FEUILLETON. DIE UW LEVEN I VERLOST deze gedachten leven nog bij sommige menschen. Nog zijn ze er die redeneeren de kerk die is alleen maar noodig als je nog niet één met de Godheid bent. De Kerk zal je niet zalig maken. Neen, om te komen tot het diepere weten, om diep ingeleid te worden, heb je de kerk niet noo dig, maar den Geest. Buiten de kerk om kun je wel zalig worden. Om te komen tot de hoogste eenheid, behoef je de kerk niet zoeken. Deze Neo Platonische, gnostische gedachten, leven nog voort in onzen tijd, al hebben ze dan nu ook meestal een anderen naam gekregen. We zijn nu al weer dichter gekomen bij de opvatting van Eusebius over de kerk. Niet heeft hij zijn leermeester in alles gevolgd. Wel in hoofdzaken. Maar wat zijn „kerkbegrip" vooral zoo moeilijk maakt, is zijn opvatting over de theophanie, de verschijning van den Logos, den Zoon. Daarover D.V. een volgende week. CATECHISATIE EN KENNIS. Wat moesten de kinderen vroeger toch veel meer leeren dan tegenwoordig. Toen gingen ze al met hun achtste, negende jaar naar school en nu komen ze er eerst als ze 13 jaar zijn. Vroeger konden ze de geheele Catechismus of Hellenbroek van a-z opzeggen, tegenwoordig is men al tevre den met enkele vragen, waarop een min of meer vlot antwoord moet worden gegeven. Neen, in dien goeden ouden tijd was het heel wat beter gesteld met het kerkelijk onderwijs dan nu. Wat is de kerk daarin ook achteruit gegaan. Wat moeten onze kinderen tegenwoordig toch verschrikkelijk veel leeren. Ze moeten maar boekjes koopen en nog eens boekjes koopen. En het schijnt wel, alsof het theologen moeten wor den. Ze moeten compleet een heel examen afleg gen en als ze niet genoeg weten, dan worden ze teruggewezen. Och, het is allemaal verstand en nog eens verstand en ze denken er niet meer aan, dat onze kinderen een hart hebben. Neen, dan vroeger, toen konden ze lid van de kerk worden, als ze geloof hadden. Maar tegenwoordig is het net andersom, nu moeten ze kennis hebben en het geloof is maar bijzaak. Met deze twee uitspraken meen ik, dat in hoofdzaak de critiek op de catechisaties is weer gegeven. En we willen beginnen met de erkentenis, dat het onderwijs van tegenwoordig allerminst vol maakt is. En het zal ook wel nooit volmaakt worden. De catecheten zijn zondige menschen, die met zondige catechisanten te maken hebben. En waar zonde is, is het onvolmaakte. Het zal wel tot het einde der dagen voorkomen, dat een of andere leerling minder goed zijn best gedaan heeft en evenzeer zullen er altijd catecheten ge vonden worden, die nu eenmaal geen tact hebben om met de jongelui om te gaan en ze te wijzen op de groote voorrechten, die God in het ver bond hun heeft aangeboden, vervat in den doop. Maar over deze kwestie willen we hier thans niet schrijven. Ik meen, dat er tal van aanwijs bare oorzaken zijn op de catechisaties, waardoor het onderwijs niet zoo tot zijn recht komt als dit wel het geval zou kunnen zijn. Laten we begin nen aan de zijde van den catecheet. En dan denk ik in de eerste plaats aan de lo- caliteit, waarin hij met een soms 40- a 50-tal jonge menschen zit opgepakt. Dikwijls zijn er bij den bouw van een nieuwe kerk wel localen ge maakt voor vergaderingen. Met name is er ge rekend op een kerkeraadskamer, op een lokaal voor vereenigingen, maar wat is er gedaan bij den bouw voor het kerkelijk onderwijs In den regel niets. En ieder, die onderwijs geeft zal onmiddellijk weten, wat een verschil het is lessen te geven in een doelmatige inrichting of een ondoelmatige. Nu is het zonder meer duidelijk, dat