FEUILLETON. DIE UW LEVEN I VERLOST iets te vinden was voor zijn gading en de groot ste gemeene deeler zou dan het summum zijn van godsdienstigheid voor alle volkeren in zijn rijk. Zijn opvolgers hadden min of meer eenzelfde syncretistisch streven. Deze keizers hebben dus een eenheid begeerd, die voor allen moest passen. Hij vroeg niet of de Heilige Schrift in strijd was met zijn gedach ten. Neen, de christenen moesten zich voegen naar zijn systeem. Dus een eenheid zonder eens gezindheid. Een eenheid zonder basis. Dat velen toen niets van zulk een eenheidsstreven wilden weten, laat zich verstaan. De jonge kerk heeft toen wel vele leden moeten missen, maar de kern bleef. Wanneer we nu in onze kerken en in andere Gereformeerde Kerken een eenheidsstreven op merken, dan is dit begeeren in zekeren zin toe te juichen. In meerdere artikelen heb ik getracht om aan te toonen, dat we daarnaar moeten jagen. Dat het onze roeping is, om er voor te bidden en te werken. Dat we dit streven zooveel moge lijk moeten bevorderen. Echter moeten we het hierboven aangehaalde niet vergeten. Wanneer we n.l. een eenheid zouden krijgen van alle zich noemende Gereformeerden, en we zouden om die eenheid te vinden, in alle Gereformeerde tuintjes de mooiste bloemetjes afplukken en dan de op deze wijze gevormde bouquet aandienen als het summum van wijsheid, nu dan vrees ik met vele anderen, dat we maar beter doen om de bloemetjes rustig te laten groeien. Met andere woorden geen eenheid zonder principieele eens gezindheid. Geen „syncretisme model 1940". Men versta dit goed we zeggen niet, dat we op allerlei afgeleide, en ondergeschikte punten het met elkander eens zouden moeten zijn. Die toestand is er in geen enkele kerk ooit geweest en zal er in deze bedeeling ook wel nooit zijn. Het is in dezen tijd juist zoo gelukkig, dat we die haarkloverij wat afleeren. Dat we wat meer gaan letten op de hoofdzaken. En al zal de één eerder iets een hoofdzaak noemen dan de ander, niemand zal ontkennen, dat we onzen tijd en krachten wel eens wat te veel gegeven hebben aan het op-ondergeschikte-punten-elkander-be- strijden. Maar afgedacht nu van dit, naar we ho pen, droef verleden, zal toch om concreet te worden, een Hervormde broeder ernstig zich moeten beraden bij> 't licht van Gods Woord over de vraag, hoe hij bij een eventueele eenheid zal denken over en handelen met de kerkelijke tucht. Zal een Christelijk Gereformeerde broeder met een Gereformeerde het eens moeten zijn over b.v. 1905. En zoo zouden er heel wat meerdere punten te noemen zijn. Een eenheid zonder prin cipieele eensgezindheid is geen eenheid. Wat zou dan in de gegeven omstandigheden het beste zijn, dat we doen. In de eerste plaats veel voor elkander bidden. Waar het gebed voor elkander verslapt, daar wordt de liefde minder. Als broeders en zusters elkander niet meer op dragen voor Gods troon, daar worden de harten kil en wordt de toon hard. Dat staat voorop. En moet voorop blijven staan. En wanneer dit werkelijk het eerste blijft, dan is de voornaamste schrede gezet op het pad naar een werkelijke eenheid. Het tweede is we moeten werken naar die eenheid, die onze Heere Jezus begeert van al zijn kinderen. Werken, dus iets doen. Het heeft me bedroefd, dat het pogen van de Christelijk Ge reformeerde Kerk van Vlissingen niet meer suc ces heeft opgeleverd. Toch waardeeren we het werken ook in de Christelijk Gereformeerde Kerk naar eenheid. En als de Gereformeerd Hervormde broeders ook zóó gaan werken en we spreken eens samen de Heere geve, dat het spoedig geschiedde dan meen ik, dat we veel, heel veel verder zijn gekomen, dan met allerlei ge schrijf. Het zou niet moeilijk zijn, om allerlei meenin