No* 45 Vrijdag 8 November 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIEDs, A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ fb OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 VERKIEZEND SCHEPPEN. In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Genesis 1:1. Dit woord is een van de heerlijkste woorden van den bijbel. Want hierin zien wij de aller eerste lichtsporen van het verkiezend welbehagen Gods. Want immers wij kunnen de vraag stellen: heeft God de schepping nóódig Moét God scheppen Kan Hij niet buiten Zijn maaksel, om dat Hij zich eenzaam voelde, een voorwerp noo- dig had buiten Zich, waaraan Hij Zich geven kon? Of is het misschien juist omgekeerd, moest de volheid van Gods Wezen een uitweg vinden, zooals een stroom uitweg zoekt door de boeien van dijken en weringen voort te sleuren in zijn onweerstaanbaar geweld Neen, zoo staat het nietDat God de schepping te voorschijn roept is in zekeren zin verkiezing. Hij was niet ver plicht tot scheppen en daarom hangt de gansche schepping ook aan den draad van Zijn welbeha gen en souvereinen wil. God kon scheppen, Hij kon ook niet scheppen. Dat hing van Hem alleen af. De verkiezing begint dan ook niet eerst met de verkiezing van de kinderen Gods. Ze begint al bij het begin der wereld. Heel de wereld open baart ons de verkiezing Gods. Waarom zijt ge een mensch, en geen dier of plant of steen, geen wier dat heen en weer beweegt op de golven Waarom zijt ge geen vogel die zijn voedsel zoekt ergens op de wijde zee Hebt gij verdiend dat ge mensch zijt? Neen, uw mensch-zijn-rust alleen in Gods welbehagen. En de rotsen in Zwitser land staan daar te prijken in hun onaantastbare blanke tijdlooze glorie door Gods welbehagen. We zijn maar leem in de hand van den potten bakker, God kan met ons doen wat Hij wil. Waarom wonen wij in Nederland en niet in Noorwegen Dat is Zijn welbehagen. Hoe komt het, dat de zon schijnt en de regenvlagen over de akkers heenruischen Hebben wij dat ver diend Hoe komt het, dat de zon zon is en de regen regen, het onweer onweer en de bliksem bliksem Door Gods welbehagen Het is niet alleen zoo dat de schepping vóórt- kwam alleen uit Gods souvereinen wil, neen Zijn voorzienigheid sluit aan bij het welbehagen en zoo rust de wereld van dag tot dag en van oogenblik tot oogenblik in dien wil en zij blijft daarin geborgen en alles wat we zijn en worden, zijn en worden we bij de gratie van Gods vrij- machtigen wil. God had ons niet kunnen schep pen. We hadden even goed niet kunnen bestaan. Hij had even goed een andere wereld kunnen scheppen. We hadden een steen kunnen zijn, of een struik ergens aan den oever van een onzer rivieren. Zullen wij ons nog vermeten Zullen wij nog hoogmoedig zijn Zullen wij tegen onzen Schepper opstaan Wij hebben allerlei dingen om ons heen noodig. Denk U in dat gij geheel alleen bestondt en dat er niets was dan gij alleen. Welk een ondragelijke eenzaamheidWelnu, God kan ook in eenzaamheid leven en die een zaamheid is Hem niet ondragelijk, want Hij heeft genoeg aan Zichzelf en ziet Zichzelf eeuwig in den Zoon en keert tot Zichzelf terug in den Hei ligen Geest. Er is een eeuwig liefdeleven, een eeuwige liefdevolheid in Zijn natuur. En waar om schiep Hij de wereld dan Omdat Hij dat wilde Hoe nietig worden wij als we dit in aanmer king nemen We zijn maar een stofje, dat God laat dwarrelen door de wereldruimte, we hadden er evengoed niet kunnen zijn. Er was niets van ons, niets van de wereld, niets van de aarde toen God Zijn scheppend Woord sprak. Er was ner gens iets van ons te zien. We waren eerst niets, niet maar geen stofje, niet maar geen druppel, niet maar geen nevel of damp, we waren niet, we bestónden niet. Daaruit moeten we nu onze gevolgtrekkingen maken. Nu is het einddoel de verheerlijking Gods Alles hebben wij aan God te danken. Daarom moeten we ook met alles tot Hem terugkeeren We moeten de tolk van de schepping zijn. Wemeidinge. M. P. VAN DIJK. GEREF. MANNENBOND. We maakten in de Kerkbo.de van 11 Oct. j.l. een opmerking over een recensie van het blad „Belijden en beleven" door Ds M. B. van 't Veer in het Geref. Mannenblad. In dat van November komt Ds. van 't Veer op die recensie terug, wijl daarop