FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
VERLOST
neen, langzamerhand is het kwaad toegenomen,
trapsgewijs is het omlaag gegaan.
Op de eerste trap staan menschen, die de blik
nog naar de sterren richten, zooals Phoeniciërs
en Egyptenaren, dus diep waren die nog niet
gevallen, zegt Eusebius.
Op de tweede trap staan zij die zichzelf gingen
aanbidden. Dit zijn de menschen, die hun blik al
veranderen van de verticale richting in de hori
zontale.
Op de derde trap richt de mensch de blik al
naar beneden en gaat hij platen en dieren aan
bidden.
Op de vierde trap wordt het nog erger, want
dan maakt hij houten en steenen beelden en knielt
voor deze neer.
Op de vijfde trap, de laagste, staan de men
schen, die elkander doodslaan in oorlogen, die
elkander opeten, die christenen vervolgen.
Afgezien nu van het naïeve in deze voorstel
ling, heeft Eusebius toch een oog gehad voor de
evolutie van het kwaad, het toenemen van de ge
raffineerdheid der zonde. Maar geheel en al on
juist is zijn gedachte, dat de val in het Paradijs
de mensch niet ineens volkomen verdorven zou
hebben. Wat later Pelagius gaat leeren, is hier
in kern al aanwezig.
Dat de kerk bij Eusebius iets geheel anders
moet zijn, gezien zijn gedachten over de val des
menschen, verstaan we uit het bovenstaande.
Maar nog beter begrijpen we het als we zijn
opinie beluisteren inzake Hem, die deze gevallen
mensch moet redden. Het woord „redden" kent
Eusebius zelfs niet. Ja, hij gebruikt wel het woord
„redder" (sooter), maar geeft het een geheel an
dere beteekenis. Hij legt er in de gedachte van
onderhouder. Dat doet Eusebius met opzet. Hij
ziet de onderhouding en de verlossing in eenzelf
de lijn liggen. De Vader heeft het plan der schep
ping opgesteld en wat doet nu de Zoon op aarde?
Wel, Hij bezielt alles tot een schoone grootsche
harmonie. De Zoon houdt alles samen, opdat het
niet uiteen valt.
Verlossen-van-de-ellende, is een gedachte, die
we tevergeefs bij hem zoeken. Neen, de leer van
de „redding" (de soteriologie) is bij hem een
voortzetting van de leer van de kosmos (de kos
mologie). Met andere woorden: aan het huis
van deze schepping moet de Zoon hier en daar
v/at verbeteren, wat uitbouwen. Eerst heeft de
Vader de kosmos, het huis der schepping gescha
pen, maar dat vraagt onderhouding. Een huis,
dat niet onderhouden wordt, valt in puin. De
beteekenis nu van den Zoon is, dat Hij deze
wereld draagt.
Zoover gaat Eusebius zelfs, dat hij de val toe
juicht, en promotie noemt „het kosmisch proces
van de schepping en onderhouding verkrijgt ten
gevolge van den val een promotie". Als we Euse
bius vragen maar waarom is de Zoon dan op
aarde gekomen, dan antwoordt hij De Zoon
heeft zoolang daarmee gewacht tot het geschikte
oogenblik was aangebroken.
Door zijn inwerking in de wereld voor zijn
komst, is de wereld langzamerhand vooruit ge
gaan. Ware hij eerder gekomen, dan zou zijn op
treden zonder resultaten geweest zijn. Nu echter,
nu de wereld zooveel beter is geworden, nu niet.
De waarheid is door zijn inwerking langzamer
hand over de geheele wereld doorgedrongen.
Vanuit Israël drong de waarheid door naar Plato,
naar de Grieken, en met welk een kracht de
Zoon de waarheid de wereld heeft ingezonden,
zien we als het vrederijk van Augustus openbaar
wordt. Dan heerscht er vrede, dan is er een
machtige eenheid, dan wordt openbaar, welke
gaven de Logos heeft gegeven in de cultuur. Ter
wijl vóór zijn komst Hij alleen maar gaven gaf
door engelenverschijningen, en openbaringen door
profeten, is nu ten tijde van Augustus de climax
gekomen. Dat heeft hij kunnen doen, want Hij
vond bij de menschen een aanknoopingspunt in
de vrije wil van den mensch.
