FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
I VERLOST
iets te vinden was voor zijn gading en de groot
ste gemeene deeler zou dan het summum zijn van
godsdienstigheid voor alle volkeren in zijn rijk.
Zijn opvolgers hadden min of meer eenzelfde
syncretistisch streven.
Deze keizers hebben dus een eenheid begeerd,
die voor allen moest passen. Hij vroeg niet of
de Heilige Schrift in strijd was met zijn gedach
ten. Neen, de christenen moesten zich voegen
naar zijn systeem. Dus een eenheid zonder eens
gezindheid. Een eenheid zonder basis. Dat velen
toen niets van zulk een eenheidsstreven wilden
weten, laat zich verstaan. De jonge kerk heeft
toen wel vele leden moeten missen, maar de kern
bleef.
Wanneer we nu in onze kerken en in andere
Gereformeerde Kerken een eenheidsstreven op
merken, dan is dit begeeren in zekeren zin toe
te juichen. In meerdere artikelen heb ik getracht
om aan te toonen, dat we daarnaar moeten jagen.
Dat het onze roeping is, om er voor te bidden
en te werken. Dat we dit streven zooveel moge
lijk moeten bevorderen. Echter moeten we het
hierboven aangehaalde niet vergeten. Wanneer
we n.l. een eenheid zouden krijgen van alle zich
noemende Gereformeerden, en we zouden om
die eenheid te vinden, in alle Gereformeerde
tuintjes de mooiste bloemetjes afplukken en dan
de op deze wijze gevormde bouquet aandienen
als het summum van wijsheid, nu dan vrees ik
met vele anderen, dat we maar beter doen om de
bloemetjes rustig te laten groeien. Met andere
woorden geen eenheid zonder principieele eens
gezindheid. Geen „syncretisme model 1940".
Men versta dit goed we zeggen niet, dat we
op allerlei afgeleide, en ondergeschikte punten
het met elkander eens zouden moeten zijn. Die
toestand is er in geen enkele kerk ooit geweest
en zal er in deze bedeeling ook wel nooit zijn.
Het is in dezen tijd juist zoo gelukkig, dat we
die haarkloverij wat afleeren. Dat we wat meer
gaan letten op de hoofdzaken. En al zal de één
eerder iets een hoofdzaak noemen dan de ander,
niemand zal ontkennen, dat we onzen tijd en
krachten wel eens wat te veel gegeven hebben
aan het op-ondergeschikte-punten-elkander-be-
strijden. Maar afgedacht nu van dit, naar we ho
pen, droef verleden, zal toch om concreet te
worden, een Hervormde broeder ernstig zich
moeten beraden bij> 't licht van Gods Woord
over de vraag, hoe hij bij een eventueele eenheid
zal denken over en handelen met de kerkelijke
tucht. Zal een Christelijk Gereformeerde broeder
met een Gereformeerde het eens moeten zijn over
b.v. 1905. En zoo zouden er heel wat meerdere
punten te noemen zijn. Een eenheid zonder prin
cipieele eensgezindheid is geen eenheid.
Wat zou dan in de gegeven omstandigheden
het beste zijn, dat we doen. In de eerste plaats
veel voor elkander bidden. Waar het gebed voor
elkander verslapt, daar wordt de liefde minder.
Als broeders en zusters elkander niet meer op
dragen voor Gods troon, daar worden de harten
kil en wordt de toon hard.
Dat staat voorop. En moet voorop blijven
staan. En wanneer dit werkelijk het eerste blijft,
dan is de voornaamste schrede gezet op het pad
naar een werkelijke eenheid.
Het tweede is we moeten werken naar die
eenheid, die onze Heere Jezus begeert van al zijn
kinderen. Werken, dus iets doen. Het heeft me
bedroefd, dat het pogen van de Christelijk Ge
reformeerde Kerk van Vlissingen niet meer suc
ces heeft opgeleverd. Toch waardeeren we het
werken ook in de Christelijk Gereformeerde Kerk
naar eenheid. En als de Gereformeerd Hervormde
broeders ook zóó gaan werken en we spreken
eens samen de Heere geve, dat het spoedig
geschiedde dan meen ik, dat we veel, heel
veel verder zijn gekomen, dan met allerlei ge
schrijf.
Het zou niet moeilijk zijn, om allerlei meenin
gen die in den laatsten tijd over dit onderwerp
weer naar voren gebracht zijn, weer te geven.