critiek werd uitgeoefend. Hij schrijft dan „Om alle misverstand uit te sluiten, heb ik me ook in een persoonlijk schrij ven gericht tot den auteur om enkele bezwaren breeder te kunnen toelichten. In zijn antwoord schrijft Prof. Grosheide me, dat het niet zijn be doeling is geweest te zeggen, wat ik er uit ge lezen had. Het is zeker te betreuren, dat dit mis verstand niet alleen bij mij, maar ook bij vele anderen gerezen is, maar daarom temeer wil ik graag ter rectificatie hierop terugkomen en daar van mededeeling doen". Daar we ook op die recensie critiek oefenden, geven we ook deze mededeeling een plaats. GODS KASTIJDENDE LIEFDE. III. In de kastijding ligt, door het lijden dat ze brengt, een element dat afstoot. In dat lijden ligt een prikkel om ons daartegen te verzetten er ons niet aan te onderwerpen. Als Gods slaande hand ons treft is er het gevaar van tegen God in op stand te komen en God van onrecht te verdenken. Tegen die gevaren waarschuwt de H.S. met een verwijzing naar de kastijding van een aard- schen vader. „Wij hebben de vaders onzes vleesches tot kastijders gehad en wij ontzagen ze" (Hebr. 12:9). Niet altijd is het zóó dat de aardsche vaders ontzien worden door hun kinderen. Er is helaas ook wel eens een zich verzetten tegen de kastijding. Een zich-verzetten dat voortduurt en sterker wordt dat kan tengevolge hebben, dat die. aardsche vader ophoudt met z'n tuchtiging dien ontaarden zoon dus ontgaat wat tot zijn nut en welzijn had kunnen strekken en hij een mis lukkeling wordt. Doorgaans wordt echter gelukkig die tuchti ging aanvaard en is het zóó, dat de zoon er zich aan onderwerpt. Daartoe kan ook leiden de vrees voor de meerdere kracht van z'n vader. Ook met het oog daarop zal de H.S. wel ver manen z'n zoon vroeg te zoeken met tuchtiging. Maar meestal werkt ook een edeler motief en zal het kind denken aan de zorgende liefde van z'n vader. Het is dezelfde hand, die hem verzorgt én slaat. Dat zal dringen tot het zich gewillig onderwerpen aan de uit liefde voortkomende kastijding. Als we ons nu onderwierpen aan onze aard sche vaders, zouden we ons dan niet onderwer pen aan de kastijding van onzen hemelschen Va der zouden we dan opstaan tegen Hem, Wiens kracht nog zooveel grooter is dan die van een aardschen vader Zouden we opstaan tegen den hemelschen Vader, Wiens liefde oneindig grooter is, die Zijn eigen Zoon niet spaarde, maar voor ons overgaf? Zullen we niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn en leven Hier kan echter een vraag opkomen. Van onze aardsche vaders vertrouwen we, dat die het goed met ons meenen, ook wanneer ze ons kastijden. Maar mogen we van God vertrouwen, dat die het goed met ons meent Mogen we in Hem dan onzen Vader zien Het antwoord op die vraag wordt gevonden in Hebr. 127„Indien gij de kastijding ver draagt, zoo gedraagt zich God jegens u als zonen want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt". Er is ook een andere vertaling van dit vers mo gelijk „Volhardt dan zóó, dat het tot uw tuch tiging dienen kan. God gaat met u om als met zonen". (Korte verklaring Prof. Grosheide.) Mogen we van God vertrouwen, dat Hij het goed met ons meent De H.S. zegt„God gaat met u om als met zonen"» Wat daar staat is ons in den doop beteekend en verzegeld, krachtens het verbond der genade. Ge moet er dus van uitgaan, dat God 't goed met u meent, dat Hij u behandelt als een vader zijn kind. Ge moogt daaraan niet gaan twijfelen, wan neer God kwaad brengt in uw leven. Dan moet ge niet gaan twijfelen aan Gods vaderlijke ge zindheid jegens u. Reden voor twijfel zou er zijn, als ge niet ge kastijd werd. Als ge zonder kastijding zoudt zijn, die alle kinderen deelachtig worden dan zoudt ge een bastaard zijn. Een vader kastijdt alleen z'n eigen kinderen. Als ge twee kinderen kwaad ziet doen en ge ziet dat een man één van die kinderen kastijdt, dan weet ge, dat dat zijn kind is. Het andere, dat niet zijn kind is, kastijdt hij niet. Zoo doet ook God. Hij kastijdt Zijn kinderen en die alleen. Het kwaad, dat als gevolg van Zijn kastijding in uw leven komt is dus een bewijs, dat ge een kind van God zijt. Als ge n.l. die kastijding verdraagt, als ge zij het na aanvankelijken tegenstand