No* 51
Vrijdag 20 December 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H, v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ fb
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
BEREIDT DEN WEG DES HEEREN.
(Advent.)
Eene stem des roependen in de woes
tijn Bereidt den weg des Heeren
maak recht in de wildernis een baan
voor onzen God
Jes. 40 3.
In deze profetie van zijn troostboek verleven
digt Jesaja de adventsverwachting van het volk
Gods door de verlossende komst des Heeren aan
te kondigen.
De profeet verneemt in den geest een stem
iemand roept, dat in de woestijn de weg des Hee
ren moet worden bereid1).
Bereid in de woestijn de weg des Heeren,
maak effen in de wildernis een baan voor onzen
God.
Als in het Oosten een koning een reis ging
ondernemen, werd hij voorafgegaan door een
heraut of wegbereider, die het volk opriep om
de vaak slechte en onbegaanbare wegen in orde
te brengen.
Dit wordt nu toegepast op den Heere. Hij is
den naderenden Koning, Wiens weg ook leidt
door onbegaanbare plaatsende woestijn de
wildernis.
Figuurlijk wordt met die woestijn bedoeld, dat
er allerlei hindernissen en struikelblokken zijn op
den weg des Heeren tot zijn volk.
Om zijn volk te kunnen naderen moeten die
eerst opgeruimd worden door het volk, dat de
weg van zijn Koning moet effenen.
De profetie van Jesaja wordt ons duidelijker
bij het Nieuw-Testamentisch licht van Mattheüs
33. Uit dit evangeliewoord blijkt, dat Jesaja
met „de stem eens roependen" Johannes den
Dooper bedoelde. En verder wordt het troost
woord van des Heeren komst tot zijn volk ten
rijkste vervuld in de komst van onzen Koning
Christus. In Hem komt de Heere tot zijn volk.
Hij is gekomen in Bethlehem en heeft onder ons
gewoond. En wij hebben de heerlijkheid van dien
Koning aanschouwd. Maar nog is onze advents
verwachting niet volkomen vervuld, want Hij zal
naar zijn belofte nog wederkomen om zijn volk
ten volle te laten genieten van de beloften Gods
in Hem.
Maar ook Hij stuit in zijn komst op hindernis
sen. De woestijn van Judea, waarin Johannes den
Dooper optrad, was beeld van de geestelijke
dorheid en wildernis van het volk des Verbonds.
En daarom was het zoo noodig, dat de stem van
den wegbereider van onzen Koning opriep be
reid den weg des Heeren.
En die oproep is nog altijd noodig.
Gij kunt niet persoonlijk deelen in die groote
blijdschap van Zijn komst, die al den volke we
zen zal, als gij nog hindernissen op Zijn weg tot
u legt, of de hinderpalen nog niet hebt opgeruimd.
Wie de weg des Heeren, de weg des grooten
Konings niet heeft bereid, kan niet deelen in de
zegen van Zijn komst en zal ook niet deelen in
den zegen van zijn wederkomst.
Het bereiden van den weg des Heeren is weg
doen van alles wat met Zijn wil in strijd is.
Is uw geestelijk, uw godsdienstig leven een
effen baan voor den Heere voor uw Heiland,
die tot u wil komen in 's Heeren naam Of is het
niet vaak een wildernis, een woestijn, dor door
allerlei ongerechtigheid
Is er een effen baan voor den Heere als gij
leeft in liefdeloosheid jegens uw naaste, of als er
vechterijen onder u zijn, of als uw hart op gaat
in de stoffelijke dingen Is er een effen baan
voor den Heere als gij verkeert in geestelijke
traagheid en ontrouw en ongeloof En bereidt
gij wel den weg des Heeren, als ge uw hart ge
sloten houdt voor den kloppenden roep van uw
Koning Ligt er dan bij u soms nog een slagboom
op den weg des Heeren tot u, een struikelblok,
waardoor gij niet kunt deelen in die groote blijd
schap van de feestvierende menigte.
Bereid den weg des Heeren door Hem te ont
vangen als uw Koning, die ge wilt gehoorzamen.
Door Hem te belijden als Priester, die voor uw
zonden wilde sterven.
Door zijn Profetenwoord te aanvaarden. Maak
recht in de wildernis van uw leven een baan voor
onzen God. Dan kunt gij straks uw Kerstfeest
vieren in de groote blijdschap, dat Hij ook tot
u heeft willen komen en weder zal komen om u
tot Zich te nemen, opdat ook gij moogt zijn waar
Hij is.
De weg des Heeren.
Ja, die weg is er. De Koning komt tot Zijn
volk. De genadeweg des Heeren.