Met belangstelling heb ik de meeste gelezen.
Twee houdingen echter troffen me le. van die
genen die zeggen we moeten iets doen. Maar
anderzijds ook een houding van „och, laten we
toch oppassen". Ik meen, dat we daartoe altijd
geroepen zijn. Maar dat er motieven te over zijn
door I
B. HENGELAAR
18)
't Was Welders al ingepompt, dat hij natuur
lijk de aansprakelijke persoon zou worden. Wel
ders moest er voor staan, er voor zorgen, dat
alles geregeld liep. Vooruit dan maar Hij zou
zich heusch niet dik meer maken, zich ook maar
wat minder laten zien op de magazijnen. Hij
paste er voor als gehoorzaam knechtje te krui
pen voor dien jongen Welders, die zich blijk
baar heel wat verbeeldde meneer was ook reeds
'n half jaar in de branche werkzaam geweest
Dan maar liever pakhuisknecht blijven 'n
doodgewone knoeier 't was altoos nog beter
dan hier in 't magazijn te dansen voor 'n fatte
rige nieuweling
Welders heesch weer, liet het touw vieren,
dat glipte langs z'n fijne vingers
Hup 'n nieuwe mand zwaaide naar beneden.
Scholtens duwde weer het kabeltouw rekte
zich wist zich nog nét in evenwicht te hou
den. „Dat had maar weinig gescheeld", ver
zuchtte hij.
„Hou toch je kalmte daar toornde Berghuis.
„Mot ik die mand nou op m'n kop hebben, zeg
„Welders wil opschieten", spotlachte Schol
tens.
om dit „oppassen" nu eens rustig met elkander
te bespreken. Bovendien moeten we ons niet door
de vrees, maar door onze roeping laten leiden.
De ervaring leert toch, dat bij verschillen het ge
schrijf de menschen niet dichter bij elkander
brengt. Wel een in den Geest van Christus sa-
menbidden en samenspreken. We meenen, dat
het meer dan tijd is daartoe over te gaan. Elk
uitstel kan funest zijn. Laat ons medearbeiders
Gods zijn, opdat de bede van onzen Heiland
dat zij allen één zijn indien eenigszins mo
gelijk, in vervulling ga.
A. H. OUSSOREN.
EVANGELIE EN POLITIEK.
II.
De mogelijkheid van Christelijke Partijpolitiek,
Met de narcose van Doopersche mijding in
politieke zaken mogen wij als Christenen niet
werken. Terecht wordt dit door verreweg de
meesten verstaan. Een dergelijke mijding is een
gevaarlijke en schuldige nalatigheid. Zij berust
op een valsche dualisme tusschen natuur en ge
nade, schepping en herschepping.
Waar dit wordt toegegeven en volmondig er
kend, dat een Christen ook roeping heeft op
politiek terrein naar zijn beginsel te leven, daar
is onder de Christusbelijders weer geen volkomen
eenstemmigheid over de vraag, hoe dit moet ge
schieden. Moet dit individueel geschieden of mag
en moét een christen actief aan partijpolitiek
deelnemen en achter een bepaald program van
actie gaan staan Voor Groen van Prinsterer,
voor Dr Kuyper was dit geen vraag om lang
over te tobben. Zij hebben in volle overtuiging
gekozen voor een christelijke partijpolitiek en in
volle consequentie daaraan hun talenten en
krachten gewijd. Zij zagen dit als roeping van
ieder Christen en wel omdat naar hun meening
alleen via organisatie en partijvorming werkelijk
van eenigen christelijken invloed op het publieke
leven sprake kon zijn. Individueel christelijk le
ven en getuigen hoe noodig en belangrijk
ook was hier niet voldoende. Daarmede wil-,
len volstaan, zou- feitelijk neerkomen op een ver
lamming van de christelijke politiek. Gemeen
schappelijk optreden en front maken, gemeen-,
schappelijke expansie naar buiten, was hier be
slist noodzakelijk. In die overtuiging streed
Groen, verzamelde Kuyper zijn legerscharen en
schreef hij zijn program. Toch waren er ook, die
aarzelend stonden tegenover zulk een massaal en
programmatisch optreden. Zij vreesden, dat door
zulk een christelijke partij- en programactie nood
zakelijk de zuiverheid van het christelijk beginsel
moest schade lijden. De veroverde invloed zou
gaan op kosten van de zuiverheid en heiligheid
van het beginsel. Slechts een christelijk persoon
en niet een christelijke partij kon aan zelfonder
zoek, zelfinkeer en zelfverootmoediging doen.
