FEUILLETON. DIE UW LEVEN VERLOST neen, langzamerhand is het kwaad toegenomen, trapsgewijs is het omlaag gegaan. Op de eerste trap staan menschen, die de blik nog naar de sterren richten, zooals Phoeniciërs en Egyptenaren, dus diep waren die nog niet gevallen, zegt Eusebius. Op de tweede trap staan zij die zichzelf gingen aanbidden. Dit zijn de menschen, die hun blik al veranderen van de verticale richting in de hori zontale. Op de derde trap richt de mensch de blik al naar beneden en gaat hij platen en dieren aan bidden. Op de vierde trap wordt het nog erger, want dan maakt hij houten en steenen beelden en knielt voor deze neer. Op de vijfde trap, de laagste, staan de men schen, die elkander doodslaan in oorlogen, die elkander opeten, die christenen vervolgen. Afgezien nu van het naïeve in deze voorstel ling, heeft Eusebius toch een oog gehad voor de evolutie van het kwaad, het toenemen van de ge raffineerdheid der zonde. Maar geheel en al on juist is zijn gedachte, dat de val in het Paradijs de mensch niet ineens volkomen verdorven zou hebben. Wat later Pelagius gaat leeren, is hier in kern al aanwezig. Dat de kerk bij Eusebius iets geheel anders moet zijn, gezien zijn gedachten over de val des menschen, verstaan we uit het bovenstaande. Maar nog beter begrijpen we het als we zijn opinie beluisteren inzake Hem, die deze gevallen mensch moet redden. Het woord „redden" kent Eusebius zelfs niet. Ja, hij gebruikt wel het woord „redder" (sooter), maar geeft het een geheel an dere beteekenis. Hij legt er in de gedachte van onderhouder. Dat doet Eusebius met opzet. Hij ziet de onderhouding en de verlossing in eenzelf de lijn liggen. De Vader heeft het plan der schep ping opgesteld en wat doet nu de Zoon op aarde? Wel, Hij bezielt alles tot een schoone grootsche harmonie. De Zoon houdt alles samen, opdat het niet uiteen valt. Verlossen-van-de-ellende, is een gedachte, die we tevergeefs bij hem zoeken. Neen, de leer van de „redding" (de soteriologie) is bij hem een voortzetting van de leer van de kosmos (de kos mologie). Met andere woorden: aan het huis van deze schepping moet de Zoon hier en daar v/at verbeteren, wat uitbouwen. Eerst heeft de Vader de kosmos, het huis der schepping gescha pen, maar dat vraagt onderhouding. Een huis, dat niet onderhouden wordt, valt in puin. De beteekenis nu van den Zoon is, dat Hij deze wereld draagt. Zoover gaat Eusebius zelfs, dat hij de val toe juicht, en promotie noemt „het kosmisch proces van de schepping en onderhouding verkrijgt ten gevolge van den val een promotie". Als we Euse bius vragen maar waarom is de Zoon dan op aarde gekomen, dan antwoordt hij De Zoon heeft zoolang daarmee gewacht tot het geschikte oogenblik was aangebroken. Door zijn inwerking in de wereld voor zijn komst, is de wereld langzamerhand vooruit ge gaan. Ware hij eerder gekomen, dan zou zijn op treden zonder resultaten geweest zijn. Nu echter, nu de wereld zooveel beter is geworden, nu niet. De waarheid is door zijn inwerking langzamer hand over de geheele wereld doorgedrongen. Vanuit Israël drong de waarheid door naar Plato, naar de Grieken, en met welk een kracht de Zoon de waarheid de wereld heeft ingezonden, zien we als het vrederijk van Augustus openbaar wordt. Dan heerscht er vrede, dan is er een machtige eenheid, dan wordt openbaar, welke gaven de Logos heeft gegeven in de cultuur. Ter wijl vóór zijn komst Hij alleen maar gaven gaf door engelenverschijningen, en openbaringen door profeten, is nu ten tijde van Augustus de climax gekomen. Dat heeft hij kunnen doen, want Hij vond bij de menschen een aanknoopingspunt in de vrije wil van den mensch. De mensch is aan de Logos verwand. Daarom