er toe komt u aan God te onderwerpen als aan uw hemelschen Vader. Want, als ge u zoudt verzetten en in uw ver zet volharden, dan zou daaruit blijken, dat ge, hoewel in Gods huisgezin opgenomen, toch een bastaard waart. Gods Geest bewerkt de ware kinderen zóó, dat zij zich aan hun hemelschen Vader onderwerpen dat ze ook dan als Hij kwaad brengt in hun leven, gelooven aan Zijn liefde het kwaad aanvaarden als van Zijn Va derlijke liefdevolle hand, dat Hij hun zendt tot hun zaligheid. HEIJ. CLEMENS ROMANUS. III. Zoo had dan Clemens den pen opgenomen en had uit naam van de gemeente te Rome een brief geschreven naar Corinthe's gemeente. Niet uit de hoogte de Corinthische gemeente beoor- deelend, integendeeldirect bij den aanvang stel len de twee gemeenten zich op één lijn door te zeggen, dat ze bijwoners zijn de één is bijwoner of vreemdeling te Rome en de ander te Corinthe. We zagen dat het begin van dien brief, niet wezenlijk verschilt met de Paulinische epistels. De vraag kan dan ook gedaan worden waar om staat zulk een brief, die toch in alle opzichten vergeleken kan worden met een der Nieuw Tes- tamentische geschriften niet in de canon Waar om wordt deze brief nietgelijk waardig beschouwd met andere brieven in het Nieuwe Testament. Het antwoord is niet ditdat deze brief alleen maar voor Corinthe bestemd was. Uit andere bronnen weten we b.v. dat deze brief nog on geveer drie eeuwen lang in de kerk is voorgele zen. Men erkende dus aan dezen brief een zeker gezag toe. Men wilde leeren, ja zelfs zich laten leiden- door dit geschrift. En dan klemt wederom de vraag* vfcaarom toch staat deze brief niet in de canon, temeer waar het een der oudste ker kelijke brieven is. Het antwoord willen we naar twee zijden be zien le. naar de inhoud en 2e. dogmatisch. Wie de brief van Clemens leest, komt wel heel sterk onder den indruk, dat hier aan het woord is een rustig, eerbiedwaardig man. En dit spreekt nog meer, daar we, zooals we gezien hebben, er alle reden toe was, om de door twis ten verscheurde gemeente van Corinthe heel scherp te vermanen. Maar Clemens beheerscht zich. Eerst gaat hij de gemeente prijzen. „Wie toch heeft in uw midden vertoefd en niet in uw deugdenrijk en vast geloof geprezen uw bedachtzame, den christen passende vroom heid bewonderd uwe ten regel geworden bij zonder groote gastvrijheid geroemd en uwe vol maakte, zekere kennis hoog verheven Want gij deed alles zonder aanzien des persoons, en gij wandeldet naar Gods geboden. Gij waart onder danig aan hen, die over u gesteld waren, en be- weest uwen oudsten den verschuldigden eer. Gij waart gewoon de jongelingen op het hart te drukken, dat zij al wat rechtmatig en eerbaar is zouden bedenken en de vrouwen te bevelen, dat zij alles zouden verrichten met een onbevlekt, rein en heilig geweten en hare mannen beminnen, zooals het behoort. Gij leerdet haar zich naar den eisch der ge hoorzaamheid te onderwerpen, hare huishouding goed te behartigen, en zich in ieder opzicht be hoorlijk te gedragen. Gij schitterdet door een in alle deugderijken en eerbiedwaardigen levenswandel, en gij vol bracht alles in de vreeze Gods. De bevelen en de geboden des Heeren waren op de tafelen van uw hart geschreven." De lofrede op hetgeen de Corinthiërs waren, heb ik maar wat verkort. Het is voldoende om te gevoelen, hoe Clemens geen woorden genoeg kan vinden om te zeggen, dat de Corinthiërs zulke vrome menschen waren. Op dit witte doek, werpt hij nu om zoo fel mogelijk te contrasteeren het zwart van hun zonden Vervuld is het woord de geliefde heeft ge geten en gedronken en hij is dik geworden en heeft achteruit geslagen. Daardoor ontstonden ijverzucht en afgunst en twist en tweedracht, vervolging en opschudding, strijd en gevangen schap. Zoo zijn eerloozen tegen eerbiedwaardi gen opgestaan, roemloozen tegen beroemden, on- verstandigen tegen verstandigen, jongeren tegen ouderen. Dientengevolge zijn gerechtigheid en vrede verre, terwijl ieder de vreeze Gods vaar wel zegt, wankelt in het geloof aan Hem, niet wandelt naar de voorschriften zijner geboden, geen christelijk leven leidt, maar naar zijn booze lusten handelt en toegeeft aan een onrechtmatige en goddelooze ijverzucht, waardoor