No. 48
Vrijdag 29 November 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C» HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W, M. LE COINTRE, F. J. v. d, ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
v
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
WAT ZÉKER KOMT.
„en de zee was niet meer. En
ik, Johannes, zag de heilige stad, het
nieuwe Jeruzalem, nederdalende van
God uit den hemel, toebereid als een
bruid, die voor haren man versierd is."
Openb. 21 lc, 2.
Wij verwachten een nieuwen hemel en een
nieuwe aarde
Maar ook deze toekomst-heerlijkheid kunnen
wij niet doordenken zij is ook één heilswonder
van dien God, Die de ooren wond'ren doet op
wond'ren hooren.-
Zelfs Johannes, die haar in Geesteswerkelijk
heid mocht aanschouwen, vermag ons geen topo
grafische beschrijving ervan te geven.
In spaarzaam woord, in sober beeld stamelt
hij slechts iets van al dit stralend heil, en het
„wat geen oog ooit zag, geen oor ooit vernam,
in geen menschenhart ooit opkwam, dat heeft
God bereid dengenen, die Hem vreezen", blijft
ook hier gelden.
Slechts een tweetal trekken teekent hij ons
voor in bovenstaand woord de nieuwe schep
ping Gods zal geheel van alle lijden zijn bevrijd,
en in een sfeer van volkomen liefde tusschen
Schepper en schepsel ontbloeien.
Van alle lijden bevrijd
Dat is immers de zin van z'n merkwaardige
mededeeling „de zee zal niet meer zijn
In het tegenwoordig levensbestand is moeilijk
één schepsel te vinden, dat zooveel leed en lijden
over de menschheid bracht als juist de zee.
Ongetwijfeld ze is één der schoonste creatu
ren. Welk volk, dat haar blauwende luister aan
schouwde langs gouden stranden en de stem van
haar majestueuse bruisen beluisterde, heeft niet
z'n dichters gehad, die hare glorie bezongen, in
zangen van zuivere schoonheid O, de zee, de
zee is schoon
En tochwie heeft ook nimmer de pijn der
scheiding ervaren, welke zij tusschen volkeren
en volkeren slaat, zelfs alle modern scheepvaart
verkeer ten spijt.
Wie weet niet van haar bang geweld, wanneer
zij den schepeling, die op 't woelig golvenpad
zich waagt, bespringt
Wie telt de dooden, die zij ten prooi nam in
haar schoot
Ach, de zee is bron van lijden, beeld van on
rust en angst, symbool van strijd en moeite.
En daarom is het troost te weten, dat zij niet
meer zijn zal.
Gods nieuwe schepping zal alles, wat slechts
aan mogelijkheid van lijden denken doet, missen:
scheiding noch gevaar, smart noch moeite zal
daar meer benauwen, de zee nog eenig ander
dreigend schepsel zal u het heilstaatleven kunnen
verdonkerengeen lijdenswee kan daar ver
schrikken.
Welk een troost wordt hierin geboden
O, wij worden in het heden der zonde nog
voortdurend door 't scheppingsleven rondom ons
bedreigd.
't Is waarlijk niet alleen de benauwing der zee,
waartegen wij metalen schepen hebben te bouwen
en dijken hebben op te werpenwij leven
onder de voortdurende bedreiging van storm
wind en noodgetij, van hitte en koude, van droge
en natte jaargetijden, van misgewas en brand-
koren, van bacteriën en bacillen, 't Is al één zee
van gevaren, waardoor menigmaal al onze voor
zorg en berekening als met één slag wordt ver
nietigd. Wij leven in zorg, in vrees, in angst
de lijdensmogelijkheid en stervenskans loert uit
heel het scheppingsleven op ons neer zij sluipen
als een adder ons na, al waar wij gaan of staan.
Al zouden wij overigens een heilstaat kunnen
bouwen de natuur zelf is één bedreiging van
onze Paradijsrust.
Maar Uw heilstaat, m'n Christen, kent zelfs
die bedreiging niet
Geen lijdensmogelijkheid zal er uw ziel door
huiveren.
Geen angst of zorg kan ooit u meer kwellen.
Daar zal geen zee meer zijn
Geen onheil zal de stad verstoren. En dus
't hoofd omhoog, tobbende en kommervolle pel
grimshet einde komt, Gods heilstaat zal
eenmaal u dagen, uw heilzon rijst.
Is daar alle lijdensmogelijkheid verdwenen,
volkomen liefde tusschen God en mensch zal er
heerschen. Dat is de tweede trek van den heil
staat des Christens, waarop Johannes met groo-
ten nadruk wijst.