sluit zich de mensch bij Hem aan en Hij zich bij den mensch. De mensch nu is ziek geworden door den val en nu is de groote arts de Logos, die verplicht is genezing te brengen. Geneesmiddelen van den mensch zijn oa. honger, pest, natuur, catestrophe, maar vooral vernieling van de in vloed der duivelen. De vraag komt nu op als de invloed van de Logos reeds voor zijn geboorte zoo groot was, door B. HENGELAAR 26) Vanmorgen nog vroor het dat 't kraakte, en er was veel sneeuw gevallen. Dan viel plots de dooi in, begon 't te motregenen. Tegen den avond groeide een stormwind aan, een koude snerpende vrieswind, die straten en pleinen onbegaanbaar maakte, de menschen in jachtende bibberende haast naar huis deed huiveren. Hier in de rollende trollybus deed de warmte weldadig aan, en Kooijmans vond het een heel aangenaam plekje om even te mijmeren. Bij Kloosterhuis was hij even geweest, had hem uit collegialiteit eens weer opgezocht. De ouwe heer had weer een paar weken kamerarrest ge hadop advies van z'n huisdokter. Nu was hij aan de beterende hand, bij het afscheid had ie hem beterschap gewenschtover een paar dagen zou hij er weer zitten, de grijsaard zou hij z'n sombere leventje weer voortzetten... Kloosterhuis was een taaie, maar eenmaal kwam de tijdzou hij z'n bijltje moeten neerleggen, z'n ontslag aanvragen. Ja, maar wanneer Er school in hem 'n groot verlangen, dat Kloos terhuis z'n kantoor nu maar eens opzei De chauffeur remde. Plots stond de trollybus. Een ouwe heer strompelde op, kocht 'n kaartje, waarom is Hij dan nog in het vleesch gekomen Immers het antwoord, dat de tijd zoo geschikt was, zegt weinig. Eusebius heeft dit gevoeld en zegt le. Door den val is de mensch zinlijk gewor den. Hij ging de blik naar beneden richten, naar het zinlijk waarneembare. Daarom moest de Lo gos ook zinlijk-waarneembaar verschijnen. 2e. Het lichaam van de Logo is voor Hem een medium, een middel om de menschen te begrijpen. 3e. De reeds in de schepping gegeven nood zakelijkheid van de verschijning van de Logos, is door de zondeval versterkt. Door de verschij ning van Hem beweegt zich nu de schepping in onderbroken voortgang. (Een echt Hegliaansche gedachte.Hier zien we wederom de soteriolo gie is voortzetting van de kosmogonie. Maar ook: hoe heeft de kerk bij Eusebius een geheel andere inhoud dan in onze Nederlandsche geloofsbelij denis. Eusebius verstaat niet Wie onze Heiland is, en daarom is zijn kerkbegrip onschriftuurlijk. CATECHISATIE EN KENNIS. We schreven in een vorig artikel, dat de locali- teiten op vele plaatsen nog heel wat te wenschen overlaten. Maar we zeiden al, dat een goed catecheet zelfs in de ellendigste ruimten nog in staat is re sultaten te bereiken met zijn discipelen. En zoo komen we bij de vraag voldoet de catecheet aan de eischen, die van hem gevraagd mogen worden. Prof. Hoekstra, die zelf een uit nemend catecheet was, heeft in zijn werk Psycho logie en Catechese steeds den nadruk gelegd op de qualiteit van den catecheet. En hij deed dit omdat hij overtuigd was van 't hooge belang van goed catechetisch onderwijs. Hij legde steeds maar weer de nadruk op de capaciteiten van den catecheet. Zoo zeide hij Iemand die zijn leerlingen niet kent, niet ver staat, staat er naast, en bereikt zoo goed als niets. Prof. Hoekstra bedoelde hiermede niet, dat we zooiets moeten zijn als hartekenners. Och, na enkele weken kennen we onze jongelui wel zoo'n beetje op de catechisatie. Neen, speciaal was zijn bedoeling om de a.s. catecheten er op merkzaam op te maken, dat ze op de hoogte moe ten zijn van de gedachtenwereld der leerlingen. We moeten in staat zijn om de geestelijke inven taris van de