gen die in den laatsten tijd over dit onderwerp weer naar voren gebracht zijn, weer te geven. Met belangstelling heb ik de meeste gelezen. Twee houdingen echter troffen me le. van die genen die zeggen we moeten iets doen. Maar anderzijds ook een houding van „och, laten we toch oppassen". Ik meen, dat we daartoe altijd geroepen zijn. Maar dat er motieven te over zijn door I B. HENGELAAR 18) 't Was Welders al ingepompt, dat hij natuur lijk de aansprakelijke persoon zou worden. Wel ders moest er voor staan, er voor zorgen, dat alles geregeld liep. Vooruit dan maar Hij zou zich heusch niet dik meer maken, zich ook maar wat minder laten zien op de magazijnen. Hij paste er voor als gehoorzaam knechtje te krui pen voor dien jongen Welders, die zich blijk baar heel wat verbeeldde meneer was ook reeds 'n half jaar in de branche werkzaam geweest Dan maar liever pakhuisknecht blijven 'n doodgewone knoeier 't was altoos nog beter dan hier in 't magazijn te dansen voor 'n fatte rige nieuweling Welders heesch weer, liet het touw vieren, dat glipte langs z'n fijne vingers Hup 'n nieuwe mand zwaaide naar beneden. Scholtens duwde weer het kabeltouw rekte zich wist zich nog nét in evenwicht te hou den. „Dat had maar weinig gescheeld", ver zuchtte hij. „Hou toch je kalmte daar toornde Berghuis. „Mot ik die mand nou op m'n kop hebben, zeg „Welders wil opschieten", spotlachte Schol tens. om dit „oppassen" nu eens rustig met elkander te bespreken. Bovendien moeten we ons niet door de vrees, maar door onze roeping laten leiden. De ervaring leert toch, dat bij verschillen het ge schrijf de menschen niet dichter bij elkander brengt. Wel een in den Geest van Christus sa- menbidden en samenspreken. We meenen, dat het meer dan tijd is daartoe over te gaan. Elk uitstel kan funest zijn. Laat ons medearbeiders Gods zijn, opdat de bede van onzen Heiland dat zij allen één zijn indien eenigszins mo gelijk, in vervulling ga. A. H. OUSSOREN. EVANGELIE EN POLITIEK. II. De mogelijkheid van Christelijke Partijpolitiek, Met de narcose van Doopersche mijding in politieke zaken mogen wij als Christenen niet werken. Terecht wordt dit door verreweg de meesten verstaan. Een dergelijke mijding is een gevaarlijke en schuldige nalatigheid. Zij berust op een valsche dualisme tusschen natuur en ge nade, schepping en herschepping. Waar dit wordt toegegeven en volmondig er kend, dat een Christen ook roeping heeft op politiek terrein naar zijn beginsel te leven, daar is onder de Christusbelijders weer geen volkomen eenstemmigheid over de vraag, hoe dit moet ge schieden. Moet dit individueel geschieden of mag en moét een christen actief aan partijpolitiek deelnemen en achter een bepaald program van actie gaan staan Voor Groen van Prinsterer, voor Dr Kuyper was dit geen vraag om lang over te tobben. Zij hebben in volle overtuiging gekozen voor een christelijke partijpolitiek en in volle consequentie daaraan hun talenten en krachten gewijd. Zij zagen dit als roeping van ieder Christen en wel omdat naar hun meening alleen via organisatie en partijvorming werkelijk van eenigen christelijken invloed op het publieke leven sprake kon zijn. Individueel christelijk le ven en getuigen hoe noodig en belangrijk ook was hier niet voldoende. Daarmede wil-, len volstaan, zou- feitelijk neerkomen op een ver lamming van de christelijke politiek. Gemeen schappelijk optreden en front maken, gemeen-, schappelijke expansie naar buiten, was hier be slist noodzakelijk. In die overtuiging streed Groen, verzamelde Kuyper zijn legerscharen en schreef hij zijn program. Toch waren er ook, die aarzelend stonden tegenover zulk een massaal en programmatisch optreden. Zij vreesden, dat door