De mensch is aan de Logos verwand. Daarom
sluit zich de mensch bij Hem aan en Hij zich bij
den mensch. De mensch nu is ziek geworden door
den val en nu is de groote arts de Logos, die
verplicht is genezing te brengen. Geneesmiddelen
van den mensch zijn oa. honger, pest, natuur,
catestrophe, maar vooral vernieling van de in
vloed der duivelen.
De vraag komt nu op als de invloed van de
Logos reeds voor zijn geboorte zoo groot was,
door
B. HENGELAAR
26)
Vanmorgen nog vroor het dat 't kraakte, en
er was veel sneeuw gevallen. Dan viel plots de
dooi in, begon 't te motregenen. Tegen den avond
groeide een stormwind aan, een koude snerpende
vrieswind, die straten en pleinen onbegaanbaar
maakte, de menschen in jachtende bibberende
haast naar huis deed huiveren.
Hier in de rollende trollybus deed de warmte
weldadig aan, en Kooijmans vond het een heel
aangenaam plekje om even te mijmeren.
Bij Kloosterhuis was hij even geweest, had hem
uit collegialiteit eens weer opgezocht. De ouwe
heer had weer een paar weken kamerarrest ge
hadop advies van z'n huisdokter. Nu was
hij aan de beterende hand, bij het afscheid had
ie hem beterschap gewenschtover een paar
dagen zou hij er weer zitten, de grijsaard
zou hij z'n sombere leventje weer voortzetten...
Kloosterhuis was een taaie, maar eenmaal kwam
de tijdzou hij z'n bijltje moeten neerleggen,
z'n ontslag aanvragen. Ja, maar wanneer
Er school in hem 'n groot verlangen, dat Kloos
terhuis z'n kantoor nu maar eens opzei
De chauffeur remde. Plots stond de trollybus.
Een ouwe heer strompelde op, kocht 'n kaartje,
waarom is Hij dan nog in het vleesch gekomen
Immers het antwoord, dat de tijd zoo geschikt
was, zegt weinig. Eusebius heeft dit gevoeld en
zegt
le. Door den val is de mensch zinlijk gewor
den. Hij ging de blik naar beneden richten, naar
het zinlijk waarneembare. Daarom moest de Lo
gos ook zinlijk-waarneembaar verschijnen.
2e. Het lichaam van de Logo is voor Hem een
medium, een middel om de menschen te begrijpen.
3e. De reeds in de schepping gegeven nood
zakelijkheid van de verschijning van de Logos,
is door de zondeval versterkt. Door de verschij
ning van Hem beweegt zich nu de schepping in
onderbroken voortgang. (Een echt Hegliaansche
gedachte.Hier zien we wederom de soteriolo
gie is voortzetting van de kosmogonie. Maar ook:
hoe heeft de kerk bij Eusebius een geheel andere
inhoud dan in onze Nederlandsche geloofsbelij
denis. Eusebius verstaat niet Wie onze Heiland
is, en daarom is zijn kerkbegrip onschriftuurlijk.
CATECHISATIE EN KENNIS.
We schreven in een vorig artikel, dat de locali-
teiten op vele plaatsen nog heel wat te wenschen
overlaten.
Maar we zeiden al, dat een goed catecheet
zelfs in de ellendigste ruimten nog in staat is re
sultaten te bereiken met zijn discipelen.
En zoo komen we bij de vraag voldoet de
catecheet aan de eischen, die van hem gevraagd
mogen worden. Prof. Hoekstra, die zelf een uit
nemend catecheet was, heeft in zijn werk Psycho
logie en Catechese steeds den nadruk gelegd op
de qualiteit van den catecheet.
En hij deed dit omdat hij overtuigd was van
't hooge belang van goed catechetisch onderwijs.
Hij legde steeds maar weer de nadruk op de
capaciteiten van den catecheet. Zoo zeide hij
Iemand die zijn leerlingen niet kent, niet ver
staat, staat er naast, en bereikt zoo goed als
niets. Prof. Hoekstra bedoelde hiermede niet,
dat we zooiets moeten zijn als hartekenners. Och,
na enkele weken kennen we onze jongelui wel
zoo'n beetje op de catechisatie. Neen, speciaal
was zijn bedoeling om de a.s. catecheten er op
merkzaam op te maken, dat ze op de hoogte moe
ten zijn van de gedachtenwereld der leerlingen.
We moeten in staat zijn om de geestelijke inven
taris van de catechisanten op te maken. En ik
meen niet verkeerd te oordeelen als ik zeg, dat
in het algemeen het onderwijs zich te weinig aan
sluit bij de gedachtenkring der leerlingen. Er zijn
catecheeten, die niet kunnen afdalen. Die niet in
de taal van de leerling zich kunnen uitdrukken.