Daarom moest een christelijke partij met haar
actie en organisatie noodlottig de zuiverheid en
gaafheid van het christelijk beginsel aantasten.:
Een typisch vertegenwoordiger van dat stand
punt in de 19de eeuw is geweest de fijne Johan-
neische figuur van Gunning. Voor een belangrijk,
deel is dit standpunt de diepere oorzaak geweest
van het tragisch conflict tusschen Gunning en
Kuyper, waardoor zij ieder hun eigen weg moes- I
ten inslaan.
Dr Miskotte formuleert in zijn werk over
Gunning dit conflict aldus „De tragische keuze
schijnt hier zuiverheid met sporadische invloed
öf expansie met verlies der mogelijke zuiverheid.
Was het laatste Kuypers zware lot, het eerstej
was Gunnings bittere deelbeide hebben stellig:
menig uur in hun leven geslagen gestaan voor!
de sfinx dezer noodwendigheid, hun lot én hun!
daad aanvaard en schuld beleden, onder sterke
roeping„maar bevestig Gij, Heere, het werk:
onzer handen, ja het werk onzer handen beves
tig dat(Johannes Hermanus Gunning, pg.
112.)
Nergens heeft Gunning fijner en duidelijker
zijn aarzeling tegenover partijvorming uiteenge
zet dan in zijn geschrift „Beginsel en Meenin
gen" (1860, 1880 -)Ook wanneer men uit diepe
overtuiging met hart en ziel Groen en Kuyper
volgt inzake christelijke partijpolitiek, kan het
heilzaam zijn en tot nadenken stemmen, wat hij
daar schrijft, al kan men het niet ten volle aan-,
vaarden. Daarom willen we zijn stem laten hoo-!
ren door een uitvoerig citaat. Gunning schrijft
aldus „Een kind van God beheert zijn eigenj
leven naar den regel, door David in zijn regee-
ringslied heerlijk aldus aangeduid „eiken mor
gen zal ik alle goddeloozen des lands verdelgen,,
om uit de stad des Heeren alle werkers der on
gerechtigheid uit te roeien" (Ps. 101 :8). Eiken
morgen, als God hem in de teruggetrokkenheid
„Hij lijkt wel stapel", gaf Berghuis terug.
Scholtens sjorde alweer een mand.
Welders hielp hevig mee, spande al z'n krach-;
ten in, duwde de mand voort„Hè, wat een kan
jer slaakte hij 'n zucht.
„Goed zoo prees Scholtens, „nu komt er;
schot in
Hij liet den nieuweling maar zwoegen, die zou;
wel gauw genoeg begrijpen, dat dit z'n werk niet
was.
,,'k Wil er vandaag van profiteeren" dacht;
Scholtens.
Waarom zou hij zich vermoeien de loomé
lentewarmte had 'm toch al te pakken, maar wat
was dat
Scholtens tuurde, keek de lucht in, en plots
zag hij 'mde Zepde Zep
Hij schreeuwde en gesticuleerde, gebaarde de
anderen de Zep
Welders keek verrast naar buiten „Waar j
de Zep
„Hier daar komt ie driftigde Scholtens,1
wees naar boven „daar gaat ie
De Zeppelin kwam rustig-majestueus aanzwem
ven, koerste door de hooge luchten in onorde
lijke richting.
Op 't alarm van de knechten was het kantoor
personeel, waren ook de heeren patroons naar
buiten gekomen en Scholtens brulde zich rood
„de Zep Heb je nou van je leven de Zep
boven Groningen
Grooter en duidelijker werd al meer het zilver-^
kleurige gevaarte.
„Hoor je 'm ronken Welders vroeg
Scholtens weer.
des nachts tot zijn verootmoediging geleerd heeft
dat hij gisteren faalde, haast hij zich bij zijn op
staan de „goddeloozen te verdelgen", d.i. al wat
in hem verkeerd was, terstond met schaamte te
erkennen en te niet te doen opdat in zijn leven,
die „stad des Heeren", niets onreins overblijve.