iemand, die zijn leerlingen „heeft" zelfs in een kelder of in de open lucht met hen resultaten zou kunnen be reiken. Maar helaas komt het maar zelden voor, dat alle leerlingen meewerken. En gezien dit feit, is het van het hoogste belang, dat er doelmatige localiteiten zijn, waarin het lesgeven behoorlijk ge schieden kan. Komt het niet voor, dat men met een groot aantal jonge menschen in een slecht geven tileerd locaal, waarin de rooklucht nog hangt van dampende eerwaarde broeders, uren moet door- B. HENGELAAR 25) Prachtig had hij 't gevonden toen ook Elly. ouder geworden, sympathie opvatte voor den arbeider, toen ze klaarblijkelijk begon mee te voelen met verschoppelingen der maatschappij. En sedert Frits Kooymans naar Elly's hand dong, was 't bij de Heeterdonkers al socialisme wat de klok sloeg. In Heeterdonk's huiskamer werden de politieke kwesties van den dag druk en levendig bespro ken. Vader, dochter en aanstaande schoonzoon waren elkander tot steun in den politieken strijd. Stond de bezadigde Heeterdonk tegenover 'n be paalde zaak 'n beetje koel-gereserveerd, dan wis ten Frits en Elly door hun jonge geestdrift den voorzichtigen socialist fijntjes te bezielen, maar liepen de jongelui gevaar in onbezonnen jeugd- enthousiasme gevaarlijke stappen te ondernemen, dan bezat Heeterdonk de wijze takt van ervaren S.D.A.P.er hen te waarschuwen, hen er voor te behoeden. Op dezen eersten Kerstdag zat er politiek in de aether, hing er een politieke sfeer in de suite der Heeterdonkers. Juist op het oogenblik dat Heeterdonk z'n brengen Zijn er geen localiteiten, die niet zoo mooi mogelijk, maar zoo leelijk mogelijk, gemaakt zijn zonder eenige smaak en gevoel voor harmo nie. Afgezien nu van deze kwestie, is er nog een andere aan de zijde van den catecheet welke lesmiddelen staan hem verder ten dienste Een bord Of heeft iedere onderwijzer een bord noo dig en is dit voor het onderwijs op de catechisatie niet noodig Een katheder Of heeft hij het voorrecht om uren lang te moeten staan, half leunend op een stoel. Want zitten bij een vrij groote catechisatie is uitgesloten, tenminste, indien men de leerlingen er bij wil houden. Laten we nu maar concludeeren, dat de leermiddelen in de meeste gevallen treurig zijn en dat komt voor al hieruit voort, omdat men niet genoeg inziet het hooge belang en de dure roeping van de kerk, om de lammeren van de kudde te wijden, naar de uitdrukkelijke opdracht van den Heere Jezus. We zeggen niet, dat men opzettelijk het kerkelijk on derwijs in den vergeethoek geduwd heeft, maar wel, dat men ten dezen niet begrepen heeft, wat roeping en plicht is. Zooals men in de laatste jaren beter heeft leeren verstaan, dat de leden der kerk niet in een menschenpakhuis moeten vergaderen, maar in behoorlijke Gods gebouwen, zoo dienen we thans te verstaan, dat de jonge leden der kerk niet in een of ander vunzige ruim te opgepakt moeten zitten, maar in behoorlijk geoutilleerde frissche lokalen met goede ventila tie en behoorlijke leermiddelen. Dit is geen luxe, maar noodzaak. We meenen, nu we iets gaan zeggen over de gebreken van het kerkelijk onderwijs, niet mogen nalaten den vinger te leggen op deze wonde plek. Indien hierin verandering komt, dan zal dit ook kunnen medewerken tot verbetering. (Wordt vervolgd) A. H. OUSSOREN. JEZUS EN DE STAATSMACHT. III. God en Keizer. Het antwoord van Jezus moet voor beide par tijen, Farizeën en Herodianen, een groote teleur stelling zijn geweest. Zoo listig toch hadden ze hun netten gespannen Het kon niet anders of dit keer moesten ze Hem kunnen