Dr A. Kuyper verstond de kunst om de moeilijk
ste problemen voor het eenvoudigste moedertje
duidelijk te maken. Hij zweefde niet in een wolk
boven het volk. Ieder begreep hem. En daarom
werd hij zoo gewaardeerd. „Wanneer" zegt
Prof. Hoekstra „de catecheet als een professor
op het college dogmatiek staat te redeneeren, gaat
zijn betoog over de hoofden heen" en is het ge
volg, dat de leerlingen de stof niet opnemen. En
dan krijgen de leerlingen de schuld die „zoo dom"
zijn. Of ook, de boekjes, die zoo geleerd zijn.
Neen, de boekjes zijn in den regel niet te geleerd,
en in de geleerdheid zelf ligt óók niet de fout,
maar in het niet genoeg afdalen of kunnen af
dalen tot het peil van de doorsnee catechisant.
Daar komt nog iets bij. Wanneer we in de
kerk achter elkander zouden doorpreeken, zon
der tusschenzang, dan zouden er slechts enkelen
in staat zijn om alles op te nemen.
Mede om zielkundige redenen wordt er dan
ook gezongen. Dit geeft ontspanning van de op
merkzaamheid. Maar als dit reeds geldt van
ouderen, die hoogstens een half uur in de kerk
moeten luisteren (de overige tijd wordt door
andere liturgische handelingen in beslag geno
men), hoeveel te meer dan geldt van kinderen,
dat hun aandacht niet altijd gespannen kan zijn.
Kinderen kunnen niet lang achtereen opmerkzaam
zijn. Daarom moet niet van het begin tot het eind
der* catechisatie een „preek" gehouden worden,
maar zal door vragen en antwoorden moeten blij
ken, dat de catechisant er bij is. Moet op dié
wijze de aandacht gespannen worden. Trouwens
dit geldt ook voor den catecheet zelf. Uren ach
tereen catechiseeren is een onmogelijkheid, tenzij
men het half doet. Wie in enkele uren een ruim
honderd leerlingen te „verwerken" heeft, kan op
het derde uur b.v. niet frisch zijn. Ook hier moet
dus zijn ontspanning van de opmerkzaamheid.
Men zal vragen, waarom ik deze dingen hier
stuntelde naar binnen. De bus rolde al weer
de ouwe heer zwaaide ergens neer
't Heette, dat Kloosterhuis binnenkort zou af
zwaaien
„Was 't maar waar", dacht Kooijmans. Hij
schrok van z'n wreede gedachte. Had hij dan den
ouwen heer geen beterschap gewenscht Wel
zeker van harte Maar 't leven was geen phi-
lantropische instelling eenmaal, 't Lag niet aan
hem. De een z'n dood, was de ander z'n brood.
Ja, zoo was 't in deze wereld. Als Kloosterhuis
verdween, zou hij promotie maken, zoo goed als
zeker opklimmen, 't Baantje van eerste boekhou
der lokte hem wel aandan ging hij zeker
gauw trouwen trouwen met z'n Ellyhè, hij
hoopte toch dat z'n meisje maar gauw weer op
knapte. Voor ziekte had hij nu eenmaal 'n hei
melijke vrees
Ting, ting. Daar remde weer de bus.
'n Dametje klom in. Zat dan tegenover hem.
Verdraaid, ze had véél van z'n El... was 't haar
maar, hij zou zich blij-gelukkig wetende bus
zoemde'n zwaai, en de Campersingel lag
voor 'm open. 't Denderde voort over de statige
Singelhuizen, huizen, mooie huizen flitsten voorbij.
Plots zag hij zich weer bij Kloosterhuisin
z'n prettige huiskamerde ouwe heer verma
gerd, nog bleek, rookend 'n pijpje, dat 'm weer
was toegestaande ouwe mevrouw Klooster
huis, zittend bij haar theetafelhij, tegenover
de ouwe luitjes in 'n crapeau, en tusschen hun
drieën een weldadige rustige sfeer. Hij had zich
daar op z'n gemak gevoeld. Wat waren toch die
twee menschen volmaakt gelukkig. Hij had het
gevoeld toen hij er zat, maar hoe was het moge-
neerschrijf. Het doel is o.a. dat ouders eens iets
zullen verstaan van het ontzaggelijk moeilijke
werk van het catechiseeren. Ik meen niet te sterk
te spreken als ik zeg, dat vele ouders de catechi
satie veel te veel zien als bijzaak» En ze weten
niet, welke moeiten er aan verbonden zijn. Per
soonlijk vind ik het de heerlijkste uren van de
werkdagen, maar het kost ook veel inspanning.