zulk een christelijke partij- en programactie nood zakelijk de zuiverheid van het christelijk beginsel moest schade lijden. De veroverde invloed zou gaan op kosten van de zuiverheid en heiligheid van het beginsel. Slechts een christelijk persoon en niet een christelijke partij kon aan zelfonder zoek, zelfinkeer en zelfverootmoediging doen. Daarom moest een christelijke partij met haar actie en organisatie noodlottig de zuiverheid en gaafheid van het christelijk beginsel aantasten.: Een typisch vertegenwoordiger van dat stand punt in de 19de eeuw is geweest de fijne Johan- neische figuur van Gunning. Voor een belangrijk, deel is dit standpunt de diepere oorzaak geweest van het tragisch conflict tusschen Gunning en Kuyper, waardoor zij ieder hun eigen weg moes- I ten inslaan. Dr Miskotte formuleert in zijn werk over Gunning dit conflict aldus „De tragische keuze schijnt hier zuiverheid met sporadische invloed öf expansie met verlies der mogelijke zuiverheid. Was het laatste Kuypers zware lot, het eerstej was Gunnings bittere deelbeide hebben stellig: menig uur in hun leven geslagen gestaan voor! de sfinx dezer noodwendigheid, hun lot én hun! daad aanvaard en schuld beleden, onder sterke roeping„maar bevestig Gij, Heere, het werk: onzer handen, ja het werk onzer handen beves tig dat(Johannes Hermanus Gunning, pg. 112.) Nergens heeft Gunning fijner en duidelijker zijn aarzeling tegenover partijvorming uiteenge zet dan in zijn geschrift „Beginsel en Meenin gen" (1860, 1880 -)Ook wanneer men uit diepe overtuiging met hart en ziel Groen en Kuyper volgt inzake christelijke partijpolitiek, kan het heilzaam zijn en tot nadenken stemmen, wat hij daar schrijft, al kan men het niet ten volle aan-, vaarden. Daarom willen we zijn stem laten hoo-! ren door een uitvoerig citaat. Gunning schrijft aldus „Een kind van God beheert zijn eigenj leven naar den regel, door David in zijn regee- ringslied heerlijk aldus aangeduid „eiken mor gen zal ik alle goddeloozen des lands verdelgen,, om uit de stad des Heeren alle werkers der on gerechtigheid uit te roeien" (Ps. 101 :8). Eiken morgen, als God hem in de teruggetrokkenheid „Hij lijkt wel stapel", gaf Berghuis terug. Scholtens sjorde alweer een mand. Welders hielp hevig mee, spande al z'n krach-; ten in, duwde de mand voort„Hè, wat een kan jer slaakte hij 'n zucht. „Goed zoo prees Scholtens, „nu komt er; schot in Hij liet den nieuweling maar zwoegen, die zou; wel gauw genoeg begrijpen, dat dit z'n werk niet was. ,,'k Wil er vandaag van profiteeren" dacht; Scholtens. Waarom zou hij zich vermoeien de loomé lentewarmte had 'm toch al te pakken, maar wat was dat Scholtens tuurde, keek de lucht in, en plots zag hij 'mde Zepde Zep Hij schreeuwde en gesticuleerde, gebaarde de anderen de Zep Welders keek verrast naar buiten „Waar j de Zep „Hier daar komt ie driftigde Scholtens,1 wees naar boven „daar gaat ie De Zeppelin kwam rustig-majestueus aanzwem ven, koerste door de hooge luchten in onorde lijke richting. Op 't alarm van de knechten was het kantoor personeel, waren ook de heeren patroons naar buiten gekomen en Scholtens brulde zich rood „de Zep Heb je nou van je leven de Zep boven Groningen Grooter en duidelijker werd al meer het zilver-^ kleurige gevaarte. „Hoor je 'm ronken Welders vroeg Scholtens weer. des nachts tot zijn verootmoediging geleerd heeft dat hij gisteren faalde, haast hij zich bij zijn op staan de „goddeloozen te verdelgen", d.i. al wat in hem verkeerd was, terstond met schaamte te erkennen en te niet te doen opdat in zijn leven, die „stad des Heeren", niets onreins overblijve. Eiken morgen doet hij dus alle verkeerdelijk bindende antecedenten te niet, en staat frisch en