FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
I VERLOST
verleden, we leven voor een nieuwe heerlijke
toekomst, en richten naar die heilstaat het oog.
Zoo redeneert de tweede categorie.
Het is me gebleken, dat menig ambtsdrager op
huisbezoek, ziekenbezoek en anderszins met deze
twee houdingen te maken heeft. En nu wil ik het
allerminst zóó voorstellen, dat die ambtsdragers
beklagenswaardige martelaars zijn, die doodge
drukt worden tusschen de buffers van twee wa
gens, waarvan de ééne volgeladen is met fana
tisme en de andere met kruiperigheid. Integen
deel, een ieder die in het ambt staat weet, dat
hij om Christus' wil smaad en verachting en als
het moet vervolging moet willen verduren. Het
is een echt teeken van deze tijden, dat sommige
menschen zoo spoedig geprikkeld zijn en licht
vaardig onbezonnen oordeelen uitspreken. Wie
echter zich niet beperkt tot het naïeve denken,
d.i. tot de ervaring, die we iederen dag hebben
van de concrete werkelijkheid, maar onderzoekt
met het licht van het Woord wat zich aan ons
voordoet, ziet de dingen zooals ze zijn.
Want in de eerste plaats staat dan dit vast,
dat als er ons dingen zouden verboden worden,
die Gods Woord rechtstreeks gebiedt, wij den
Koning der Kerk meer gehoorzaam moeten zijn
dan wie ook. En de gevolgen van zulke gehoor
zaamheid aan Christus willen we dragen. Hier
over heeft onder ons nimmer eenig verschil van
gedachten bestaan, noch in het verleden, noch
in het heden.
Maar in de tweede plaats, en dat is het wat
velen niet zien, en wat Prof. Grosheide helder
uiteenzette in het Noord Holl. Kerkblad Wan
neer de Staat de kerk belemmert, haar recht niet
erkent, haar het leven moeilijk maakt, wat moe
ten wij dan doen Hier gaan de Doopers en de
Gereformeerden uiteen. De Doopersche predikt
revolutie tegen den zondigen staat. En de Doo
persche beweging is dan ook met een revolutio
naire beweging gepaard gegaan
De Gereformeerde onderscheidde. Hoewel de
Overheid in vroeger jaren Gereformeerd was,
heeft die Overheid het aan de kerk op allerlei
manieren moeilijk gemaakt. De Overheid verbood
een Generale- of Nationale Synode te houden.
In Holland mocht zelfs geen Provinciale Synode
gehouden worden. Wat hebben onze vaderen
toen gedaan Hebben ze zich op Doopersche
wijze verzet Neen, ze hebben zich onderwor
pen, al hebben ze gepleit voor het recht der kerk.
Zij hebben zich onderworpen, omdat ze onder
scheiden tusschen de dingen die Gods Woord
rechtstreeks gebiedt en allerlei dingen, die de kerk
deed volgens haar recht en vrijheid, die echter
nog niet bepaald door God waren geboden. Al
dus Prof. Grosheide.
En Prof. van Leeuwen zegt in zijn uitleg van
Rom. 13 1 het volgende
„De algemeen nog heidensche Overheid kon
men licht als vijanden van het rijk van Christus
beschouwen, en in de verwachting van Christus
verschijnen in heerlijkheid, in het bedenken van
de dingen die boven zijn, de magistraat niet ach
ten en zich van gehoorzaamheid aan de aardsche
machthebbers ontslagen rekenen, zooals men dan
ook zulk een dwaling vindt bij de Anabaptisten
in den tijd der Reformatie.
Principiëel en voor altijd wijst Paulus dit af en
beveelt onderwerping aan de gestelde machten.
En wel op grond hiervan er is geen macht, dan
door God en die er er zijn, zijn door God inge
steld, m.a.w. de feitelijk aanwezige Overheid is
door God ingesteld, dus ook aan deze hadden de
christenen zich te onderwerpen. De Overheid is
dus niet ontstaan uit menschelijk wilsbesluit, of
krachtens evolutie van het menschelijk geslacht,
maar uit Gods wil en ordening."