En zie met welk een lichtvaardigheid laten som
mige ouders hun kinderen thuis. Alsof een les
overslaan niets beteekentHoe mist zulk een
kind het verband. Wat kan een kind soms niet
een vragen beantwoord krijgen, op de les,
waarmee ze „zitten". Het staat niet zóó
met de catechisatie, dat het maar een verlengstuk
van de school is. Dat ze in school wat „kennis
van den Bijbel" krijgen, en op de catechisatie
wordt daar nu nog eens wat vernis opgedaan.
Prof. Hoekstra omschrijft de catechisatie als
volgtcatechese is het ambtelijk onderwijs, dat
door den Dienaar des Woords gegeven wordt
aan de onmondige leden der kerk, met het doel
ze te vormen tot mondige leden der kerk. Zoo
ziet ook Dr A. Kuyper het doel in zijn Encyclo
paedic. En wanneer dan ook ouders aankomen
met het argumentmijn kind heeft op school al
wat uit den Bijbel geleerd, dan zien ze niet, dat
het speciale ambt der kerk speciaal geroepen is
te zorgen voor de lammeren der kudde.
Voor zulke ouders wil ik nog eens aanhalen
wat Prof. Hoekstra schrijft op pag. 52 van zijn
genoemd werk (waar hij het pleit voert voor kin
dercatechisatie)
„Als bezwaar tegen de kindercatechisatie mag
niet aangevoerd worden, dat nu er overal Chris
telijke scholen zijn, die kinderen op school ge
noegzaam in de Bijbelsche Geschiedenis worden
onderwezen, en de predikant op de catechisatie
toch monnikenwerk verricht. Ondersteld toch,
dat de onderwijzers aan de Christelijke scholen
voldoende onderlegd zijn in de H. Gesch. om
met vrucht onderwijs te geven een onderstel
ling, die misschien niet elk schoolbestuur voor
zijn rekening zou durven nemen dan blijft de
noodzakelijkheid van kindercatechese onverzwakt
gehandhaafd, wijl er tusschen schoolonderwijs en
catechese bij alle overeenkomst wezenlijk ver
schil bestaat, zoowel ten opzichte van het doel
als de methode van onderwijs. De school leidt op
voor de maatschappij, de catechisatie voor de
kerk, geene bedoelt de ontwikkeling in den kring
van het natuurlijk leven, deze werkt aan de ont
plooiing en zelfstanding worden van het leven
der genade".
Natuurlijk bedoelt Prof. Hoekstra niet het na
tuurlijke leven te scheiden van het leven der
genade, hij splitst de terreinen niet. Hoe heeft
deze Hoogleeraar niet gestreden voor het Chris
telijk onderwijs en wilde hij het gansche terrein
des levens met het zuurdeesem van Gods Woord
doortrekken. Maar hij onderscheidde om het ar
gument „Op de school ontvangen ze al kennis
van Gods Woord", te ontzenuwen. Men moge
anders oordeelen over de kindercatechisatie als
hij, terecht zag hij het eigen karakter van het
kerkelijk onderwijs door het speciale ambt. Mo
gen vele ouders dit steeds meer scherp gaan zien
en hun kinderen trouw doen komen.
(Wordt vervolgd)
A. H. OUSSOREN.
GEREFORMEERD PROTESTANTISME.
VI.
Vrijheidsbegeerte.
Noemden wij de vorige keer de belijdenis van
Gods absolute souvereiniteit over al het gescha
pene over vorst en onderdaan, heer en knecht,
man en vrouw, ouders en kinderen, het kenmer
kende van de Gereformeerden, nu schreven wij
hierboven de tegenhanger ervan. De tegenhan
ger, de antipode van de belijdenis van de Souve
reiniteit Gods is een onuitroeibare vrijheidszucht
op elk gebied van het leven.
Als God ons aller Souverein is, dan moeten
wij allen voor Hem nederig knielen, in het stof
buigen, maar dan hebben wij als menschen over
elkaar slechts een zeer begrensde zeggenschap.