Immers hij zag het nieuwe Jeruzalem, de hei
lige stad nederdalen.
Rijk spreekt de naam, welke aan de herscha
pen wereld gegeven wordt, 't Is een herinnering
aan het aardsche Jeruzalem, waarin eens de over
weldigende idee der genadetegenwoordigheid
Gods belichaamd werd. 't Oude Jeruzalem was
't symbool dier machtige liefde des Heeren, welke
tot Zijn volk wilde inkeeren en onder hen wonen.
Maar wat toen symbool was, wordt eens wer
kelijkheid voor gansch Gods schepping.
Was het eenmaal haar schuld en ellende, dat
Zijn liefdelicht van haar was weggeweken
dan komt hij weder inwonen met Zijn gunst, bij
alle creatuur. Dan wordt zij weder één stad, één
tempel Gods, vol van de schittering van Zijn
vriendelijk aangezicht. Hij zal zich in haar ver
lustigen.
En zoo rijpt ook haar liefde tot Hem tot volle
vrucht. Zij zal Hem als eene bruid, die voor
haren man versierd is, tegemoet gaan, zich met
vreugde aan Hem geven, en met liefde Zijne
liefde beantwoorden.
De liefde Gods tot 't schepsel en de liefde des
schepsels tot God ontmoeten elkander tot eeuwig
bruiloftsleven en alle disharmonie zal onherroe
pelijk verwonnen zijn.
Welk een toekomst, m'n Christen, gaat gij dan
tegen
O, ge kunt de zaligheid ervan niet bevatten.
Het begenadigd hart, dat door z'n God en
Zaligmaker gevonden werd, moge in verborgen
omgang al iets van deze wederzijdsche liefde
smaken, en de oprechte kinderen Gods mogen in
de gemeenschap der heiligen, al iets er van proe
ven Eskols druiven uit 't toegezegde land
het is alles nog slechts voorsmaak der gemeen
schap, die komt.
Wel gaat ons verlangen derwaarts uit. 't Leven
van ónzen dag is juist zoo jammerlijk, wijl deze
liefde er zoo weinig wordt gespeurd. Wrok en
twist, haat en strijd vieren nog hoogtij in het
leven mensch staat tegen mensch en beide te
genover God. We leven in een wereld van con
flict de liefde Gods wordt veracht en de liefde
tot God geurt niet uit dit leven op.
Hoe kan ons dat als Christenen pijnen en
schrijnen.
Hoe schijnt het, dat voor een sfeer van liefde
uit God en tot God geen plaats is op deze aarde!
En metterdaad op deze aarde niet.
Maar wie als Christen dat leert inzien, bij den
dood van 't eigen hart, die mag met Johannes
opwaarts schouwen in de verwachting der nieu
we aarde.
Daar komt God tot z'n schepsel en 't schepsel
tot God, volkomen»
't Zal alles door den vrede bloeien,
daar twist en wrok verdwijnt."
Daar is het ware Jeruzalem de stad des vre-
des, de stad der liefde, de stad van leven tot in
eeuwigheid.
En tot dat Jeruzalem, heft uw hoofden op,
o Christenen
Dat is uw heilstaat die alle menschelijk ver
wachten beschamen zal, maar allen zal zegenen,
die dóór Gods genade uit Gods genade leeren
leven.
(Geldersche Kerkbode)
DE KERK BIJ EUSEBIUS.
Op de vraag wie Eusebius is, zullen de mees
ten wel antwoorden een schrijver van de kerk
geschiedenis. Dat dit antwoord gegeven wordt,
ligt voor de hand. Eusebius is de schrijver van
het bekende werk Historia Ecclesiastica, wat
zooveel wil zeggen als Kerkgeschiedenis. En van
zelf komt dan de gedachte naar voren deze man
is in de eerste plaats historicus geweest. Wie
bekende Encyclopaediën en geschiedkundige
werken! opslaat zal hem ook overal aangeduid
zien als geschiedschrijver. En inderdaad moet
worden toegegeven, dat Eusebius zich zeer ver
dienstelijk heeft gemaakt in het verzamelen van
allerlei historische gegeven van vóór en na zijn
tijd. Met ijver en nauwgezetheid heeft hij allerlei
materiaal verzameld dat aantoont, dat hij een
man is geweest van groote capaciteiten.
Maar hoezeer de algemeene opinie ook moge
zijn, dat Eusebius van Caesarea geschiedschrijver
is geweest, toch is deze meening niet houdbaar
in het licht van de gegevens, die Dr Berkhof in
zijn prachtwerk Die Theologie des Eusebius von
Caesarea op dezen persoon geworpen heeft.