Eiken morgen doet hij dus alle verkeerdelijk
bindende antecedenten te niet, en staat frisch
en zuiver met zijn beginsel alleen weer gereed
moge het heden in Gods kracht beter geluk
ken dan gisteren het beginsel door de atmos
feer van meening en daad heen te leiden. Geen
antecedenten hier ligt de grond der gevaarlijk
heid van alle partij-stelling.
Als wij zeggen tot geen partij te willen be
hooren, hebben we dan de dwaze aanmatiging
van het beter te willen weten dan alles rondom
ons
Schrijven we ons, op anderen neerziende, de
geniale uitnemendheid van een Dante toe die, de
welfsche en ghibellijnsche verkeerdheid zijner
dagen gelijkelijk afwijzende, zich door zijn voor
vader Cacciaguida in het Paradijs terecht den
eeretitel kon laten geven van „zichzelven zijn
partij te hebben gevormd"
O neen, wij staan niet boven de partijen, maar
er onder. Wij gelooven gaarne onzen broeder
op zijn woord, zoo hij verklaart, met volkomen
vrij geweten in zijn partij te staan. Maar hij heeft
dan een kracht welke wij niet bezitten, namelijk
om het door de partij vastgestelde onophoudelijk
zelf uit eigen vrije beweging van zijn binnenste
te voorschijn te brengen. Een partij toch heeft
uiteraard niet genoeg aan een beginsel. Zij moet
door een program bij elkaar gehouden worden,
door eenige gewichtige overtuigingen, die als het
ware haar staand kapitaal vormen. Wij daaren
tegen meenen geen ander staand kapitaal te heb
ben dan het beginsel alleen en moeten telkens
opnieuw de overtuiging en meening daaraan ont-
leenen. D.i. eiken morgen moeten wij opnieuw
van den Heere zeiven den leeftocht voor dien
dag ontvangen, opdat hij waarlijk versch en le
vensvoedend zij.
Een partij kan niet terugnemen, dat duldt haar
eere niet.
Haar „consequentie" kan niet, gelijk die van
den enkele, daarin bestaan dat men alleen aan
den Heere hange en, zoo Zijn onderwijzing he
den beter dan gisteren verstaan wordt, zich
haaste te verklaren „gisteren heb ik gedwaald"
maar dat men kunne zeggen „ten allen tijde
sprak ik gelijk nu, en nooit heb ik gedwaald".
Eiken morgen verdelgt men den tegenstander,
en toont in dag- en weekblad zijn gevatheid in
het bewijzen dat men zelf volkomen gelijk had
of in elk geval zijn positie met glans weet te
redden.
Kortom een partij kan niet, als de enkele, een
roepstem tot schulderkenning en bekeering tot
zichzelve, maar slechts tot den tegenstander rich
ten want de enkele kan uit het geloof, een partij
moet uit hare werken gerechtvaardigd zijn. Een
partij bouwt de macht en den invloed dien zij
begeert, uit haar aanzien bij de menschen, die
schulderkenning als onvastheid wrakeneen
man, die gelooft, wil daarentegen geen andere
macht dan die der waarheid en is om harentwille
bereid zijn invloed, als het noodig is, door schuld
erkenning eigenhandig af te breken.
Een partij wil en moet slagen een man die
gelooft, behoeft niet te slagen, want hij weet,
ook bij tijdelijke nederlaag, dat hij in de richting
der eeuwige waarheid gaat, aan welke op Gods
tijd de overwinning verzekerd is, ook al zou hij
het niet meer beleven."
Tot zoover Gunnings opvatting. Dit is ten
deele een requisitoir tegen christelijke partijpoli
tiek. Toch aarzelen we om het geheel zoo te
noemen. Daarvoor is de toon te ootmoedig en
te bescheiden. Liever noemen we het een getui
genis van Gunnings huivering en angst voor
christelijke partijpolitiek. Hij kende een gestage
vrees dat onder partijpolitiek de zuiverheid van
het christelijk beginsel zou lijden. Gunning als
mystieke Johanneische figuur voelde zich te zwak
om in de politieke arena de christelijke wapen
rusting aan te doen. Wie Gunning kent, weet dat
hij daaronder geleden heeft. Hij heeft daar trou
wens zelf openlijk confessie van gedaan. Noch
in kerkelijk noch in politiek opzicht kon hij „par
tijman" zijn. Zoo getuigt hij „Daarom heb ik
mij nooit kunnen aansluiten aan eenige partij en
wat ik in en om die eenzaamheid geleden heb en
verder lijden zal, is mij lief als eenigszins uit de
verte op de smaadheid van Christus gelijkende"
(Persoonlijk woord bij de 25-jarige Evangelie
bediening, pg. 19).