zuiver met zijn beginsel alleen weer gereed moge het heden in Gods kracht beter geluk ken dan gisteren het beginsel door de atmos feer van meening en daad heen te leiden. Geen antecedenten hier ligt de grond der gevaarlijk heid van alle partij-stelling. Als wij zeggen tot geen partij te willen be hooren, hebben we dan de dwaze aanmatiging van het beter te willen weten dan alles rondom ons Schrijven we ons, op anderen neerziende, de geniale uitnemendheid van een Dante toe die, de welfsche en ghibellijnsche verkeerdheid zijner dagen gelijkelijk afwijzende, zich door zijn voor vader Cacciaguida in het Paradijs terecht den eeretitel kon laten geven van „zichzelven zijn partij te hebben gevormd" O neen, wij staan niet boven de partijen, maar er onder. Wij gelooven gaarne onzen broeder op zijn woord, zoo hij verklaart, met volkomen vrij geweten in zijn partij te staan. Maar hij heeft dan een kracht welke wij niet bezitten, namelijk om het door de partij vastgestelde onophoudelijk zelf uit eigen vrije beweging van zijn binnenste te voorschijn te brengen. Een partij toch heeft uiteraard niet genoeg aan een beginsel. Zij moet door een program bij elkaar gehouden worden, door eenige gewichtige overtuigingen, die als het ware haar staand kapitaal vormen. Wij daaren tegen meenen geen ander staand kapitaal te heb ben dan het beginsel alleen en moeten telkens opnieuw de overtuiging en meening daaraan ont- leenen. D.i. eiken morgen moeten wij opnieuw van den Heere zeiven den leeftocht voor dien dag ontvangen, opdat hij waarlijk versch en le vensvoedend zij. Een partij kan niet terugnemen, dat duldt haar eere niet. Haar „consequentie" kan niet, gelijk die van den enkele, daarin bestaan dat men alleen aan den Heere hange en, zoo Zijn onderwijzing he den beter dan gisteren verstaan wordt, zich haaste te verklaren „gisteren heb ik gedwaald" maar dat men kunne zeggen „ten allen tijde sprak ik gelijk nu, en nooit heb ik gedwaald". Eiken morgen verdelgt men den tegenstander, en toont in dag- en weekblad zijn gevatheid in het bewijzen dat men zelf volkomen gelijk had of in elk geval zijn positie met glans weet te redden. Kortom een partij kan niet, als de enkele, een roepstem tot schulderkenning en bekeering tot zichzelve, maar slechts tot den tegenstander rich ten want de enkele kan uit het geloof, een partij moet uit hare werken gerechtvaardigd zijn. Een partij bouwt de macht en den invloed dien zij begeert, uit haar aanzien bij de menschen, die schulderkenning als onvastheid wrakeneen man, die gelooft, wil daarentegen geen andere macht dan die der waarheid en is om harentwille bereid zijn invloed, als het noodig is, door schuld erkenning eigenhandig af te breken. Een partij wil en moet slagen een man die gelooft, behoeft niet te slagen, want hij weet, ook bij tijdelijke nederlaag, dat hij in de richting der eeuwige waarheid gaat, aan welke op Gods tijd de overwinning verzekerd is, ook al zou hij het niet meer beleven." Tot zoover Gunnings opvatting. Dit is ten deele een requisitoir tegen christelijke partijpoli tiek. Toch aarzelen we om het geheel zoo te noemen. Daarvoor is de toon te ootmoedig en te bescheiden. Liever noemen we het een getui genis van Gunnings huivering en angst voor christelijke partijpolitiek. Hij kende een gestage vrees dat onder partijpolitiek de zuiverheid van het christelijk beginsel zou lijden. Gunning als mystieke Johanneische figuur voelde zich te zwak om in de politieke arena de christelijke wapen rusting aan te doen. Wie Gunning kent, weet dat hij daaronder geleden heeft. Hij heeft daar trou wens zelf openlijk confessie van gedaan. Noch in kerkelijk noch in politiek opzicht kon hij „par tijman" zijn. Zoo