catechisanten op te maken. En ik meen niet verkeerd te oordeelen als ik zeg, dat in het algemeen het onderwijs zich te weinig aan sluit bij de gedachtenkring der leerlingen. Er zijn catecheeten, die niet kunnen afdalen. Die niet in de taal van de leerling zich kunnen uitdrukken. Dr A. Kuyper verstond de kunst om de moeilijk ste problemen voor het eenvoudigste moedertje duidelijk te maken. Hij zweefde niet in een wolk boven het volk. Ieder begreep hem. En daarom werd hij zoo gewaardeerd. „Wanneer" zegt Prof. Hoekstra „de catecheet als een professor op het college dogmatiek staat te redeneeren, gaat zijn betoog over de hoofden heen" en is het ge volg, dat de leerlingen de stof niet opnemen. En dan krijgen de leerlingen de schuld die „zoo dom" zijn. Of ook, de boekjes, die zoo geleerd zijn. Neen, de boekjes zijn in den regel niet te geleerd, en in de geleerdheid zelf ligt óók niet de fout, maar in het niet genoeg afdalen of kunnen af dalen tot het peil van de doorsnee catechisant. Daar komt nog iets bij. Wanneer we in de kerk achter elkander zouden doorpreeken, zon der tusschenzang, dan zouden er slechts enkelen in staat zijn om alles op te nemen. Mede om zielkundige redenen wordt er dan ook gezongen. Dit geeft ontspanning van de op merkzaamheid. Maar als dit reeds geldt van ouderen, die hoogstens een half uur in de kerk moeten luisteren (de overige tijd wordt door andere liturgische handelingen in beslag geno men), hoeveel te meer dan geldt van kinderen, dat hun aandacht niet altijd gespannen kan zijn. Kinderen kunnen niet lang achtereen opmerkzaam zijn. Daarom moet niet van het begin tot het eind der* catechisatie een „preek" gehouden worden, maar zal door vragen en antwoorden moeten blij ken, dat de catechisant er bij is. Moet op dié wijze de aandacht gespannen worden. Trouwens dit geldt ook voor den catecheet zelf. Uren ach tereen catechiseeren is een onmogelijkheid, tenzij men het half doet. Wie in enkele uren een ruim honderd leerlingen te „verwerken" heeft, kan op het derde uur b.v. niet frisch zijn. Ook hier moet dus zijn ontspanning van de opmerkzaamheid. Men zal vragen, waarom ik deze dingen hier stuntelde naar binnen. De bus rolde al weer de ouwe heer zwaaide ergens neer 't Heette, dat Kloosterhuis binnenkort zou af zwaaien „Was 't maar waar", dacht Kooijmans. Hij schrok van z'n wreede gedachte. Had hij dan den ouwen heer geen beterschap gewenscht Wel zeker van harte Maar 't leven was geen phi- lantropische instelling eenmaal, 't Lag niet aan hem. De een z'n dood, was de ander z'n brood. Ja, zoo was 't in deze wereld. Als Kloosterhuis verdween, zou hij promotie maken, zoo goed als zeker opklimmen, 't Baantje van eerste boekhou der lokte hem wel aandan ging hij zeker gauw trouwen trouwen met z'n Ellyhè, hij hoopte toch dat z'n meisje maar gauw weer op knapte. Voor ziekte had hij nu eenmaal 'n hei melijke vrees Ting, ting. Daar remde weer de bus. 'n Dametje klom in. Zat dan tegenover hem. Verdraaid, ze had véél van z'n El... was 't haar maar, hij zou zich blij-gelukkig wetende bus zoemde'n zwaai, en de Campersingel lag voor 'm open. 't Denderde voort over de statige Singelhuizen, huizen, mooie huizen flitsten voorbij. Plots zag hij zich weer bij Kloosterhuisin z'n prettige huiskamerde ouwe heer verma gerd, nog bleek, rookend 'n pijpje, dat 'm weer was toegestaande ouwe mevrouw Klooster huis, zittend bij haar theetafelhij, tegenover de ouwe luitjes in 'n crapeau, en tusschen hun drieën een weldadige rustige sfeer. Hij had zich daar op z'n gemak gevoeld. Wat waren toch die twee menschen volmaakt gelukkig. Hij had het gevoeld toen hij er zat, maar hoe was het moge- neerschrijf. Het doel is