No* 44 Vrijdag 1 November 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C HEIJ en Ds* A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F* J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DEN HEERE (CHRISTUS) VERLATEN EN NIET VERLATEN. „Maar ons aangaande, de HEERE is onze God en wij hebben Hem niet ver laten „want wij nemen waar de wacht des HEEREN, onzes Gods maar gij hebt Hem verlaten." 2 Kronieken 13 10a en 11b. In het^gebergte Efraïms staan twee groote le gers tegenover elkander het 800.000 man sterke van Jerobeam, de koning van het tienstammenrijk Israël en het half zoo groote van Abia, koning van Juda. Strijd was er ontbrand tusschen-dezen eersten koning van de van Salomo's rijk afgescheurde tien Israëlietische stammen en Rehabeams zoon en opvolger Abia. Tusschen Jerobeam en Rehabeam was het nóóit goed geweest. Altijd waren er vijandelijk heden. En nu zet zich die verhouding van vijand schap voort in een conflict tusschen de beide rijken, dat tot een hevig treffen zal leiden. Abia bindt de strijd aan, maar vóór hij tot den aanval overgaat wil hij Jerobeam en zijn leger waarschuwen voor hetgeen ze gaan doen. Hij gaat staan op de berg Zemaraïm, even ten Zuidwesten van Bethel gelegen en houdt vandaar een rede tot Jerobeam en Israël. Wat hij in deze rede zegt komt hierop neer „Gij kunt toch weten, Jerobeam en allen, die bij u zijn, dat de HEERE aan David beloofd heeft, dat zijn koninkrijk eeuwig zal zijn en het koninkrijk van zijn zoon Salomo vast. En toch hebt gij, Jerobeam, indertijd opstand gemaakt te gen Salomo en als met een bende schuimers den onervaren zoon van Salomo, Rehabeam, bij het begin van zijn regeering verzet geboden en u afgescheurd van Davids rijk (al was dit ook Gods wil) en nu probeert ge het koninkrijk des HEEREN, dat Hij door Davids zonen, ook door mij als zijn achterkleinzoon laat besturen, op nieuw te overweldigen. Gij hebt dus de vastheid van Gods beloften, die hij aan David gaf voor de toekomst van zijn rijk, dat in den Messias Góds rijk is, tégen. En óók hebt ge tegen, dat gij den HEERE (Chris tus) hebt verlaten in den openbaren eeredienst. Daarvan spreken uw stierbeelden, die ge daar bij u hebt (blijkbaar meegenomen in den strijd) en daarvan spreekt het feit, dat gij andere priesters hebt dan de HEERE heeft verordend. Toen gij priesters wilde hebben voor uw „kalverendienst" te Bethel en Dan en de zonen van Aaron en de Levieten bij u zich hiervoor niet wilden leenen moesten die trouwe menschen de wijk nemen hier naar Juda, terwijl gij toen uit de massa van het volk ieder, die zin had, tot hoogtepriester zijt gaan „wijden". Uw stierbeelden zijn afgoden en uw priesters afgodspriesters, maar wij dienen den HEERE als onze God en hebben Hem in den door Hem in- gestelden godsdienst niet verlaten. In den tempel van Salomo te Jeruzalem houden wij ons aan de voorschriften van den HEERE, die Hij vroeger aan Mozes heeft gegeven voor den tabernakel- dienst. De wettige priesters en Levieten bedienen daar het heiligdom in de onderhouding van de dagelijksche brandoffers, waarbij het bloed aan het altaar wordt gestort en in het ontsteken van reukwerk, 't wekelijks verzorgen van de tafel der toonbrooden en 't aansteken van de kandelaar met z'n zeven lampen elke avond. Met dit alles hebt gij gebroken. Gij hebt de van God met het oog op den komenden Christus ingéstelden tempeldienst ingeruild voor uw val- sche godsdienst bij de kalveren. Gij hebt den HEERE verlatenwij hebben Hem niet ver laten." Aan het eind van deze rede roept Abia het zijn vijanden toe „Weet wat ge doet, want Die ons aanvoert is de HEERE (Christus) en Hij zal ons gedenken, als straks onze priesters met 't bekende stootende