ook de dood in de wereld is gekomen. Dat zulk een gedrag van de gemeente van Corinthe funest moet werken, ja zelfs de dood in de wereld gebracht heeft, dat blijke uit de geschiedenis van den jongsten tijd Israël, Petrus, Paulus van de Danaïden en Dircen. (De Danaïden zijn dochters van koning Da- naus uit Ardos. Deze dochters hadden hun echt- genooten vermoord op bevel van hun vader. Daarom werden ze veroordeeld om eeuwig water te scheppen in een bodemloos vat. Dirce was de dochter van Helius, de gemalin van Lucus, die een zekere Antippe 20 jaren lang de wreedste behandelingen liet ondergaan. An- tioche vluchtte weg, en haar zonen nemen wraak op Dirce.) We zijn hiermede gekomen bij een zeer be langrijk punt, dat ons kan doen zien, dat een brief van Paulus toch wel iets geheel anders is dan deze brief van Clemens. Want om aan te toonen, dat ijverzucht, een bron van rampen met zich meebrengt, roept hij de hulp in van de Grieksche godenleer. Wel laat Clemens naar het voorbeeld der Hebreënbrief aan de gemeente van Corinthe veel geloofshelden zien uit het Oude Verbond, maar die zijn niet voldoende. Hij sluit zich aan bij de mythologische gedachtenwereld, die nog vol is van de verhalen der Grieksche goden. We kunnen hier zonder meer spreken van een fout. Het Woord en het Woord alleen moeten de Corinthiërs hooren. Wel zonder opzet, maar toch metterdaad werkt Clemens op deze wijze er aan mede, dat de Corinthiërs die al aan het dwalen zijn, weer gaan vragen wat zegt onze godenleer er van En nog erger is deze fout, omdat ze nog maar enkele jaren geleden losgemaakt zijn uit de boeien van dit veelgodendom. Ze hebben geloofd in deze verhalen, door satan waren ze verstrikt in dit dwaas geloof, ze wisten niet beter dan deze verhalen zijn de waarheid. En zie daar komt Clemens en wijst in het begin van zijn brief al naar datgene wat ze door Gods genade mochten wegwerpen. Dat dit maar niet een vergissing is van Cle mens, maar hier werkelijk opzet achter zit, blijkt uit de omstandigheid, dat hij later weer hetzelfde doet. In hoofdstuk 20 b.v. zegt hijde weldaden Gods zijn groot. Zij bepalen zich niet tot het tegenwoordige leven. Daar is immers een opstan ding der dooden. Daarop wijst de Schepper ons in de natuur. En dan de vogel Phoenix is hier van het zinnebeeld en dus mogen we die op standing stellig verwachten. (Deze vogel was een fabelachtige vogel der Egyptenaren. Na een leven van 500 jaar vindt hij den dood op eeni door hemzelf gemaakte brandstapel en wordt daarna verjongd uit de asch herboren.) Dit voorbeeld laat ons nog scherper zien dan het voorafgaande, hoe Clemens zich niet wil neerleggen bij het eenvoudige geloof in de Schrift, maar steunen wil op wat de natuur te zien geeft en wat de heidenen gelooven. Dit moet funest werken voor een gemeente als die van Corinthe temeer waar ze tot één zaak moeten worden teruggebrachtkinderlijk geloof in de Schrift. Voorts zou de opmerking gemaakt kunnen worden, als men dit geschrift van Clemens leest: waar is nu toch de logische samenhang. Soms lijkt zijn schrijven meer op strooien met droog zand, dan het optrekken van een architectonisch geheel. Hier is wel een man aan het werk, die met tact leiding kan geven, maar een meesterstuk ontwerpen, waarin harmonie zit, daartoe is hij niet in staat. Sommigen hebben op grond van het boven staande zelfs gemeend, dat de brief van Clemens niet een eenheid was. Maar niemand minder dan Hugo de Groot heeft in 1633 een werk geschre ven, waarin hij duidelijk aantoont, dat deze brief één geheel is. Echter afgezien van deze kwestie zien we nu wel uit hetgeen ik aanhaalde uit-de-inhoud-van- dit-schrijven, dat hier iets geheel anders voor ons ligt dan een geschrift dat past in het Nieuwe T estament. Hoezeer we ook dit werk waardeeren, omdat het ons een kijk geeft in de denkwereld onmid dellijk volgend op het leven der apostelen, toch worden we teleurgesteld. Van de brieven van het Nieuwe Testament naar de brieven van de apostolische vaders is geen opklimming waar te nemen, integendeel een acute breuk, een groote val naar beneden. Clemens brief haalt niet bij hetgeen Gods Woord ons biedt. A. H. OUSSOREN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1