Gunning heeft het zich waarlijk niet gemak
kelijk gemaakt. De vraag is echter of de tegen-
„Ja", bewonderde Welders, „wat een kolos
sus."
Uit al de omliggende aangrenzende huizen, uit
kantoren en pakhuizen kwamen nieuwsgierige
menschen aanstormen, keken de ijle lucht in, ge
raakten in geestdrift over de Zep, die trotsch-
ongenaakbaar drijven bleef hoog in de lucht
„De Zep - de Zep
Er werd plots over niets anders gepraat dan
de Zep.
Er klonk een dolle wilde opwinding in al de
menschenstemmen „De Zep de Zep
De geestdrift laaide al feller, overal groepten
en drongen de menschen bijeen, bekakelden luid
ruchtig 't wonder
„Hij komt lager nog, meneer Kooijmans", ge-
wichtigde Berghuis vanaf den wagen.
Graf Zeppelin", las Kooijmans dan.
„Duidelijk, hé
Berghuis op den wagen tusschen de manden
kwam weer in extaze„wat 'n wonder, wat
'n wonder toch, daar staat m'n verstand van
stil".
„Moest ie eens naar beneden komen grin
nikte Welders.
„Je bedoelt 'n noodlanding
„Ja zooiets."
„Kun je begrijpen", lachte Scholtens, „de vo
gel heeft al langer gevlogen hij is wel safe
m'n waarde. Zou jij er anders iets op tegen heb
ben, dat ie hier moest landenIk niet
„Moet je meneer Kloosterhuis zien turen
„Warempel ja, de ouwe staat er ook
Scholtens blikte naar benedenzag dan
Kooijmans staan naast de heeren patroons, voel-
stelling, welke hij construeert tusschen beginsel
en partijprogram juist is. Daarop meenen wij met
recht ontkennend te mogen antwoorden. Hij ziet
de volgende tegenstellingen
De enkeling wil schuld erkennen een partij
wil gelijk hebben.
De enkeling wil zelfbekeering een partij
wil zelfhandhaving.
De enkeling w-il uit 't geloof gerechtvaardigd
een partij wil rechtvaardiging uit de werken.
De enkeling wil nederlaag aanvaarden een
partij wil en moet slagen.
Beziet men deze tegenstellingen, dan kan men
ze samenvatten in de antithese zelfverloochening
zelfhandhaving. De vraag is nu of de verhou
ding van individueelen Christen en Christelijke
partijpolitiek door deze antithese beheerscht
wordt. Indien dit zoo ware dan zou Christelijke
partijpolitiek onder alle omstandigheden geoor
deeld zijn. Naar onze overtuiging generaliseert
Gunning hier. Wat een mogelijk gevaar voor een
partij kan zijn, mag niet zonder meer als een
inhaerent kwaad worden beschouwd. Een waar
achtige christelijke partij zal ook in zelfverloo
chening kunnen optreden. Omgekeerd zal ook de
enkele geloovige steeds strijden moeten tegen
zucht tot zelfhandhaving. Weliswaar zal de ver
zoeking tot zelfhandhaving voor een partij op
de markt van het leven vaak grooter zijn. Het
geweten van een partij reageert dikwijls minder
fijn en snel op dwaling en afwijking dan dat het
geval is bij ieder christen afzonderlijk. Dit is
stellig waar, maar dat is een verschijnsel dat bij
elke organisatie of gemeenschap zich voordoet.
Dit gevaar is er ook in de kerkgemeenschap.
Nergens ontkomt het geheel aan vervlakking
en verstarring als de afzonderlijke deelen niet de
zuiverheid bewaren. Wat een kerkgemeenschap
zal zijn, dat beslist niet zonder meer een belijde
nis, maar de sierlijkheid en nauwgezetheid van
levenswandel van de enkele geloovigen.
Zoo staat het ook met een partij. Wat zij zal
zijn, daar over beslist niet zonder meer een
program van actie, maar beslissend is ook hier
de ernst en de toewijding, de overtuiging en lief
de van de leden voor hun program en de daarin
beleden beginselen. Een christelijke partij staat en
valt tenslotte met de christelijkheid van hare leden.