Neen, Zijn komen hangt niet af van onze weg
bereiding, maar ligt vast in Zijn plan om te ko
men. Wel moeten wij dien weg bereiden, maar
Hij zelf bepaalt Zijn weg en verkiest Zijn weg
bereiders uit de Zijnen, die Hem wel aangenomen
hebben.
Hij bereikt ook zijn doel langs effen baan tot
heil van Zijn volk.
De weg des Heeren is groote genade.
Het is ook onze eenigste uitweg.
Hij wil nog komen, dien grooten Koning, in
's Heeren naam. Ja, Hij wil nog terugkomen, na
dat de mensch het paradijs in een woestijn ver
anderd had en de lusthof in een wildernis, nadat
wij zelf den slagboom hebben laten vallen op den
weg des Heeren.
En Hij roept weer tot wegbereiden in Zijn-
herscheppende genade.
Als ook gij Zijn baan wilt effenen kan niets
en niemand u meer scheiden van de komst van
Christus en de groote blijdschap, die Zijn engel
u heeft verkondigd.
Dat zich de aarde bewege de weg die Hij
begon zal Hij voleindigen.
Verheug u zeer, gij dochter Zions Juich, gij
dochter Jeruzalems Zie uw Koning zal u komen.
Bereidt den weg in Hem verblijd, die door de
vlakke velden rijdt. Zijn naam is Heer der Heeren.
Veere. J. W. SMITT.
1) Volgens de lezing van Dr J. Ridderbos in
de „Korte Verklaring".
GEEN TRAGE HANDEN EN SLAPPE
KNIEËN.
III.
(Het waarschuwend voorbeeld van Ezau.)
Ten einde kracht bij te zetten aan de verma
ning, om de heiligmaking na te jagen en den
vrede met allen, wordt gewezen op het waar
schuwend voorbeeld van Ezau, die dan getee-
kend wordt als een hoereerder en een onheilige.
Dat hij een hoereerder wordt genoemd kan dan
bevreemden. Wel lezen we van hem, dat hij twee
dochteren van de Hethieten tot vrouwen nam,
maar hij leefde met die vrouwen dan niet in hoe
rerij hij huwde ze. Nu wordt wel gezegd, dat
die huwelijken hoererij waren omdat hij daarin
allereerst zocht voldoening van vleeschelijke be
geerten met afwijking van den regel der afzon
dering van het heilig geslacht. Dat laatste was
bij Ezau zeker een zonde, maar dan niet een
zonde van hoererij.
We zullen dit wel moeten verstaan, zoo
als meermalen in de Schrift het verlaten van den
Heere een afhoereeren van Hem wordt genoemd.
Een hoereerder was Ezau dan, omdat hij een
onheilige was. Gesproten uit het heilig geslacht
van Abraham en Izak, en als eerstgeborene een
bijzonder recht hebbende op den erfzegen van
dat geslacht, gaf hij de voorrechten van het ver
bond der genade prijs, en bleek een onheilige te
zijn.
Dat kwam uit, toen hij voor een schotel linzen-
moes aan z'n broeder Jacob z'n eerstgeboorte
recht verkocht, om z'n buik te kunnen vullen
met de spijs, die Jacob gereed gemaakt had en
die z'n begeerte had opgewekt. Voor iets dus
van weinig waarde. Het was niet omdat hij hon
ger had en behoefte aan een stevig maaldat
was dat linzenmoes niethet ging hem om het
genot van het eten van iets, dat hij lekker vond.
Voor een kortstondig genot gaf hij prijs het
eerstgeboorterecht, dat zoo groote beteekenis
had immers de belofte van den zegen des Hee
ren naar Zijn genadeverbond. Ezau miskende die
beteekenis. Hij zeiik ga toch sterven en waar
toe mij dan de eerstgeboorte Alsof de zegen
van Abrahams geslacht niet juist groote beteeke
nis had ook bij het sterven. Door dien zegen kon
Jacob, toen hij sterven ging, rustig sterven, zeg
gende op Uw zaligheid wacht ik, o Heere. Maar
om een kortstondige genieting van dingen van
dit leven verachtte hij de weldaden van het ge
nadeverbond. Hij was een onheilige.
Later heeft Ezau over het eerstgeboorterecht
toch weer anders gedacht. Dat was, toen z'n
vader Izak hem opdroeg een wildbraad te jagen
en klaar te maken, opdat hij daarna Ezau zou
zegenen. Daardoor heeft Izak bij Ezau de ver
wachting gewekt, dat hij, ondanks z'n transactie
met Jacob, toch nog wel den zegen zou kunnen
krijgen en dien begeerde hij dan ook.
Het ging dan evenwel anders dan hij ver
wachtte. In een weg van bedrog misleidde Jacob
z'n vader Izak, zoodat deze, meenende dat hij
Ezau zegende, het Jacob deed. Jacob ontving den
zegen van den eerstgeborene.