getuigt hij „Daarom heb ik mij nooit kunnen aansluiten aan eenige partij en wat ik in en om die eenzaamheid geleden heb en verder lijden zal, is mij lief als eenigszins uit de verte op de smaadheid van Christus gelijkende" (Persoonlijk woord bij de 25-jarige Evangelie bediening, pg. 19). Gunning heeft het zich waarlijk niet gemak kelijk gemaakt. De vraag is echter of de tegen- „Ja", bewonderde Welders, „wat een kolos sus." Uit al de omliggende aangrenzende huizen, uit kantoren en pakhuizen kwamen nieuwsgierige menschen aanstormen, keken de ijle lucht in, ge raakten in geestdrift over de Zep, die trotsch- ongenaakbaar drijven bleef hoog in de lucht „De Zep - de Zep Er werd plots over niets anders gepraat dan de Zep. Er klonk een dolle wilde opwinding in al de menschenstemmen „De Zep de Zep De geestdrift laaide al feller, overal groepten en drongen de menschen bijeen, bekakelden luid ruchtig 't wonder „Hij komt lager nog, meneer Kooijmans", ge- wichtigde Berghuis vanaf den wagen. Graf Zeppelin", las Kooijmans dan. „Duidelijk, hé Berghuis op den wagen tusschen de manden kwam weer in extaze„wat 'n wonder, wat 'n wonder toch, daar staat m'n verstand van stil". „Moest ie eens naar beneden komen grin nikte Welders. „Je bedoelt 'n noodlanding „Ja zooiets." „Kun je begrijpen", lachte Scholtens, „de vo gel heeft al langer gevlogen hij is wel safe m'n waarde. Zou jij er anders iets op tegen heb ben, dat ie hier moest landenIk niet „Moet je meneer Kloosterhuis zien turen „Warempel ja, de ouwe staat er ook Scholtens blikte naar benedenzag dan Kooijmans staan naast de heeren patroons, voel- stelling, welke hij construeert tusschen beginsel en partijprogram juist is. Daarop meenen wij met recht ontkennend te mogen antwoorden. Hij ziet de volgende tegenstellingen De enkeling wil schuld erkennen een partij wil gelijk hebben. De enkeling wil zelfbekeering een partij wil zelfhandhaving. De enkeling w-il uit 't geloof gerechtvaardigd een partij wil rechtvaardiging uit de werken. De enkeling wil nederlaag aanvaarden een partij wil en moet slagen. Beziet men deze tegenstellingen, dan kan men ze samenvatten in de antithese zelfverloochening zelfhandhaving. De vraag is nu of de verhou ding van individueelen Christen en Christelijke partijpolitiek door deze antithese beheerscht wordt. Indien dit zoo ware dan zou Christelijke partijpolitiek onder alle omstandigheden geoor deeld zijn. Naar onze overtuiging generaliseert Gunning hier. Wat een mogelijk gevaar voor een partij kan zijn, mag niet zonder meer als een inhaerent kwaad worden beschouwd. Een waar achtige christelijke partij zal ook in zelfverloo chening kunnen optreden. Omgekeerd zal ook de enkele geloovige steeds strijden moeten tegen zucht tot zelfhandhaving. Weliswaar zal de ver zoeking tot zelfhandhaving voor een partij op de markt van het leven vaak grooter zijn. Het geweten van een partij reageert dikwijls minder fijn en snel op dwaling en afwijking dan dat het geval is bij ieder christen afzonderlijk. Dit is stellig waar, maar dat is een verschijnsel dat bij elke organisatie of gemeenschap zich voordoet. Dit gevaar is er ook in de kerkgemeenschap. Nergens ontkomt het geheel aan vervlakking en verstarring als de afzonderlijke deelen niet de zuiverheid bewaren. Wat een kerkgemeenschap zal zijn, dat beslist niet zonder meer een belijde nis, maar de sierlijkheid en nauwgezetheid van levenswandel van de enkele geloovigen. Zoo staat het ook met een partij. Wat zij zal zijn, daar over beslist niet zonder meer een program van actie, maar beslissend is ook hier de ernst en de toewijding, de overtuiging en lief de van de leden voor hun program en de daarin beleden beginselen. Een