Wie wij ook zijn, hoe hoog we ook geplaatst
zijn, onze zeggenschap over anderen is zeer ge
perkt. Wie wij ook zijn en met welke gewel
dige bevoegdheden, we mogen niet buiten de
sfeer van onze bevoegdheden komen, en die sfeer
lijk, dacht Frits. Twee menschen die misschien
nog 'n paar luttele jaartjes te goed hadden, dan
ging hun levenskaarsje uittwee bejaarde
menschen, vergrijsd in den zwaren gang van het
leven, verstoken van levensweelde en levensge
not. Wat bood het leven hun nog
En toch, ze waren zoo blij-rustig, zoo intens-
gelukkig Hij begreep het niet. Kon er niet bij.
Heimelijk was hij jaloersch op Kloosterhuis, be
nijden, deed ie hem, zooals ie 'm vaker benijdde
op kantoorhoe rustig kon hij er zitten, werk
te maar rustig voort, alsof hij geen moeilijkheden
had, alsof een innerlijke rust hem kracht ver
leende
Waar vond je die kalme gelatenheid, die rus
tige tevredenheid in zijn partij, onder zijn partij-
genooten Daar heerschte veelal de ontevreden
heid, de brute opstandigheid.
Kooijmans oriënteerde zich.
Even nog, dan stapte hij uit, liep wiegeldan-
send over 'n plein, dat spiegelglad onder hem te
blinken lag.
Nu gauw naar Ellyhij schoot goed op
Hij vergeleek onwillekeurig de mentaliteit van
z'n collega met die van z'n meisje. Ouwe Kloos
terhuis leefde in stille berusting, leefde gelaten
z'n leventje en was Elly niet wrevelig geweest,
toen de dokter maande tot rust en kalmte, was
ze niet kregelig geweest, bijna opstandig, toen hij
constateerde, dat de temperatuur nog niet nor
maal ging worden Maar wat zeurde hij Hoe
kon hij toch Elly, dat pretlievende kind, dat 't
volle rijke leven nog inblikte gaan vergelijken,
op een lijn stellen met een ouden kniezer, die
geen idealen meer koesterdeWat deed hij
van de bevoegdheid van den vorst is beperkt tot
het politieke. Het godsdienstige, het kerkelijke,
het sociale, het gezinsleven, het huwelijksleven
en zoo meer, valt daar buiten. God draagt zijn
gezag over op menschelijke gezagsdragers (5e
gebod), die wij moeten eeren liefhebben en trouw
zijn, omdat „het God belieft ons door hun hand
te regeeren", maar God draagt aan menschelijke
gezagsdragers Zijn absoluut gezag, over alle ver
houdingen van het aardsche leven, niet over.
Dit is kort gezegd de vrijheidsgedachte, die het
Gereformeerd Protestantisme altijd heeft willen
grijpen.
Gebondenheid en vrijheid werden tegelijk ge
grepen. Ze werden gegrepen in God.
Vrijheid zonder God, zonder gebondenheid van
het hart aan zijn Woord en aan Christus ont
aardt natuurlijk in onze samenleving, waarin de
zonde alles verwoest, onmiddellijk in de souverei-
niteitsgedachte van elk menschelijk individu. Elke
menschelijke persoon en persoonlijkheid wordt
dan als een souvereintje gezien, waar alles en
allen voor moeten wijken. Gevolg is grenzeloos
individualisme. Zooveel hoofden zooveel zinnen
in de maatschappij en de kerk. Versnipperingen
en verscheuring der gemeenschap. Het individua
lisme vergruizelt de banden van de samenleving.
Ieder mensch wordt een koninkje, ieders indivi-
dueele overtuiging wordt het hoogste gebod,
wordt onaantastbaar. Als iemand zegtik voel
het nu eenmaal zus en zoo, dan moet de heele
wereld en de kerk, dan moet zelfs God zwijgen.
We komen dat individualisme, die persoonlijk-
heidssouvereiniteit schier dagelijks tegen in het
kerkelijke leven. Daar is iemand, die niet naar
de kerk gaat. Waarom niet Antwoord hij voelt
er niets voor Hetgeen zooveel wil zeggen als
dominé, zwijg nu alstublieft. U hebt het toch ge
hoord mijnheer, de mensch voelt er niets voor.
Laat Gods Woord alstublieft ook dicht. Als een
mensch er niets voor voelt, moet alles zwijgen.
Mag de dominé in naam van Christus zelfs niet
meer tegenspreken.