vangen Maar ondanks alle sluwheid gelukt het niet. Jezus laat zich niet vangen. Hij sluit Zich bij geen der beide partijen aan en blijft ook tegenover Zijn onder vragers de Meester, die naar niemand vraagt. Als een spinrag scheurt Jezus de netten van leugen om Hem heen gespannen, uiteen. Hij wijst het listig alternatief van Farizeën en Herodianen af. Zij krijgen geen antwoord. Jezus zegt niet„het is geoorloofd". Hij zegt evenmin „het is niet geoorloofd". Hij laat zich niet in schakelen in een partij pro of contra den Keizer, als men den Keizer losmaakt van Gods Woord over den Keizer. Dat deden beide partijen, Fari zeën en Herodianen. En waar dat gedaan wordt, daar wordt de vraag over den Keizer, daar wordt iedere vraag over den Keizer dwaasheid, onzin. Daarmede laat Jezus Zich niet in. Hij is juist gekomen om alle dingen in deze wereld weer vast te binden aan God. Daarom wil Hij ook de vraag naar den Keizer niet losmaken van God en Zijn Woord. Hij kan dat ook niet. De vraag naar den Keizer te stellen gelijk Farizeën en Herodianen doen, is in strijd met Zijn diepste wezen. Hij is het Vleeschgeworden WoordHoe zou Hij de bloedernstige vraag naar den Keizer en diens macht in deze wereld dan kunnen losmaken van Gods Woord Dat doen zondige menschen en zij worden huichelaars als ze in schijn nog vra gen naar het Woord Gods over den Keizer. Jezus, die dé waarheid is ook over den Keizer, heeft daarom Zijn eigen antwoord. En met dat antwoord baant Hij Zich een weg dwars door partijen en partijparolen door. Niet als een zielig bemiddelaartje, die beide partijen wil sparen en tot elkaar brengen. Souverein, zonder aanzien des persoons, is Zijn antwoord. Hij spaart geen van beide partijen, noch de religieuze, noch de politieke heeren. Hij stoot beide partijen, vóór- en tegenstanders, vrienden en vijanden van den Keizer, omver. Zijn antwoord op de Keizervraag is een op roep aan beide partijen om het spel van pro en contra den Keizer, te eindigen en te komen tot de waarheid over den Keizer. Jezus' antwoord is souverein, machthebbend, Volksblad opvouwde, en Elly aan Frits de Vara- gids overhandigde, deed de omroeper aankondi ging van de rede van den heer Albarda. De beide jonge menschen bogen zich naar de luidspreker, luisterden scherp. Daar kwam de stem. „Ook in de eeuw der electro-techniek, nu de pleinen en straten der steden geen duisternis meer kennen en zelfs de eenzame boerenhoeve kan stralen van licht, blijven wij de oude ge waarwordingen van dezen jaartijd ondergaan. Hoeveel oude poëzie de moderne techniek ook uit ons leven heeft weggevaagd bij het nade ren van den Kersttijd kan ook de hedendaagsche mensch zich niet onttrekken aan de aandoenin gen, die van oudsher de volken van het Noorden en Westen van Europa hebben bewogen. Onze Kerstbijeenkomsten danken haar wijding aan ons gemeenschappelijk geloof in de nadering van den socialistischen tijd, aan de diepe men- schenliefde, waarmee het socialisme ons vervult, aan het warme gevoel van broederschap, dat ons met alle volken der aarde verbindt, aan ons vurig verlangen naar den vrede tusschen de rassen en tusschen de klassen, dien het socialisme zal bren gen, dat ons de kracht geeft tot daden van strijd. Tegen den donkeren achtergrond van ons leed en onze zorgen ontsteken wij de vuren van onze gemeenschappelijke vreugden en verwachtingen, en in dien rooden Kerstgloed zien wij den dage raad van den komenden tijd." Gespannen luisterden de Heeterdonkers. Dat zette goed in. Albarda sprak naar hun hart. Ze zagen weer, voelden weer hun ideaal. vernietigend