o.a. dat ouders eens iets zullen verstaan van het ontzaggelijk moeilijke werk van het catechiseeren. Ik meen niet te sterk te spreken als ik zeg, dat vele ouders de catechi satie veel te veel zien als bijzaak» En ze weten niet, welke moeiten er aan verbonden zijn. Per soonlijk vind ik het de heerlijkste uren van de werkdagen, maar het kost ook veel inspanning. En zie met welk een lichtvaardigheid laten som mige ouders hun kinderen thuis. Alsof een les overslaan niets beteekentHoe mist zulk een kind het verband. Wat kan een kind soms niet een vragen beantwoord krijgen, op de les, waarmee ze „zitten". Het staat niet zóó met de catechisatie, dat het maar een verlengstuk van de school is. Dat ze in school wat „kennis van den Bijbel" krijgen, en op de catechisatie wordt daar nu nog eens wat vernis opgedaan. Prof. Hoekstra omschrijft de catechisatie als volgtcatechese is het ambtelijk onderwijs, dat door den Dienaar des Woords gegeven wordt aan de onmondige leden der kerk, met het doel ze te vormen tot mondige leden der kerk. Zoo ziet ook Dr A. Kuyper het doel in zijn Encyclo paedic. En wanneer dan ook ouders aankomen met het argumentmijn kind heeft op school al wat uit den Bijbel geleerd, dan zien ze niet, dat het speciale ambt der kerk speciaal geroepen is te zorgen voor de lammeren der kudde. Voor zulke ouders wil ik nog eens aanhalen wat Prof. Hoekstra schrijft op pag. 52 van zijn genoemd werk (waar hij het pleit voert voor kin dercatechisatie) „Als bezwaar tegen de kindercatechisatie mag niet aangevoerd worden, dat nu er overal Chris telijke scholen zijn, die kinderen op school ge noegzaam in de Bijbelsche Geschiedenis worden onderwezen, en de predikant op de catechisatie toch monnikenwerk verricht. Ondersteld toch, dat de onderwijzers aan de Christelijke scholen voldoende onderlegd zijn in de H. Gesch. om met vrucht onderwijs te geven een onderstel ling, die misschien niet elk schoolbestuur voor zijn rekening zou durven nemen dan blijft de noodzakelijkheid van kindercatechese onverzwakt gehandhaafd, wijl er tusschen schoolonderwijs en catechese bij alle overeenkomst wezenlijk ver schil bestaat, zoowel ten opzichte van het doel als de methode van onderwijs. De school leidt op voor de maatschappij, de catechisatie voor de kerk, geene bedoelt de ontwikkeling in den kring van het natuurlijk leven, deze werkt aan de ont plooiing en zelfstanding worden van het leven der genade". Natuurlijk bedoelt Prof. Hoekstra niet het na tuurlijke leven te scheiden van het leven der genade, hij splitst de terreinen niet. Hoe heeft deze Hoogleeraar niet gestreden voor het Chris telijk onderwijs en wilde hij het gansche terrein des levens met het zuurdeesem van Gods Woord doortrekken. Maar hij onderscheidde om het ar gument „Op de school ontvangen ze al kennis van Gods Woord", te ontzenuwen. Men moge anders oordeelen over de kindercatechisatie als hij, terecht zag hij het eigen karakter van het kerkelijk onderwijs door het speciale ambt. Mo gen vele ouders dit steeds meer scherp gaan zien en hun kinderen trouw doen komen. (Wordt vervolgd) A. H. OUSSOREN. GEREFORMEERD PROTESTANTISME. VI. Vrijheidsbegeerte. Noemden wij de vorige keer de belijdenis van Gods absolute souvereiniteit over al het gescha pene over vorst en onderdaan, heer en knecht, man en vrouw, ouders en kinderen, het kenmer kende van de Gereformeerden, nu schreven wij hierboven de tegenhanger ervan. De tegenhan ger, de antipode van de belijdenis van de Souve reiniteit Gods is een onuitroeibare vrijheidszucht op elk gebied van het leven. Als God ons aller Souverein is, dan moeten wij allen voor Hem nederig knielen, in het stof buigen, maar dan hebben wij