De vrijheid zonder hartelijke gebondenheid aan
God en diep ontzag voor zijn Majesteit, ontaardt
op deze wijze in een souvereiniteitswaan van den
menschelijke persoon. Natuurlijk is en blijft dat
een waan.
Een mensch is geen souvereintje.
Zijn wil is niet vrij.
Zijn overleggingen zijn niet vrij.
Zijn begeerten zijn niet vrij.
Zijn inzichten niet.
Dus ook in zijn handelen, in zijn doen en laten
is een mensch niet vrij.
Die man van zooeven, die niets voelt voor het
kerkgaan, meent wel in gemoede, dat hij een ge
heel zelfstandige, vrije beslissing neemt, maar ver
moedelijk is zijn wil beïnvloed door onkerkelijke
en wereldsche voorstellingen, welke hij al van
huis uit heeft meegekregen, omdat zijn ouders ook
al van de Waarheid vervreemd waren. Zijn ge
dachten en overleggingen zijn sterk beïnvloed
door gesprekken met een omgeving, die ongeloo-
vig is en door de dagelijksche lectuur van zijn
liberaal dagblad en „neutraal" weekblad. Zijn
inzicht is heelemaal geen zelfstandig inzicht. Zijn
„vrije" beslissing is heelemaal geen vrije beslissing
in onafhankelijkheid genomen. Zijn beslissing is
beïnvloed en bepaald door een „leer" die uit de
leugen is. Hij meent wel, dat hij een zelfstandige
keuze doet als een vrije, souvereine persoonlijk
heid, maar zonder dat hij er zich rekenschap van
geeft is hij tot die keuze gedwongen door allerlei
factoren, die hem als een „gebondene" op den
weg gedreven hebben, waarop hij zich voortbe
weegt. Het eenige dat blijft is, dat hij zelf ver
antwoordelijk is voor iedere beslissing, die hij
neemt.
De vrijheid ligt in de gebondenheid aan Chris
tus. Zoo de Zoon ons vrijgemaakt heeft, zoo zijn
wij waarlijk vrij. De Gereformeerden grepen naar
gebondenheid en vrijheid tegelijk. Naar gebon
denheid aan den Zoon. God is immers de Schep
per en Koning van ons allen. Wordt Hij erkend,
dan wordt Hij weer onze Beheerscher. En dan
worden alle andere „souvereintjes" onttroond.
Het individualisme wordt vermeden, de opper
hoogheid van den menschelijken persoon, maar
ook de opperhoogheid van de kerk, en van den
Staat. Alle verafgoding van een schepsel in de
plaats van den Schepper wordt vermeden. De
ware vrijheid wordt gevonden en gewaarborgd
in een diepe gebondenheid aan Christus door ge
willigheid en gehoorzaamheid aan Zijn Woord.
Er is geen enkele Albeheerscher van het rijk ge-
toch zot.
Weg met z'n nare gedachten Hij wilde niet
tobben. Hij verlangde naar Elly. Hoe zou ze 't
maken De dokter was eergisteren nog niet be
paald optimistisch gev/eest, maar 't kon nu toch
ook meevallen.
Hij stond even in spanning voor Elly's huis.
Voorzichtig aangebeld. Vrees sloeg in 'm neer.
Bange voorgevoelens Hij zat in Heeterdonk's
kamerdan was z'n eerste vraag, die 'm heel
den dag in beslag had genomen „hoe maakte
z'n meisje 't vandaaghoe was nu de tempe
ratuur Had ze goed geslapen Wat had de
dokter vanmiddag gezegd Achniet veel
goeds
Hij las teleurstelling op Heeterdonk's gelaat.
„De dokter heeft weer weinig gezegd, Frits",
zei vader Heeterdonk vermoeid, „maar juist z'n
zwijgen verontrust me."
„Afwachten, geduldig afwachten is 't eenige
wat v/e kunnen", zei moeder Heeterdonk kalm
berustend, „ik geloof, dat ze nu weer slaapt, en
dat is goed voor haar, zou 'k zeggen„maar
je zou haar misschienevenwillen spre
ken", aarzelde ze dan.
„Welnee", weerde Frits af, „laat Elly toch
rustig slapen. Morgen wip 'k allicht weer even
aan, dan zullen we wel zien
Frits had z'n kopje thee uitgedronken.
Mevrouw schonk een tweede in.
Dan verliet ze de huiskamer, ging naar Elly
zien.
(Wordt vervolgd)