeerte om bij gehoorzaamheid aan God gehoorzaamheid aan den strengen land heer te voegen." In Frankrijk en in ons land heeft de vervolging gewoed zonder dat er eenig verzet of'opstand was. I 'Treffend schrijft Groen, er was geen andere weerstand dan de weerstand des gebeds en van de evangelieprediking. Dat heeft veertig jaren ge duurd. Langer dan de duur van een generatie. Veertig jaar heeft ons volk zich gekromd onder den druk. Veertig jaar hebben zij harde behan deling, die bovendien bitter onrechtvaardig was, verdragen en de wraak overgegeven aan Hem, die rechtvaardig zal oordeelen over eens iegelijks werk. Ook over het werk van de vorsten en leiders. „Zelfs nadat het aangroeiend getal aan hangers van de reformatie tot openlijken tegenweer in de gelegenheid gesteld had, zou men in lijdelijkheid volhard hebben, zoo niet de weerstand in Frankrijk van de prinsen van den bloede tijdens de minderjarigheid van den koning, in Nederland van den Prins van Oranje tegen Alva, een bewijs en teeken opgeleverd had, dat de hand des Heeren, na beproefd en getuchtigd te hebben, ter ver lossing van zijn volk uitgestrekt werd." Groen. We moeten in de motieven, die tot den vrij heidsstrijd van den tachtigjarigen oorlog gedreven hebben, niet een beginsel leggen, dat er niet in lag. Men wilde gehoorzamen aan de overheid en men bleef gehoorzamen en het onrecht geduldig dragen. Er was geen sprake van de begeerte om de regeering omver te werpen en een nieuwe „volks- regeering" te vormen of zelf als volk het roer in handen te nemen. Er was christelijke onderwer ping aan de macht, die God over ons volk ge steld had, tot dat God in ons land een der vor sten beschikte, die het opnam voor de zaak van het verdrukte en vertrapte volk. Dat was Willem van Oranje, die het voor de zaak van het volk heeft opgenomen met den inzet van heel zijn per soon en goed en leven. Hem zag men als de red der van het Vaderland, die God gezonden had. Tegenwoordig zijn we wel spoedig geneigd om te zeggen in de vereering van den Zwijger liepen nationalistische motieven dwars door zuivere re ligieuze motieven heen. Verwarring van evan gelie en volk. Die twee moeten zuiver gescheiden worden. Zoo eenvoudig staat deze zaak echter niet. Groen houdt staande, dat de oorsprong van onze Nederlandsch volksbestaan te danken is aan het gebed der kerk, en het geloof in het evangelie. Brouwershaven. J. MEESTER. 'n Onbegriepelijk mensch door Rudolf van Reest. Oosterbaan le Cointre, Goes. In de Reformatieboeken-serie (afgekort (R.B.) is als eerste verschenen het boek van Rudolf van Reest. Deze weinig zeggende titel heeft echter een onderschrift, waardoor het boek al direct bij zeer velen belangstelling zal wekken Het leven van Mr W. Bilderdijk. Nu is Rudolf van Reest geen onbekende. Het werk over Dr H. Colijn is door duizenden en rióg eens duizenden verslonden. En ook uit dat werk wisten we reeds, dat deze schrijver beschikt over een vaardigen pen. Een uitgave over Bilderdijk's leven, is niet iets nieuws. Zeer velen zelfs hebben over dezen groo ten man geschreven. We denken hier aan Prof. B'avinck, Dr A. Kuyper, en vele anderen. Ook de schrijver van 'n Onbegriepelijk mensch heeft deze en vele andere werken bestudeerd. Dat blijkt ook uit het boek. Hier ligt niet voor ons een fantastisch verhaaltje, neen, zoo getrouw mogelijk heeft de schrijver trachten weer te ge ven, wie inderdaad Bilderdijk geweest is. Ik meen zelfs, dat daartoe de titel dient'n Onbegriepelijk mensch, welke min of meer door R. van Reest begriepelijk wordt gemaakt. Nu is in zekeren zin ieder mensch onbegrijpelijk. Maar afgezien van deze kwestie heeft R. van Reest ons hier een biographie gegeven, die naast de reeds bestaande, een eervolle plaats toekomt. Of de schrijver soms niet wat al teveel zijn persoonlijke theologische visies naar voren heeft gebracht, is een vraag die ik niet geheel en al negatief wil beantwoorden. Van Shakespeare is bekend, hoe hij in al zijn drama's zichzelf er altijd buiten liet en niemand raden kon wat in zijn eigen ziel omging. Men zag zijn figuren, niet hemzelf. Alles tezamen echter zijn we hartelijk verblijd met deze eerstgeborene van de Reformatieboeken (R.B.)