Laten we voor 't beantwoorden van deze en an
dere vragen eerst eens nagaan, wie Eusebius eigen
lijk was. Eusebius zou ik in 't kort \yillen aandui
den als de leerling van Origines en als de bis
schop van Caesarea, waar hij leefde van 313338
na Christus' geboorte. Origines leefde dus in den
tijd van Constantijn de Groote. De man die in
tegenstelling met zijn voorgangers, de synthese
zocht met de opkomende christelijke kerk. Had
den zijn voorgangers Diocletianus (284305) en
Galerius (305311) zich scherp antithetisch te
genover de christenen gesteld, omdat zij wilden
één rijk met één staatscultus, tegen welk streven
de christenen zich met hand en tand verzetten,
Constantijn de Groote was wijzer, voorzichtiger.
Constantijn oordeelde: de christenen zijn te eigen
zinnig om tot de leer der (heidensche) vaderen
terug te keeren. Welnu, laten we ze dan maar
tolereeren, verdragen. Daarom gaf deze groote
keizer in 311 het tolerantie edict uit, waarbij be
paald werd, dat de christenen verdragen moesten
worden. Toen hij in 312 Maxentius verslagen
had en deze bij Rome in de Tiber verdronk, toen
schreef Constantijn dit toe aan den Christengod.
Ja, hij trok zelfs deze gevolgtrekking uit zijn over
winning alleen de christengod kan de rijkseen
heid waarborgen. Daarom gaf hij de christenen
in 313 het edict van Milaan, waarbij bepaald
werd, dat het christendom nu geoorloofde religie
zou zijn (religio licita). Vóór dien tijd gold het
christendom als ongeoorloofde religie (religio
illicita). Keizer Constantijn heeft dus bewust de
kerk voor zijn wagen gespannen. Hij zag in dat
wanneer hij de kerk tegenwerkte, de verdeeld
heid in zijn rijk zou toenemen. Maar gaf hij de
kerk vrijheid, dat ze dan zou medewerken tot het
bevorderen van de rijkseenheid. Zoo staat dus
na 313 de kerk in dienst van de rijkseenheid. Ze
heeft nu zeer zeker vrijheid, maar is voorts een
willig instrument in de handen van den almachti-
gen keizer.
Eusebius heeft toen keizer Constantijn een aan
tal jaren keizer was, een verhandeling geschre
ven, getiteld het Leven van Constantijn. Daarin
verheerlijkt hij dezen man zoo, dat het voor ons
Westerlingen meer profaneeren gelijkt dan des
keizers verdiensten waardeeren. Telkens geeft hij
den keizer goddelijke namen en schrijft hem god
delijke deugden toe. Nu heeft men gezegd, dat
Eusebius dit gedaan heeft om den gunst van den
keizer te winnen. We meenen, dat dit niet juist
is. Wie Eusebius bestudeert ziet telkens, dat hij
in de eenheid van kerk en staat, de uitdrukking
ziet van zijn hoogste idealen. En waar Constan
tijn dit ideaal bewerkt heeft, daar kan een Euse
bius niet uitgezogen raken over de verdiensten
en de goddelijke qualiteiten van Constantijn de
Groote.
We zeiden Eusebius, de bisschop van Caesa
rea was een leerling van Origines. Deze groote
man leefde van 185254. Hij behoorde tot de
zgn Alexandrijnsche school. Er waren in dien tijd
verschillende wetenschappelijke scholen, waar
groote mannen als sterren blonken. Ik noem al
leen maar de Noord-Africaansche school met de
zeer bekende mannen: Tertullianus en Cyprianus.
Welnu, aan zulk een school was Origines nu
„hoogleeraar". Daardoor had hij natuurlijk al
grooten invloed. Maar wat zijn invloed vooral
geweldig deed zijn in dien tijd, was het feit, dat
hij een verbinding zocht te bewerken tusschen
de Grieksche wijsbegeerte en het christelijk den
ken.
Dit toch was een van de grootste problemen
van die dagen. Niet alleen Origines heeft ge
voeld, dat de verhouding van deze twee groot
machten op een of andere manier moest worden
vastgelegd, maar met hem vele anderen. Maar
die anderen misten öf de capaciteiten óf deden
niet de moeite zich deze verhouding in te denken.
Origines meende het Christendom een dienst te
bewijzen door het Grieksch wijsgeerig denken te
verbinden met de leer van den Heilige Schrift.