tegenover de menschelijke probleem stelling aangaande den Keizer. Zij wilden Jezus op sluwe wijze verslaan, maar Hij zal deze menschen met open vizier bestrijden en door de feiten verslaan. Daarna zal Hij hen met Gods Woord neerslaan. „Toont Mij de schattingpenning." Nadat Jezus de vraagstellers ontmaskerd heeft in hun spelen met de ernstige Keizervraag, begint Jezus Zijn antwoord aldus. De Farizeën en Herodianen hadden een dis cussie gewild, maar Jezus grijpt direct naar de concrete situatie. Hij vraagt naar de denarius, het geldstuk, dat in omloop was en waarmede men ook de schatting betaalde. Zijn belagers vroegen van uit hun valsche theologie, waarmede zij het Woord Gods krach teloos maakten. Jezus weert dit af en vraagt naai de feiten van eiken dag. „Wiens is dit beeld en het opschrift?" Zij weten dat allen heel goed, want ze hebben allen den denarius dagelijks in den buidel. Zoo moeten zij antwoorden „des Keizers". Het gaat heel anders als deze partijmenschen hadden gedacht. Zij hadden gemeend, dat Jezus van hun God zou uitgaan, maar Hij neemt Zijn uitgangspunt in de concrete historische situatie. Jezus behandelt hen naar verdienste. Zij stelden Jezus zoogenaamd een vraag over het recht van den Keizer, maar in werkelijkheid vroegen zij Hem niets, want zij hadden reeds zonder Jezus hun positie tegenover den Keizer bepaald. Jezus geeft antwoord zonder op hun dwaze en zondige probleemstelling in te gaan. Hij ontmaskert hen door de vijanden des Keizers te plaatsen voor de orde der feiten, de vrienden des Keizers te roepen tot de orde Gods. De anti- Keizergezinden krijgen eerst hun beurt. Hij wijst hun naar het beeld en opschrift van den Keizer. We kennen de munt, waarnaar Jezus vroeg. We zien daarop het beeld van Tiberius en lezen het opschriftTiberius Caesar Divi Augusti Filius Augusti. Op de keerzijde lezen we nog Pontifex Ma- ximus. Dit beteekent in het NederlandschKeizer Tiberius Augustus, zoon van den vergoddelijkten Augustus, Hoogepriester, Beeld en opschrift waren voor den Jood een ergernis. Hij, die het beeldverbod stipt hield, moest zich aan het beeld des Keizers ergeren. Die ergernis werd nog vergroot door het feit, dat op verschillende munten bovendien nog een tempel was afgebeeld, gewijd aan Augustus. Onder de rabbijnen waren er sommigen, die con sequent geen Keizermunt wilden aanzien. Moge lijk hebben mede door deze groote afkeer tegen de munten met beeldenaars noch Herodes de Groote, noch de Romeinsche Procuratoren het gewaagd om zulke munten te slaan. Herodes' opvolgers, met name Herodes Philippus (4 v. Chr. 34 n. Chr.), die een overtuigde vriend der Romeinen was, zijn daarentegen begonnen met hun eigen beeld als ook die des Keizers op de munten te slaan. Juist ten tijde van Jezus was dus deze aanstoot gevende munt in circulatie ge komen. Het opschrift was echter nog veel pijn lijker voor den Jood. Dit was immers godslaster lijk. In flagranten strijd met het„Hoor Israël de Heere, onze God is een eenige Heere (Deut. 6:4) werd hier een sterfelijk mensch vergodde lijkt. Dit moest den Thora-Jood ten diepste kwetsen. Wij realiseeren ons dat het scherpst, als we ons indenken, dat wij munten in circulatie zouden krijgen, waarop in plaats van het randschrift „God met ons", een opschrift zou staan, waarin een mensch vergoddelijkt werd. Dit zou ook on der ons volk duizenden ten diepste ergeren. Dat Jezus Zijn belagers deze munt onder de oogen houdt, beteekent natuurlijk niet, dat Jezus deze propaganda van vergoddelijking van een mensch zou aanvaarden. Daarover