-serie. Het is een goed begin. Vooral waar in dezen tijd de historische studie zoo sterk weer naar voren komt, juichen we het toe, dat de R.B. deze kant uitwil. Voorts zullen in deze serie nog verschijnen de volgende boeken Ds J. Kapteyn Van Hem, die is, die was en die komt. Ds D. van Dijk Gij zijt medearbeiders Gods. Prof. Dr K. Schilder Paaschfeest. Inderdaad is deze serie goed en goedkoop, althans naar het zich nu laat aanzien. A. H. OUSSOREN. Voor onze Vrouwen. Het zal onze vrouwen zeker een genoegen doen te vernemen, dat het in onze kringen zoo bekende maandblad „Wij Jonge Vrouwen" met Januari a.s. weer zal verschijnen. Aan de Januari-afleve- ring, de eerste van de 23ste jaargang, zal bijzon dere zorg worden besteed. Ze zal nog vóór half Januari verschijnen. Middelburg. VERGADERING Commissie van Beheer op Donderdag 2 Januari 1941, des avonds 7 uur in de consistorie Hofpleinkerk. De Secretaris. Middelburg. De zitting voor de bijdragen zal plaats hebben Woensdag 8 Januari 1941, des avonds van 78 uur in de consistorie Noorder- kerk. De Secretaris. VERANTWOORDING van LIEFDEGAVEN. ZENDING. St. Laurens. Met hartelijken dank ontvangen door bemiddeling van Ds Koning uit het Zendingsnikkertje 4.78, gecollecteerd op de bruiloft der families B.Br. Namens de Commissie, D. WILLEMSE, Penningmeester. Middelburg. Met dank ontvangen van een zuster der gemeente, door tusschenkomst van br. Fanoy, een gift van 1. De Kassier van het Rusthuis, J. J. DRONKERS. Noordweg 84. VEREENIGINGSLEVEN. Gerei. Meisjesvergadering NuniaMiddelburg. AJdeeling II. Kerstavond op Zaterdag 28 Dec. om half 7 in de Hofpleinkerk. Kerstgedichtjes door Corrie Izeboud, Jaantje Wielemaker, Corrie Schipper en Leny Klercq. Afdeeling III. Bespreking Bijb.l Gesch. Vrije bijdrage door Tanny Ingelse en Jopie King- mans. Gerei. Knapenvergadering Benjaminte St. Laurens, vergadert op 29 December. „Annanias en Saffira", Handel. 5 112 door vr. P. de Bree. Na de pauze memoriseeren door de vrienden W. Davidse en L. Davidse. Gerejjongelingsvereeniging „Herman Faukeel". N. T. 33. „De verheerlijking op den berg" door vr. J. van den Ouden. M. O. 12. „Het Christen-Socialisme", L. Willboordse Actualiteit" door vr. K. de Vos. J. V. „Dr. Lützen Wagenaar", Middelburg. Zondag 29 December 1940, 7 uur. S. S. 74. „De Openbaring van Johannes", vr. TJ. Loodewijk. O. T. 2. „Het begin der Geschiedenis", A. Poppe. Varia vr. H. M. Kingmans. ADVERTENTIE N. fll||llillllllllll||||llllllllllll|j|||H H Op 30 December a s. hoopt jf onze geliefde Vader, Grootvader II H en Overgrootvader JACOBUS SIMONSE, H zijn 80sten jaardag te vieren, M H Zijn dankbare Kinderen, j§ Jf Kleinkinderen en 1| H Achterkleinkinderen. H Koudekerke, 27 December 1940. f| plII'lllllllllllllllllllllllilllllll'lllllllllllllllllllliiiiiiillllillliiiiiiiillllllJliiiiiiiilllllll^ Voor de vele bewijzen van deelneming, gedurende de ziekte en na het overlijden van onze lieve Moeder, Grootmoeder, Zuster en Behuwdhuster PIETERNELLA PROVOOST, Wed. van dhr. C. Boone, onzen hartelijken dank. Uit aller naam, J. BOONE. Middelburg, 27 December 1940. Augustijnenstraat 17. GEREFORMEERDE KERK VLISSINGEN. UITGELOOT Nos 131, 132, 133 en 134 elk groot ƒ250.— Nos 59 en 60 elk groot 100. Betaalbaar vanai 2 Januari 1941 ten kantore der Nederl. Middenstandsbank te Vlissingen. No. 73 groot 500. Nos 114 en 131 elk groot 250. No. 220 groot 100.—. Betaalbaar vanai 2 Januari 1941 ten kantore der Amsterdamsche Bank te Vlissingen. DE COMMISSIE VAN BEHEER.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 3