christelijke partij staat en valt tenslotte met de christelijkheid van hare leden. Uit het persoonlijk geloofsleven moet tenslotte alle christelijke leven en christelijke actie in bree- dere verbanden gevoed worden. Geschiedt dit niet of onvoldoende, dan komt de verschrompe ling, waartegen met alle ernst gewaakt dient te worden. Aan zelfonderzoek en zelfinkeer heeft stellig een partij ook behoefte. Als zij waarlijk Christelijk is en dus haar leven ook buiten zichzelve in Christus zoekt, zal de wil tot zelfhandhaving geknakt worden. Zelfhand having en gelijkhebberij kan voor een politieke partij een groote verzoeking worden. Er moet dubbel gewaakt dat hier het Soli Deo Gloria niet uitgehold wordt door verkapte vormen van eerzucht en zelfzucht. Waar Politiek onophoude lijk met macht en aanzien te doen heeft, zijn de verzoekingen hier vele. Een christelijke politieke partij mag ook wel dagelijks bidden Leid ons niet in verzoeking. Haar weg voert langs gevaarlijke afgronden en over steile hoogten. Hier moet Gunnings waarschuwende stem steeds weer gehoord wor den. Hoe gemakkelijk dringt het diplomatieke spel van eerzucht en zelfhandhaving binnen in de ordening van een gezeten partij Er is dubbele waakzaamheid noodig. Heilige aandrift van beginsel en gedurig zelf onderzoek moeten hier de wacht betrekken. Ge schiedt dit, dan kan ook een politieke partij ver heffend werken en de geestelijke wiekslag ster ken ondanks alle tastbare en zichtbare machten van het klein menschelijke. Onvergetelijk aan ontroering en verheffing blijft in dezen voor velen menige „Deputatenrede" van Kuyper. Zeker, onheilig vuur zal nimmer geheel van het altaar geweerd kunnen worden. Maar deze smartelijke verootmoedigende ervaring geldt niet alleen een partij, maar ook den enkeling, zelfs den. allervroomste. Maar over het onheilig vuur, mag het altaar niet worden verlaten of afgebroken. We hebben ook bij het altaar der Politiek te staan. Er wordt daar steeds veel geofferd ad maiorem gloriam hominum (tot meerdere glorie der menschen). Christus roept over heel de linie op te strijden ad maiorem gloriam Dek Daarom strij den we ook in de wapenrusting der christelijke politiek. Deze politiek is niet alleen mogelijk, maar ook dure roeping. Meer dan ooit echter heeft de politiek de dagelijksche inspuiting van het Evangelie noodig. Daarom prediken wij de noodzaak van christelijke partijpolitiek. N. J. HOMMES. de wrevel in zich opkomen nu hij aan hem dachthem daar zag staan. Hij haatte Kooijmans Kooijmans had hem gedwarsboomd, hem té gengewerkt er voor gezorgd, dat hij het baan tje van magazijnchef niet kreegja, dat had hij alles aan dien Kooijmans te danken 't Was een schandaal. Kooijmans moest zich schamen. Die meneer wilde nu doorgaan voor een S.D.A.P.-er Dat heette nu iemand die 't opnam voor de vertrapten en misdeelden, maar z'n da den bleven uit. Groote woorden hoorde je wel van hem. Maar de lummel zou er voor boeten Die fijne meneer zou straks worden voorge steld alsbestuurslid Neen maar, hij had 't uitgeproest, toen zijn zwager 't hem vertelde. Kooijmans in 't bestuur Kooijmans achter de tafel. Dat zou een gezegende samenleving worden als menschen als Kooijmans het straks zouden te zeggen krijgen Dan zou er wat tot stand komen Dan zat je zóó in de heilstaat. Maarhij zat er nog nietEn 't was maar goed, dat z'n zwager hem tijdig had gewaar schuwd. Nu viel er nog wat te doen. En „ge werkt" had hij al eenige weken. Met heel wat lui had hij er reeds over gepraat en ze waren 't met hem eens zoo iemand, néén, zoo iemand moest niet achter de tafel. Daarmee was de maatschappij heelemaal niet gebaat (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 2