Hij meende, dat daardoor het Christendom ster
ker kwam te staan, en zich beter zou kunnen
verdedigen tegenover heidenen en afvalligen.
In deze artikelen willen we niet nagaan hoe
deze verbinding van Christendom en wijsgeerig
heidensch denken funeste gevolgen gehad heeft.
We willen alleen in zooverre er iets van zeggen,
als het noodig is tot het verstaan van Eusebius'
opvatting over de kerk. Zonder deze achtergrond
toch, zonder te weten dus, dat Eusebius van zijn
leermeester Origines de Grieksch heidensche ge
dachten van het Neo Platonisme heeft ingedron
ken, kunnen we niet verstaan, hoe hij tot een op
vatting van de kerk komt, die op tal van punten
in strijd is met de Schriftopenbaring.
We zeiden hierboven, dat Origines door Neo
Platonische gedachten bevangen is geweest en
dat die van grooten invloed zijn geweest voor
zijn dogmatische constructies. We stellen dus
heel in het kort de vraag wat is Neo Platonis
me We willen trachten zoo eenvoudig mogelijk
dit duidelijk te maken. Het Neo Platonisme is
een Grieksch wijsgeerige richting, die met leede
oogen aanzag, dat de invloed van het christen
dom steeds meer veld won. Daarom wil de
Grieksche geest met een laatste krampachtige
poging nog eens probeeren de denkwereld van
het Christendom te vernielen. Tegenover het
Christendom plaatsen deze wijsgeeren dus be
wust een systeem, dat ten doel heeft het Chris
tendom te ondermijnen en omver te werpen.
Dit blijkt wel heel duidelijk uit de hoofdver
tegenwoordiger van het Neo Platonisme Am-
monius Saccas. Hij is een kind van ouders, die
den Heere Jezus dienden. Maar zie hij keert
zich af van den Heiland en wordt zijn vijand.
En wat leert nu Ammonius Saccas Hij
schept een scherpe tegenstelling tusschen de zin
lijke wereld en de bovenzinlijke wereld, tusschen
de stof en den geest. (Evenals Plato dit gedaan
had, waarom dit stelsel Platonisme heet en het
heet Neo Platonisme, omdat het een opleving is
van de ideeën van Plato, die 700 jaar vroeger
leefde.)
Wanneer we nu dit eerst goed in ons opne
men, dat de Neo Platonist een scherpe tegen
stelling predikt tusschen geest en stof, tusschen
de wereld der ideeën en de wereld die we zien,
tusschen het bovenzinlijke en het zinlijke, dan
verstaan we reeds een van de grondgedachten,
die Origines en later ook Eusebius beheerscht
heeft.
Want uitgaande van deze scherpe splitsing
komt men tot de gedachte, dat de godheid boven
deze tegenstelling uitgaat. De godheid behoort
noch tot het zinlijke terrein van deze aarde, noch
tot het bovenzinlijke terrein van de wereld der
ideeën. De godheid gaat zelfs boven alle denken
uit. De godheid is onbeschrijfbaar, eigenschaps
loos. Zoo zien we dus nu drie dingen
le. dat God het eene is, het zijnde is, boven
alles uitgaand
2e. dat er een wereld is der ideeën
3e. dat er een wereld is van de materie.
Wie nu verstaan wil, welke de betrekking is
van die God tot deze wereld, die denke aan een
bron, die zoo boordevol is van water, dat hij
overloopt, uitvloeit, emaneert. Welnu, uit die
god die boven alles staat, vloeit dan eerst de
geest (welke de wereldgeest is en de mensche-
lijke geest), daarna de ziel (welke de wereldziel
is, en de menschelijke ziel) en tenslotte als laatst
uitvloeisel komt uit deze bron de stof» Deze stof
beteekent ellende. De stof is het laagste. Alles
wat met de stof, de materie in aanraking komt,
is aan de ellende prijsgegeven. En daarom moet
men probeeren om langs verschillende trappen
weer terug te keeren naar die hoogste godheid.
Dus na de afdaling naar beneden gaan we nu
weer klimmen naar boven (door eigen kracht).
Op de laagste trap komt men tot het denken
dit is de trap van de ziel. Daarna komt men op
de trap van den geest en die doet ons schouwen.
Maar tenslotte komt men op de hoogste trap en
zie, daar wordt men in de extase één met god.
Dit Neo Platonisme is door Origines inge
dronken. En dit heidensch systeem (dat in onze
dagen in tal van valsch mystieke kringen nog
doorwerkt en nog in tal van verschijnselen met