Aldus Prof. van Leeuwen.
We zien dus, dat de Dooperschen uitgingen
van een foutieve aprioristische constructie. Ze
gingen uit van de gnostische tegenstelling
tusschen de lagere stof en de hoogere
ziel, tusschen de lagere staat en de hoogere kerk,
ja zelfs tusschen de zondige staat en de heilige
kerk. En op dit heidensche stramien borduurden
ze verder. Alles wat nu die zondige staat deed
B. HENGELAAR
17)
Maar nooit zou Truus opzettelijk over Frits
gaan praten, om haar vriendin geen pijn te doen,
en onnoodig smartvolle herinneringen op te roe
pen.
Nu zijn naam weer was genoemd door Anneke
zelf, vroeg ze heel liefdevol„Zeg An, zie je
Frits nog wel eens
„Ja kwam Anneke dan heel rustig, „de
vorige week nog heb ik hem gezien. Heel toe
vallig trouwens, 't Was bij het plantsoen. Daar
zong het Leger des Heils. Ik luisterde even, want
ze zongen zoo mooi. Plots zag ik hemIk
ben direct toen doorgeloopen
De beide vriendinnen zagen elkaar veelbetee-
kenend aan.
„Zou hij zich daarvoor dus nog interesseeren?"
„Mogelijk."
„Je kunt niet weten, meisje. Hij uit zich trou
wens weinig tegenwoordig zoo vaak 'k hem ten
minste nog aantref, want hij zit doorgaans op
vergaderingen. Godsdienstige gesprekken ver
mijdt hij zooveel mogelijk, en Karei beweert, dat
hij wel eens veel meer geagiteerd heeft. Vroeger
was hij een en al protest als Karei hem op z'n
dwalingen wees. Ik voor mij geloof niet, dat het
in verband mèt of ook tegenover de kerk, dat
zette hem aan tot de scherpste reactie. Ze
wenschten scheiding van deze twee terreinen.
De Gereformeerden drukten zich geheel anders
uit in artikel 36.
We keeren terug naar ons begin. En we wil
len nogmaals in liefde er op wijzen, dat we ons
niet mogen laten beheerschen door haatbeginse-
len, die ons verblinden, noch door liefdebegin
selen die kruiperigheid inhouden. De kerk van
Delft heeft een ander beginsel laten spreken. Zij
heeft een Evangelisatiecommissie ingesteld, die
arbeiden moet onder de Duitsche bezetting. Zij
wil de menschen niet met drank trekken, maar
met 't Evangelie van onzen Heiland. Ze wil niet
alleen volksgenooten trekken tot den Heere Je
zus, maar ook een bezettende macht, die leed
deed. Want de liefde van Christus drijft hen.
Als zulk een beginsel ons drijft, dan zullen we
biddend onszelf moeten overwinnen. Dan zullen
we veel gebeds doen opgaan voor alle ambts
dragers, die dat meer dan ooit behoeven in deze
tijden. Dan zullen we ons wachten voor de op
gewonden agressiviteit, die door bepaalde men
schen bewonderd wordt. Dan zullen we rustig,
maar vastbesloten bidden, dat God zijn kerk be
ware door deze moeilijke tijden heen. Dan zul
len we aan de voorzichtigheid paren, de gehoor
zaamheid aan den Koning der Kerk, voor Wien
te buigen het ons allen een lust is.
KINDERGEBED IN NOOD.
In „Het Schiedamsch Kerkblad" lees ik
„In de Gereformeerde Kerkbode van Har-
denberg vertelt Ds D. Vreugdenhil iets van
wat hij in Rotterdam heeft beleefd.
„Weer gilden de sirenes hun loeiend alarm.
Maaltijden werden in den steek gelaten. Een
ren langs de trappen. Een koffer met het aller
noodzakelijkste staat al klaar. Langs de huizen
haast men zich naar den ingang van den meest
nabijen kelder.
Het is er al vol. Steeds meer menschen van
het huizenblok vullen de ruimte. Kinderen
schreeuwen. Ouders probeeren ze te sussen.