Uit het persoonlijk geloofsleven moet tenslotte
alle christelijke leven en christelijke actie in bree-
dere verbanden gevoed worden. Geschiedt dit
niet of onvoldoende, dan komt de verschrompe
ling, waartegen met alle ernst gewaakt dient te
worden. Aan zelfonderzoek en zelfinkeer heeft
stellig een partij ook behoefte.
Als zij waarlijk Christelijk is en dus haar leven
ook buiten zichzelve in Christus zoekt, zal de wil
tot zelfhandhaving geknakt worden. Zelfhand
having en gelijkhebberij kan voor een politieke
partij een groote verzoeking worden. Er moet
dubbel gewaakt dat hier het Soli Deo Gloria
niet uitgehold wordt door verkapte vormen van
eerzucht en zelfzucht. Waar Politiek onophoude
lijk met macht en aanzien te doen heeft, zijn de
verzoekingen hier vele. Een christelijke politieke
partij mag ook wel dagelijks bidden Leid ons
niet in verzoeking.
Haar weg voert langs gevaarlijke afgronden
en over steile hoogten. Hier moet Gunnings
waarschuwende stem steeds weer gehoord wor
den. Hoe gemakkelijk dringt het diplomatieke
spel van eerzucht en zelfhandhaving binnen in de
ordening van een gezeten partij Er is dubbele
waakzaamheid noodig.
Heilige aandrift van beginsel en gedurig zelf
onderzoek moeten hier de wacht betrekken. Ge
schiedt dit, dan kan ook een politieke partij ver
heffend werken en de geestelijke wiekslag ster
ken ondanks alle tastbare en zichtbare machten
van het klein menschelijke. Onvergetelijk aan
ontroering en verheffing blijft in dezen voor
velen menige „Deputatenrede" van Kuyper.
Zeker, onheilig vuur zal nimmer geheel van
het altaar geweerd kunnen worden. Maar deze
smartelijke verootmoedigende ervaring geldt
niet alleen een partij, maar ook den enkeling,
zelfs den. allervroomste.
Maar over het onheilig vuur, mag het altaar
niet worden verlaten of afgebroken. We hebben
ook bij het altaar der Politiek te staan. Er wordt
daar steeds veel geofferd ad maiorem gloriam
hominum (tot meerdere glorie der menschen).
Christus roept over heel de linie op te
strijden ad maiorem gloriam Dek Daarom strij
den we ook in de wapenrusting der christelijke
politiek. Deze politiek is niet alleen mogelijk,
maar ook dure roeping. Meer dan ooit echter
heeft de politiek de dagelijksche inspuiting van
het Evangelie noodig. Daarom prediken wij de
noodzaak van christelijke partijpolitiek.
N. J. HOMMES.
de wrevel in zich opkomen nu hij aan hem
dachthem daar zag staan.
Hij haatte Kooijmans
Kooijmans had hem gedwarsboomd, hem té
gengewerkt er voor gezorgd, dat hij het baan
tje van magazijnchef niet kreegja, dat had
hij alles aan dien Kooijmans te danken
't Was een schandaal.
Kooijmans moest zich schamen.
Die meneer wilde nu doorgaan voor een
S.D.A.P.-er Dat heette nu iemand die 't opnam
voor de vertrapten en misdeelden, maar z'n da
den bleven uit. Groote woorden hoorde je wel
van hem.
Maar de lummel zou er voor boeten
Die fijne meneer zou straks worden voorge
steld alsbestuurslid Neen maar, hij had 't
uitgeproest, toen zijn zwager 't hem vertelde.
Kooijmans in 't bestuur
Kooijmans achter de tafel.
Dat zou een gezegende samenleving worden
als menschen als Kooijmans het straks zouden te
zeggen krijgen
Dan zou er wat tot stand komen
Dan zat je zóó in de heilstaat.
Maarhij zat er nog nietEn 't was maar
goed, dat z'n zwager hem tijdig had gewaar
schuwd. Nu viel er nog wat te doen. En „ge
werkt" had hij al eenige weken. Met heel wat
lui had hij er reeds over gepraat en ze waren
't met hem eens zoo iemand, néén, zoo iemand
moest niet achter de tafel.
Daarmee was de maatschappij heelemaal niet
gebaat
(Wordt vervolgd)