geluid van de zilveren trom petten ons ten strijde zullen roepen. Dan zult gij tegen den Heere (Christus) oorlog gaan voeren... Geliefde broeders en zusters in onzen Heere Jezus Christus, In verband met al de rampen, die ons vaderland in het algemeen en ons eiland in het bijzonder hebben getroffen, wil de classis Middelburg een enkel woord tot u als leden van de kerken in haar ressort richten. Met groote bewogenheid denkt zij met name aan het schrikkelijke leed, dat Middelburg getroffen heeft, aan de ellende van hen, die uit de bijzonder-bedreigde plaatsen in de oorlogsdagen van Mei moesten vluchten, aan de voortdurende bedreiging van luchtaanvallen en aan den nood van zoovelen, die, waar zij in hun eigen huis niet kunnen vertoeven, nog altijd in den vreemde verblijven met al de moeilijkheden, die daaraan voor hen en hun gezinnen verbonden zijn. Al die rampen over ons vaderland en ons eiland vervullen onze harten met groote zorg en verslagenheid en met bekommering vragen we ons menigmaal af, wat de toekomst ons brengen zal. In dezen nood acht de classis zich van Christus' wege gedrongen u voor alles op te roepen tot verootmoediging voor het aangezicht des Heeren. Want, in het licht van Gods Woord gezien, komt al dit leed over ons om onze zonden en onze ongerechtig heden. God, Die een goed-doend en een vriendelijk God is, en Die de harten der menschen vervullen wil met spijs en vroolijkheid, laat door Zijn oordeelen wel heel duidelijk zien, dat Zijn toorn is ontbrand over de wereld en Europa en ons volk. Laat ons in diepe ootmoedigheid voor Zijn aangezicht van deze zonden spreken. Laat ons voor Zijn aangezicht komen met de erkenning van de zonden van het Neder- landsche volk, die ook onze zonden zijn. Met beschaamdheid moeten we het voor Hem uitspreken, dat ons volk meer en meer het Woord Gods verworpen heeft, het geloof in den Heere Jezus Christus als Verzoener der zonden en Verlosser van het menschelijk geslacht heeft prijsgegeven, van de Kerk des Heeren vervreemd is, Zijn geboden niet heeft geacht en in plaats daarvan zijn betrouwen gezet heeft op allerlei goden dezer eeuw en de begeerlijkheden dezer wereld heeft nagejaagd. We moeten het met mond en hart belijden, dat wij gezondigd hebben, wij, overheid en onder danen, goddelooslijk handelende en rebelleerende, afwijkende van Gods geboden en Gods rechten. En met de zonden van ons volk moeten we ook de zonden erkennen van ons als leden der Gereformeerde Kerken. Wel mag de classis met groote dankbaarheid aan den Heere constateeren, dat velen uwer naarstig de prediking zochten en ook begeerden hun leven naar die prediking in te richten. Maar tevens moet zij klagen over de toenemende gewoonte, die ook onder ons op te merken valt, om slechts eenmaal op te gaan naar het huis des Heeren. Zij neemt waar, dat de verachting van Gods Woord in onze kerken meer en meer openbaar wordt. En, al is er bij velen een wensch om aangename woorden te mogen aanhooren, die wensch gaat niet ge paard met de begeerte zich onder de tucht van dat Woord te stellen en naar dat Woord het gansche leven in te richten. Zoo is de wereldgelijkvormigheid onder ons toegenomen, is het gebedsleven verslapt en is de vraag opgekomen, of bij velen het hart niet meer en meer uitgaat naar de begeerlijkheden dezer wereld dan naar den dienst van God. En daardoor is tevens de kracht van het profetisch getuigenis, waar mede wij tot de wereld kwamen, verzwakt. De classis wil met u belijdenis doen van deze zonden en u oproepen in al het kwaad, dat ons overkomen is, de slaande hand des Heeren te zien en u daarbij op wekken tot de erkenning van de gerechtigheid Gods, Die, hoezeer Hij ook ons tegen komt, ons nog niet