Tevergeefs poogt Ezau nog z'n vader Izak tot
andere gedachten te brengen en hem dien zegen
te schenken. Izak vermag dat niet. Had Jacob in
een weg van bedrog den zegen ontvangen, on
danks dat zondige bedrog waarom hij gestraft
wordt, blijft hij zooals de Heere dat had be
steld de gezegende. Als Ezau de zegening
wilde beërven werd hij verworpen, want hij vond
geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met
tranen zocht (Hebr. 12: 17). De kantteekenaars
verklaren hier n.l. bij z'n vader Izak, alzoo dat
Izak berouw zou hebben gehad over het zegenen
van Jacob. Want dit berouw was het, dat Ezau
met tranen zocht. Aan Ezau ontging de zegen
hij werd verworpen.
Zijn berouw was niet oprechthij bekende
geen schuld over z'n vroegere verwerping van
den zegen van het genadeverbond. Zoo hij dit
gedaan had, zou er ook voor hem een zegen
geweest zijn. Dan zou hij Jacob als den eerst
geborene hebben erkend en als in Jacob begre
pen zou hij ook in den zegen hebben gedeeld.
Maar Ezau volhardt in z'n zonde. Hij denkt er
niet aan Jacob als eerstgeborene te erkennen,
maar beraamt aanstonds het plan dezen te doo-
den.
Dit voorbeeld van den bij de Joden zoo ver
achten Ezau wordt den Christenen uit de Joden
voorgehouden tot waarschuwing.
Het zal allen, die aan de kastijding des Hee
ren zich niet onderwerpen, die zich niet bekeeren
van hun traagheid en slapheid, van hun tekort-
aan broederliefde en die niet komen tot het jagen
naar den vrede met allen en de heiligmaking,
gaan als Ezau.
Zoo werd de vermaning dan wel met grooten
ernst aangedrongen en zoo komt die nu ook tot
elk kind van het verbond der genade, dat zou
doen als Ezau en als een onheilige de weldaden
van dat verbond verachten voor de vluchtige en
vaak ook zondige genietingen dezer wereld.
Als iemand door God gekastijd wordt, laat dan
die kastijding hem leiden met waarachtige bekee
ring tot den God van het Verbond, tot den God
der genade, een zich met lijdzaamheid onderwer
pen aan wat Gods hand over hem brengt.
Niemand, die waar berouw heeft over z'n
zonde meene, dat er voor hem geen genade zou
zijn. Genade zou er ook voor Ezau geweest zijn,
als hij, in schuldbesef, de gevolgen van z'n zon
digen daad had aanvaard en erkend had, dat
Jacob recht had op den zegen van den eerst
geborene. In de erkenning van Jacob als den
eerstgeborene zou ook hij nog in den zegen der
aartsvaders hebben gedeeld.
Nog geldt het woord, dat wie z'n zonde be
lijdt en laat barmhartigheid verkrijgen zal.
Maar wie zich verhardt zal uit het heilig gezin
Gods worden uitgeworpen.
Moge dit ernstig vermaan onder ons ter harte
genomen worden.
Laten er onder ons geen trage handen en slappe
knieën zijn. Laat er zijn een maken van rechte
paden, opdat geen kreupele achterblijve en van
de genade vervreemde, laat er zijn een najagen
van den vrede met allen en van de heiligmaking,
een uitzuiveren van elke infectiehaard.
Dan mag er zijn de verwachting van het zien
van den Heere 'en het eeuwig leven in Zijn ge
meenschap.
HEIJ.
DE KERK BIJ EUSEBIUS.
In de duisternis van deze dagen zullen we wel
dra weer het heerlijke Kerstfeest vieren. We zul
len spreken van vrede op aarde. Een vrede alleen
verstaanbaar voor wie heeft leeren neerknielen
bij de kribbe en zonden belijden.
Het groote feit op Kerstfeest is, dat God de
wereld zoo lief heeft gehad, dat Hij zijn eenig-
geboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegenlijk,
die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwi
ge leven hebbe.
Vraagt ge nu aan Eusebius, welke de beteeke
nis is van het Kerstevangelie, dan is het ant
woord wel zeer bedroevend voor iemand, die
jarenlang bisschop in de kerk is geweest en ge
rekend wordt tot de kerkvaders.
Eusebius zegt door de theophanie heeft de
menschheid, die door duivelen op een dwaalspoor
was geraakt een nieuwe prikkel tot het goede
ontvangen.
Wat verstaat Eusebius onder theophanie. Let
terlijk wil dit woord zeggen Godsverschijning.