als menschen over elkaar slechts een zeer begrensde zeggenschap. Wie wij ook zijn, hoe hoog we ook geplaatst zijn, onze zeggenschap over anderen is zeer ge perkt. Wie wij ook zijn en met welke gewel dige bevoegdheden, we mogen niet buiten de sfeer van onze bevoegdheden komen, en die sfeer lijk, dacht Frits. Twee menschen die misschien nog 'n paar luttele jaartjes te goed hadden, dan ging hun levenskaarsje uittwee bejaarde menschen, vergrijsd in den zwaren gang van het leven, verstoken van levensweelde en levensge not. Wat bood het leven hun nog En toch, ze waren zoo blij-rustig, zoo intens- gelukkig Hij begreep het niet. Kon er niet bij. Heimelijk was hij jaloersch op Kloosterhuis, be nijden, deed ie hem, zooals ie 'm vaker benijdde op kantoorhoe rustig kon hij er zitten, werk te maar rustig voort, alsof hij geen moeilijkheden had, alsof een innerlijke rust hem kracht ver leende Waar vond je die kalme gelatenheid, die rus tige tevredenheid in zijn partij, onder zijn partij- genooten Daar heerschte veelal de ontevreden heid, de brute opstandigheid. Kooijmans oriënteerde zich. Even nog, dan stapte hij uit, liep wiegeldan- send over 'n plein, dat spiegelglad onder hem te blinken lag. Nu gauw naar Ellyhij schoot goed op Hij vergeleek onwillekeurig de mentaliteit van z'n collega met die van z'n meisje. Ouwe Kloos terhuis leefde in stille berusting, leefde gelaten z'n leventje en was Elly niet wrevelig geweest, toen de dokter maande tot rust en kalmte, was ze niet kregelig geweest, bijna opstandig, toen hij constateerde, dat de temperatuur nog niet nor maal ging worden Maar wat zeurde hij Hoe kon hij toch Elly, dat pretlievende kind, dat 't volle rijke leven nog inblikte gaan vergelijken, op een lijn stellen met een ouden kniezer, die geen idealen meer koesterdeWat deed hij van de bevoegdheid van den vorst is beperkt tot het politieke. Het godsdienstige, het kerkelijke, het sociale, het gezinsleven, het huwelijksleven en zoo meer, valt daar buiten. God draagt zijn gezag over op menschelijke gezagsdragers (5e gebod), die wij moeten eeren liefhebben en trouw zijn, omdat „het God belieft ons door hun hand te regeeren", maar God draagt aan menschelijke gezagsdragers Zijn absoluut gezag, over alle ver houdingen van het aardsche leven, niet over. Dit is kort gezegd de vrijheidsgedachte, die het Gereformeerd Protestantisme altijd heeft willen grijpen. Gebondenheid en vrijheid werden tegelijk ge grepen. Ze werden gegrepen in God. Vrijheid zonder God, zonder gebondenheid van het hart aan zijn Woord en aan Christus ont aardt natuurlijk in onze samenleving, waarin de zonde alles verwoest, onmiddellijk in de souverei- niteitsgedachte van elk menschelijk individu. Elke menschelijke persoon en persoonlijkheid wordt dan als een souvereintje gezien, waar alles en allen voor moeten wijken. Gevolg is grenzeloos individualisme. Zooveel hoofden zooveel zinnen in de maatschappij en de kerk. Versnipperingen en verscheuring der gemeenschap. Het individua lisme vergruizelt de banden van de samenleving. Ieder mensch wordt een koninkje, ieders indivi- dueele overtuiging wordt het hoogste gebod, wordt onaantastbaar. Als iemand zegtik voel het nu eenmaal zus en zoo, dan moet de heele wereld en de kerk, dan moet zelfs God zwijgen. We komen dat individualisme, die persoonlijk- heidssouvereiniteit schier dagelijks tegen in het kerkelijke leven. Daar is iemand, die niet naar de kerk gaat. Waarom niet Antwoord hij voelt er niets voor Hetgeen zooveel wil zeggen als dominé, zwijg nu alstublieft. U hebt het toch ge hoord mijnheer, de mensch voelt er niets voor. Laat Gods Woord alstublieft ook dicht. Als een mensch er niets voor