doet naar de grootheid onzer ongerechtigheden. Daarom dan ook wil zij u met allen ernst op het hart binden Zoekt den HEERE en leeft. Komt trouw onder de prediking van Zijn Woord met een hartelijke bede om de vertroosting en vermaning van Christus te mogen ontvangen. Vraagt naar het bloed van den Heere Jezus Christus en stelt daarin al uw vertrouwen. Bekeert u, een iegelijk van zijn eigen zonden. Wast op in de kennis en de genade van onzen Heere Jezus Christus, opdat ge niet omgevoerd wordt met allen wind van leer. Weest niet dezer wereld gelijk vormig en vertrouwt niet op de goden dezer eeuw, maar dient den Christus in alle volmaaktheid en in alle onberispelijkheid. En laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uw goede werken mogen zien, en Uwen Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. Vernedert u dan onder de slaande hand Gods. Eert ook alle overheden, die het Gode belieft, over u te stellen naar het woord van den apostel Paulus Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen, want er is geen macht, dan van God en de machten, die er zijn, zijn van God verordineerd. Houdt u aan dat woord, maar ziet tegelijkertijd naar het voorbeeld der heilige apostelen, die Gode meer gehoorzaam wilden zijn dan de menschen. Ook tot de jeugd wilden wij met dit woord komen. Wees sterk in het overwin nen van den Booze. Hebt de wereld niet lief noch hetgeen in de wereld is, maar doe den wil van God, opdat ge in der eeuwigheid blijven moogt. Hoe moeilijk het ook voor u in dezen tijd zijn mag, zoek uw kracht bij Hem, Die u tot Zijn dienst geroepen heeft en oefen u door gebed tot den goeden strijd des geloofs. Maar, broeders en zusters, naast de vermaning bieden we u ook de vertroosting der Schriften. Hij, Die ons gekocht heeft door Zijn dierbaar bloed, heeft alle macht in den hemel en op de aarde en Hij gebruikt die macht om Zijn koninkrijk te doen komen. Op Hem, Die met Zijn kerk wil zijn alle dagen tot aan de voleiding der wereld, willen wij u wijzen. Hij heerscht ook in onze dagen. Geen der dingen, die ons ontroeren, zijn geschied zonder Zijn wil en Hij doet ze geschieden, opdat Hij met haast wederkome om te oordeelen de levenden en de dooden en Zijn koninkrijk in volmaaktheid te vestigen. Heft dan in deze dagen van nood uw harten op naar den hemel, vanwaar wij Hem verwachten. Geeft acht op de teekenen der tijden. De ure, in welken Hij komt, weten we niet, maar al deze dingen roepen ons toe, dat Hij zeker komt. Laat dan onze wandel in den hemel zijn, opdat we Hem kunnen ver wachten. En laat ons hiervan verzekerd zijn, dat Hij niet ophoudt dén Vader voor ons te bidden, opdat niemand der Zijnen verloren ga en hun harten vast mogen zijn in de verwachting van Zijn wederkomst. Staat in deze blijde zekerheid en gelooft het, dat de God des vredes den Satan haast onder uw voeten verpletteren zal. Zoo zij er bij u in alle benauwing en angst, die uw harten vervult, blijdschap in den Heere en een vreugdig verwachten van Zijn komst. Zijt, ook in al de spanning van onze dagen, nuchteren en waakt, aandoende het borstwapen des geloofs en der liefde en tot een helm de hoop der zaligheid. Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid door onzen Heere Jezus Christus. Hem, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijk heid in vreugde, den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majes teit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Namens de classis, A. H. OUSSOREN, Praeses. M. VREUGDENHIL, le Scriba. H. SCHOLING, Assessor. A. KONING, 2e Scriba. doe het niet, want ge zult geen voorspoed heb ben". Was Abia nu zoo'n vróóm koning, dat hij zulke taal mocht spreken Was dit alles geen zelfverheffing en valsch vertrouwen op Juda's tempelijver, alsof de HEERE Zich daardoor aan Juda verplicht zou gevoelen Abia was inderdaad niét zoo vroom. Evenals zijn vader Rehabeam liet hij in Juda de hoogten- dienst met de vereering van de heidensche na tuurgoden toe. Z'n hart was gedeeld en niet ge héél voor den HEERE en Zijn dienst. Maar nu 't er in den nood op aan komt ziet hij in, dat de HEERE alleen helpen kan en ook helpen wil, omdat 't om Zijn koninkrijk en Zijn kerk, om Christus gaat. Terécht ziet hij in den tempeldienst te Jeruzalem 't Gode welgevallige en hij roemt niet, in verharding, dat 't hun om dien tempel en ijver vanzèlf góed moet gaan, maar hij vertrouwt zich in 't heetst gevaar toe aan den HEERE, Die onder hen nog veel goeds had laten voortbestaan, Dien ze naast hun afwijken toch nog naar Zijn Woord dienden. De HEERE gaat ook toonen, dat Hij Abia's woord niet opvat als „Gereformeerd Farizeïs me", maar dat Hij ondanks Abia's gedeelde hart partij kiest voor Zijn („uitwendig") zuivere kerk. Jerobeam had tijdens Abia's rede de achter hoede een omtrekkende beweging laten maken om in hun rug te komen. Juda ontdekt hetvan voren en van achteren hebben ze nu den strijd Dan roepen ze tot den HEERE. En de priesters blazen op de trompet ten... het geluid komt in de ooren des HEEREN. Hij gedènkt dan die kerk, die zich aan Zijn voor schriften had gehouden en in den nood op Hem steunt. Als de mannen van Juda een krijgsgeschreeuw aanheffen brengt de HEERE het groote leger van Jerobeam in verwarring. God „slaat" ze met verbijstering en ze gaan op de vlucht, achter volgd door het leger van Abia. Meer dan de helft van Jerobeams manschappen sneuvelt. En Abia neemt van hem enkele steden, waaronder BethelDe kalveren vallen wellicht ook in zijn handen En Jerobeam zelf is niets meer. Verloor hij vóór dezen oorlog reeds zijn veelbelovenden zoon Abia (1 Koningen 14), deze tweede gevoelige slag doet hem er niet weer bovenop komen. Wel ziet hij eerst nog de zoon van Juda's koning, Asa, zijns vaders troon beklimmen (omdat Abia maar kort over Juda heeft geregeerd) maar niet lang daarna slaat de HEERE hem met een be roerte, waaraan hij sterft. Den HEERE (Christus) verlaten... dat deed Jerobeam en zijn volk in 't verachten van Gods beloften en bevelen. Zoo'n kerk gaat onder. Den HEERE (Christus) niet verlaten... dat deed Abia met Juda, al dienden ze Hem niet met een volkomen hart. Zulk een kerk wordt door den HEERE uitgeholpen. Wij zullen van het goede, dat er is bij die kerken, die in de onderhouding van de rechte bediening des Woords en der sacramenten naar Christus' instelling trouw zijn, niet zeggen Het is „maar" uitwendig. We zullen gelooven, dat ze, waar ze strijden tegen alle eigenwillige gods dienst, van God de overwinning zullen ontvangen. We zullen van het kwade, dat er is bij die kerken, die, vooral thans, leven uit de vrome inwendige gevoelens en belevingen van hun die naars en bij de „wijding" van hun mystieke ge bouwen en stille oogenblikken, niet vergoelijkend spreken, omdat we het „godsdienstige" hart van Jerobeam minstens zoo mooi vinden als voor ons gevoel „koude", „vormelijke" van Abia. Want God vraagt een volkómen hart in Zijn dienst, een hart, dat „volkomen" in den Christus der Schriften gelooft, maar de trouw van Zijn kerk aan Zijn voorschriften is Hem, d.i. ook Christus» nog altijd méér waard dan allerlei „in wendige" godsdienst, waarbij het menschenhart zich inbeeldt door de teerheid en fijnheid zijner „hoogere" gevoelens dichter bij Hem te leven dan den gewonen kerkmensch, die 't bij Woord en Sacrament houdt. De z.g. uitwendige eeredienst is nü zoowel als

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1