spreekt Hij Zich niet uit, want dit is niet in geding. Wat hier in geding is en dat wil Jezus laten gevoelen, dat is de feitelijke houding der Joden. Al hebben de Farizeën dan hun bezwaren tegen beeld en opschrift van de Keizermunt, zij hebben haar toch in den buidel. Dat heeft zijn consequenties, hetgeen Jezus hun laat gevoelen. Wie het geld van den Keizer in zijn zak heeft, die is in en onder de macht van den Keizer. Zoo nu staat het feitelijk met de Joden. Zij ontvangen deze munt en betalen er mee. Zij drijven er handel mee en zoeken gewin. Dat alles geschiedt onder toezicht van den Staat, die het muntrecht heeft en de waarde handhaaft, handel en verkeer veilig stelt. Wie de Keizermunt bij zich draagt, die profi teert van den Staat, die erkent zijn afhankelijk heid van den Keizer. Zelfs moeder Heeterdonk had haar breiwerk op de tafel gelegd, en nu zat ze daar met ge vouwen handen en luisterde ook. De stem was verdwenen. „Een fijne kerel toch die Albarda", zei Heeter donk bewonderend. „Verrukkelijk stamelde Elly opgewonden. Ze wierp zich plots op de divankreunde zacht. „Elwat is er kwam Frits bezorgd, om armde z'n meisje. „Oik ben zoo moem'n hoofd barst bijna." Vader en moeder keken verschrikt op, zagen daar hun dochter liggenuitgeput, kreunend. „Heb je hoofdpijn fluisterde moeder. „Ja", zuchtte ze, „laat me met rusto m'n hoofd." Frits nam 'n stoel, zat dan naast z'n Elly. „Schat, zou je niet probeeren te slapen „Goed", zei ze zwak. Hij bukte zich, kuste Elly's voorhoofd. Dan lag ze in haar slaapkamer. „En nu blijf je hier morgen hoor versta je, El „Zorgzame jongen" streelde zij z'n wang. ,,'k Had eerder moeten liggen hier maar ik wilde Albarda vandaag hooren." „Dwaas meisje" schudde hij z'n hoofd. ,,'k Heb toch echt genoten Frits, en jij, hoe vond jij Albarda „Prachtig maar ga je nu slapen „Tot morgen „Schat, welterusten, maak je niet druk." Koopen en verkoopen, handel en verkeer, be zit en bedrijf, dat alles is niet mogelijk zonder den Keizer met zijn munt, zijn orde en bescher ming. Wie de munt in zijn buidel heeft, die geniet volop de lichtzijde van de existentie des Keizers. Daaruit trekt Jezus nu een consequentie „Geeft dan den Keizer, wat des Keizers is". Zij erkennen iederen dag de munt in hun buidel bewijst het de feitelijke Overheid. „Daarom getuigen beeldenaar en opschrift dei- munten tegen hen, willen ze er mee van doen hebben, dan kunnen ze er ook van betalen, aan hem, die er naar antieke voorstelling in zekeren zin de eigenaar van was." (Grosheide, Comm. Mattheüs.) Uw munt, wil Jezus zeggen is keizerlijke munt. Welnu, dan ligt de consequentie voor de hand. „Geeft dan den Keizer, wat des Keizers is." Hiermede veroordeelt Jezus de revolutionaire woeling onder de Joden. Instee dat zij Jezus hadden vastgezet, heeft Jezus het hen gedaan. Het muntrecht is ook naar Joodsch principe het teeken van Hoogheidsrechten. De woorden van Jezus „Geeft dan den Kei zer, wat des Keizers is" willen in het Grieksch heel duidelijk als een conclusie worden genomen. Vooral bij Lucas en Mattheüs komt dat zeer markant uit. Ten onrechte is nog altijd de gangbare verta ling „Geeft dan dén Keizer". Wil men heel nauwkeurig vertalen, wat de Grieksche text werkelijk zegt, dan moet het lui den „Geeft dan den Keizer terug, wat des Kei zers is". Dit duidt de bedoeling van Jezus nog scherper aan. De munt in hun buidel beteekent, dat zij leunen op den Keizer, bezitten wat Hem toebehoort. Dan moeten zij ook teruggeven, wat van den Keizer is. Jezus' belagers waren begonnen met de vraag of het geoorloofd