voelt, moet alles zwijgen. Mag de dominé in naam van Christus zelfs niet meer tegenspreken. De vrijheid zonder hartelijke gebondenheid aan God en diep ontzag voor zijn Majesteit, ontaardt op deze wijze in een souvereiniteitswaan van den menschelijke persoon. Natuurlijk is en blijft dat een waan. Een mensch is geen souvereintje. Zijn wil is niet vrij. Zijn overleggingen zijn niet vrij. Zijn begeerten zijn niet vrij. Zijn inzichten niet. Dus ook in zijn handelen, in zijn doen en laten is een mensch niet vrij. Die man van zooeven, die niets voelt voor het kerkgaan, meent wel in gemoede, dat hij een ge heel zelfstandige, vrije beslissing neemt, maar ver moedelijk is zijn wil beïnvloed door onkerkelijke en wereldsche voorstellingen, welke hij al van huis uit heeft meegekregen, omdat zijn ouders ook al van de Waarheid vervreemd waren. Zijn ge dachten en overleggingen zijn sterk beïnvloed door gesprekken met een omgeving, die ongeloo- vig is en door de dagelijksche lectuur van zijn liberaal dagblad en „neutraal" weekblad. Zijn inzicht is heelemaal geen zelfstandig inzicht. Zijn „vrije" beslissing is heelemaal geen vrije beslissing in onafhankelijkheid genomen. Zijn beslissing is beïnvloed en bepaald door een „leer" die uit de leugen is. Hij meent wel, dat hij een zelfstandige keuze doet als een vrije, souvereine persoonlijk heid, maar zonder dat hij er zich rekenschap van geeft is hij tot die keuze gedwongen door allerlei factoren, die hem als een „gebondene" op den weg gedreven hebben, waarop hij zich voortbe weegt. Het eenige dat blijft is, dat hij zelf ver antwoordelijk is voor iedere beslissing, die hij neemt. De vrijheid ligt in de gebondenheid aan Chris tus. Zoo de Zoon ons vrijgemaakt heeft, zoo zijn wij waarlijk vrij. De Gereformeerden grepen naar gebondenheid en vrijheid tegelijk. Naar gebon denheid aan den Zoon. God is immers de Schep per en Koning van ons allen. Wordt Hij erkend, dan wordt Hij weer onze Beheerscher. En dan worden alle andere „souvereintjes" onttroond. Het individualisme wordt vermeden, de opper hoogheid van den menschelijken persoon, maar ook de opperhoogheid van de kerk, en van den Staat. Alle verafgoding van een schepsel in de plaats van den Schepper wordt vermeden. De ware vrijheid wordt gevonden en gewaarborgd in een diepe gebondenheid aan Christus door ge willigheid en gehoorzaamheid aan Zijn Woord. Er is geen enkele Albeheerscher van het rijk ge- toch zot. Weg met z'n nare gedachten Hij wilde niet tobben. Hij verlangde naar Elly. Hoe zou ze 't maken De dokter was eergisteren nog niet be paald optimistisch gev/eest, maar 't kon nu toch ook meevallen. Hij stond even in spanning voor Elly's huis. Voorzichtig aangebeld. Vrees sloeg in 'm neer. Bange voorgevoelens Hij zat in Heeterdonk's kamerdan was z'n eerste vraag, die 'm heel den dag in beslag had genomen „hoe maakte z'n meisje 't vandaaghoe was nu de tempe ratuur Had ze goed geslapen Wat had de dokter vanmiddag gezegd Achniet veel goeds Hij las teleurstelling op Heeterdonk's gelaat. „De dokter heeft weer weinig gezegd, Frits", zei vader Heeterdonk vermoeid, „maar juist z'n zwijgen verontrust me." „Afwachten, geduldig afwachten is 't eenige wat v/e kunnen", zei moeder Heeterdonk kalm berustend, „ik geloof, dat ze nu weer slaapt, en dat is goed voor haar, zou 'k zeggen„maar je zou haar misschienevenwillen spre ken", aarzelde ze dan. „Welnee", weerde Frits af, „laat Elly toch rustig slapen. Morgen wip 'k allicht weer even aan, dan zullen we wel zien Frits had z'n kopje thee uitgedronken. Mevrouw schonk een tweede in. Dan verliet ze de huiskamer, ging naar Elly zien. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 2