Danhet geronk, het vijandige, zenuw-
sloopende geronk van vliegtuigen. Eerst ver
der weg, dan dichter bij. Het is nu stil in den
kelder, de spanning is voelbaar.
Ieder vermoedt het gevaar, dat zoo heel
vlak bij is. Het woelt en het gist in de ge
dachten, de handen knijpen zich samen, de
slapen kloppen.
Plots een doffe dreun, dan weer en weer.
De muren schudden allen dringen naar ach
teren onder de dikste binten, onbewust zoe
kend naar de meest veilige plek.
Een hevige slag, gerinkel van glas, de bodem
scheurt, een dikke stofwolk vliegt donker over
ons heen. Is dit het einde
Velen gillen van angst, vrouwen verliezen
haar bewustzijn. Een gebed snikt in veler hart.
Kinderen krijschen.
En dan, in eens, boven het rumoer uit, een
stem, een hooge, felle jongensstem.
Onwillekeurig wordt het stiller. We luiste
ren. „Luistert nu allemaal goed Ik ben maar
een jongen. Ik ben maar twaalf jaar Maar ik
wil met jullie allemaal bidden." Hier en daar
klinkt nog een gil, een snik. „Vouwt nu alle
maal je handen en sluit je oogen. Ik zal bid
den
Toen, terwijl de lucht vol was van motor
geronk en telkens een dreun nieuwe verwoes
ting spelde, is daar onder den grond het Onze
Vader gebeden door een kind. Nooit heeft een
gebed zoo geholpen.
De ijzeren binten van één ingang hingen
verwrongen, puin lag gestapeld in ordelooze
brokken, ruiten hingen scheef en stuk in hun
gebroken sponningen. De vloer, een dikke ce
menten vloer, was gespleten met een groote
breede scheur. Maar een kind bad. En God
hoorde."
A. H. OUSSOREN.
socialisme hem op den duur bevredigt."
Er viel een stilte tusschen de beide meisjes.
Zwijgend gingen ze voort.
Er lag op Anneke's gelaat een uitdrukking van
ingehouden droefheid, maar ook van smachtend
verlangen.
Dan ontwaakte ze als uit een droom „Truus,
zeg eens, Karei heeft toch nog werkje zei
toch, dat hij misschièn zou worden ontslagen
't Is toch nog zoo ver niet wel, en zou je dan
vooral niet moeten letten op hetgeen jullie nog
saam moogt genieten. Truus, jullie hebt elkaar,
en is dat niet veel, is dat niet alles
„Jij, optimistjuichte Truus' stem.
„Gelukkig voor me, meisje, maar is het dan
niet dwaas te piekeren voor het noodig is Kan
het ook niet meevallen, meid
„An Je hebt weer gelijk. Dank je voor je
raad en Truus blikte lachend-tevreden op tot
haar trouwe verstandige An.
Weer gingen ze voort.
Tot daar, waar ze afscheid moesten nemen.
Dan zei Truus heel vertrouwelijk „Zeker heb
je gelijk, An. We moesten meer letten op het
geen we nog bezitten, en dat is heusch veel."
„Truus, tot ziens hoor en sterkte met je in
leiding voor de volgende week. Waar gaat het
ook over
„Nou, zooiets als „de vrouw in haar betee-
kenis voor het huisgezin
„Heb je geschikte bronnen
„Heeft Karei wel."
„Meid, je bent te benijden."
„Dan tot Zondagmiddag, An Je komt bij mij?"
„Afgesproken welterusten", galmde Anne-
EVANGELIE EN POLITIEK.
De les der Historie.
Er is ten alle tijde een spanning geweest tus
schen evangelie en politiek, tusschen Kerk en
Staat. Dit verwondere niemand, want hier zijn
twee grootmachten in het menschenleven met
eigen oorsprong, aard en bestemming.
Het is beurtelings aanraking en afstooting, ver
menging en scheiding, welke de dramatische
spanning tusschen beide machten in de historie
veroorzaakt heeft en nog steeds veroorzaakt.