is. Jezus stelt de zaak anders. Het is niet een kwestie van al of niet mogen. Het is eenvoudig een kwestie van moeten, een zaak van zedelijke verplichting, waaraan wij ons niet mogen ont trekken. Belastingbetalen is voor Jezus niet een zaak van goed- of kwaadschiks geven, maar een zaak van terugbetalen. In deze Keizerspreuk verdedigt Jezus openlijk den Staat en komt Hij scherp en bondig op voor de rechten van den Staat. De exegese van Bultman in zijn boek Jezus (1926) is dan ook beslist onjuist, als hij beweert dat de zin van de Keizerspreuk zou zijn, dat men de vraag naar God niet met politieke verlangens moet vermengen. Jezus zou hier in de Keizer spreuk ongeveer hetzelfde doen als toen Hij het verzoek weigerde om een erfenistwist te beslech ten (Luc. 12 13 v.). Deze voorstelling van zaken is beslist onjuist. De houding van Jezus tegenover den Keizer en diens recht tot belastingheffen is een geheel an dere als bij de erfenistwist. Deze twee zaken mogen zoo niet op één lijn gesteld. In de twist over de erfenis, waarin iemand Hem wil betrekken, blijft Jezus beslist afwijzend staan. Hij wil Zich met het erfrecht niet bemoeien en zegt dit met zooveel woorden duidelijk tot de eene partij, die Hem als advocaat wil annexee- ren. „Mensch wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld?" (Luc. 12 14). Hij wijst deze positie af en wijst den man in direct terug naar den Staat met zijn geldend recht in dezen. Goed beschouwd is dus Jezus' onwil om Zich met de erfeniskwestie in te laten indi rect een bevestiging van zijn positieve houding tegenover het Staatsbestel. Hij wil ook in de erfeniskwestie den Keizer teruggeven, wat des Keizers is. Tegelijk echter vergeet Hij in dit ge val de rechten Gods niet. In een gelijkenis waar schuwt Hij voor de geldgierigheid, welke Hij ais de diepste oorzaak van de erfenisruzie ziet. De mensch moet Gode teruggeven, wat Godes is en daarom rijk zijn in God. Zoo bevestigt het geval van de erfeniskwestie in Luc. 12 de houding van Jezus in de belastingkwestie. Het verschil tus schen beide gevallen is, dat Jezus in de erfenis kwestie eenvoudig zonder meer uitgaat van den Keizer en zijn geldend recht, in de belasting kwestie daarentegen uitdrukkelijk het recht van den Keizer vindiceert, waar het door menschen disputabel werd gesteld. Een Jezus, die Zijn belangstelling zoogenaamd alleen tot God zou beperken om verder de houding tegenover de eischen van Keizer en Staat aan de menschen zelve over te laten, kent het Evangelie niet. Zulk een dualisme tusschen hemelsche en aardsche za ken is bij den Christus der Schriften niet te vin den. In de Keizerspreuk stelt Hij de menschen Weer gaf hij haar een zoen. Nog een blik. Dan verdween Frits. Zat weer in de huiskamer. „Wat denk je van El", zei Heeterdonk kalm. „Ze heeft koorts, meneer. El heeft zich te veel ingespannenhad vanmórgen al hoofdpijn." Er viel een stilte. „Wil ik een dokter ontbieden „Graag, Frits", kwam mevrouw gerustgesteld, „wil je dat doen „Natuurlijk", beloofde Frits. Frits liep door de stad. Stond voor het doktershuis. Belde aan. „Dat deze dag zoo droef moest eindigen." Belde weer aan. Kreeg dan gehoor. HOOFDSTUK XV. Kwam daar de bus al aan Ja, hij bofte. De chauffeur remde. Frits Kooijmans stapte snel in, verdween in de helverlichte wagen, schoof vlug inzittenden voor bij, vond achterin een plaatsje, dook dan dieper weg in z'n duffelsche jas. De bus rolde weer weg, zoemde over het glad- dige asfalt. Kooijmans rilde yreeselijk, wat 'n weer. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 2