En we doen goed tot het verstaan van Eusebius
scherp te letten op den inhoud, die hij aan dit
woord geeft. Het houdt niet in, dat de Heere
Jezus op aarde is gekomen, om zondaars zalig te
maken, dat Hij de Gezalfde is, die ons zalft tot
profeet, priester en koning. Eusebius heeft, zoo
als we reeds zagen, den Logos noodig, om de
wereld vooruit te helpen. Hij is de arts, die de
patiënt geneest, zooals later ook de Semi-pela-
gianen zullen leeren. „God is verschenen" roept
hij uit Maar niet zooals Johannes het doet in
zijn briefHet Woord is vleesch geworden en
het heeft onder ons gewoond. Dus niet omdat
hij er den nadruk op wil leggen, dat de Heere
Jezus echt gewoon mensch was geworden en een
heel gewoon lichaam had, in tegenstelling met de
leer van de Gnostieken (doceten), die zeiden,
dat de Heere Jezus slechts een schijnlichaam had
(of zooals later de Dooperschen, die zeiden, dat
de Heere Jezus zijn lichaam uit den hemel had
meegenomen), neen, Eusebius spreekt van theo
phanie, omdat hij de Logos als een tusschenwezen
ziet, een soort trap tusschen God en menschen.
Die Logos is aan God verwant en aan de men
schen. En daarom vormt hij een schakel tusschen
die twee, wilt ge, is hij Middelaar.
De Logos is tot groote dingen in staat.
Hij kan de verdwaalde menschheid weer
in het goede spoor brengen. Eusebius roept
uit dat ziet ge aan het resultaat, dat Hij heeft.
Welke religie heeft zülk een succes als de Chris
telijke. Ge ziet het aan de uiterlijke gevolgen
Christus heeft de wereld veroverd. En het ideale
vrederijk van Augustus heeft er aan meegewerkt.
Dat heerlijke vrederijk was voorspeld in het
Oude Testament.
Ge ziet het aan de innerlijke verandering. Het
menschelijk geslacht ademt op, want de Logos
heeft gedemonstreerd, dat de almacht van den
dood niet bestaat. Niet daarom ademt de mensch
heid op dat het zeggen kan nu jaagt de dood
geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan,
neen, de dood is niet iets abnormaals, maar een
heilzame scheppingsordinantie. Dood is bevrij
ding van de ziel. Onsterfelijkheid zou de grootste
vloek zijn de ziel zou eeuwig gevangen zitten
in het lichaam. Doel van den Logos was niet den
dood overwinnen. Daarmee zou Hij ons geen
enkelen dienst bewezen hebben. De dood van
Jezus was niets anders dan een vuurproef en
Hij doorstond die proef. Het is een demonstratie
van de goddelijkheid van Jezus, van de theopha
nie. En voorts een demonstratie van het door
Hem verkondigde eeuwige leven. En ook een
demonstratie van het offer. Op grond van mede
lijden met ons neemt Hij onze zonden op zich.
Zóó moet Jes. 53 verstaan worden. En tenslotte
demonstreert Hij met Zijn dood, dat wij onster
felijk zullen zijn, en wij dus de dood niet hebben
te vreezen. Wat heeft dus die Christelijke religie
een succes in de wereld Wat een geweldig re
sultaat zoowel uiterlijke als innerlijke gevolgen
zijn aanwezig
(Duidelijk ziet men hier weer in Eusebius twee
lijnen de Atheensche en de lijn van Jerusalem.
De Griek en de Jood. Immers eenerzijds wil hij
vasthouden aan de opstanding des vleesches,
zooals de Schrift die leert, anderzijds juicht hij
toe, dat de ziel gelukkig bij den dood bevrijdt
wordt van het lichaam de spiritualistische lijn.
Dit dualisme in zijn denken, dit willen combinee
ren van de H. Schrift en de Grieksche wijsbe
geerte, zagen we reeds eerder.)
Waar nu de verschijning van den Logos, de
theophanie, zulke geweldige gevolgen heeft, daar
kan men de beteekenis van de theophanie niet te
hoog aanslaan. Het polytheïsme is opgehouden,
menschenoffers worden niet meer gebracht,
Het menschengeslacht, bevrijd door den Lo
gos, van de demonen, kan nu weer handelen naar
zijn eigen vrije natuur en gaat nu heilig leven.
Hoe Eusebius nog iets wil weten van een kerk,
bij zulke uitspraken is feitelijk een raadsel. Hij
zit er dan ook echt verlegen mee. Hij heeft geen
apart hoofdstuk, dat handelt over de kerk geen
locus de ecclesia. Moeilijk kan hij echter als bis
schop van een kerk de beteekenis van de kerk ba-
gatelliseeren. Daarom spreekt hij ook: van de cen
trale beteekenis van de kerk. Hoe hij deze twee