De spanning hier is principieel die tusschen de
verloste en de gevallen wereld, welke onophou
delijk op elkander inwerken. Een christen leeft
in beide en vangt uit beide de schokken op.
Het groote en zware probleem, waaraan het
christelijk denken de eeuwen door veel inspan
ning heeft gewijd, is en blijft de grensafbakening
tusschen Kerk en Staat en haar wederzijdsche
eerbiediging. De geschiedenis bewijst hoe hier
ten alle tijde veel stof tot conflicten aanwezig
is geweest. Geeft de grensafbakening tusschen
twee landen reeds menigmaal aanleiding tot con
flicten, dan kunnen deze haast niet uitblijven tus
schen Kerk en Staat. Immers is hier de bewege
lijkheid der grenzen nog veel grooter en haar
vaststelling nog veel moeilijker en ingewikkelder.
Tot een definitieve regeling zal het nimmer kun
nen komen in deze bedeeling. Elke regeling draagt
het stempel van haar tijd en haar voorloopigheid
op het voorhoofd. Het volmaakte zal op dit punt
in deze onvolmaakte wereld niet bereikt worden.
We hebben in ootmoedige bescheidenheid te er
kennen, dat we het nog niet gegrepen hebben,
maar er naar jagen.
Het christelijk denken heeft er naar gejaagd al
is het op gebrekkige en soms verkeerde wijze.
In dat gebrekkige en verkeerde was het kind van
zijn tijd en slachtoffer van de dwaling der eeuw.
We willen hier niets vergoelijken. Er zijn vele
fouten gemaakt niet alleen van de zijde van den
Staat, maar ook van die der Kerk. De Kerk
heeft meer dan eens haar bevoegdheid over
schreden en gegrepen naar de suprematie over
den Staat. De reacties van den Staat zijn hierbij
ook niet uitgebleven. Gevolg is geweest een vaak
even beruchte als droeve vermenging van evan
gelie en politiek. Het evangelie werd verschaalde
wijn. De zaak van God met diplomatie en ba
jonet verdedigd met al de verwarring en nasleep
van ellende, daaraan verbonden.
Temidden van deze betreurenswaardige ont
aarding en dwaling is de intellectueele worsteling
over het probleem van Staat en Kerk op het
christelijk erf toch eerbied afdwingend.
Augustinus met zijn magistrale arbeid over de
„Stad Gods", Calvijn met zijn hoofdstuk over
de Magistratuur, Groen van Prinsterer en Kuy-
per met hun levenswerk, zijn voor ons hoogte
punten in deze worsteling.
Onze taak in het heden is, onze winst te doen
met de wijsheid en de waarschuwende lessen uit
het verleden. Dat beteekent geen overschatting
der historie. Zij is voor ons allerminst normatief.
Zij kan ons daarentegen wel leeren de werkelijk
heid te zien en de macht en beteekenis van het
historisch gegroeide. Aansluiting aan de historie
bewaart ons voor overspannen idealisme, los van
de realiteit. Het heden is te zeer met alle vezels
geworteld in de historie dan dat wij haar kunnen
missen. Geleerd en geleid door haar wijsheid en
haar falen kan de historie ons inzicht in het pro
bleem van Evangelie en Politiek, van Kerk en
Staat ten zeerste verdiepen. De historie is
heilzaam. Zij houdt ons persoonlijk nederig en
bescheiden, bewaart ons in het aansnijden der
problemen voor zelfoverschatting, maar ook voor
overschatting der momenteele verbijsterende ge
beurtenissen. Dit alles is van groote waardij,
maar daarmede is de schoonste vrucht van his
torisch besef en leven nog niet genoemd. Niets
zoozeer als juist de historie, dringt ons met het
vraagstuk van Kerk en Staat, Evangelie en Poli
tiek te stranden op Gods Woord. Heel de histo
rie is één magistrale voordracht, dat alleen de
Openbaring in Jezus Christus de eenige veilige
beginselen biedt over de verhouding van Kerk
en Staat.
Geen politicophobie
Geen vrees voor en geen vlucht uit de poli
tieke activiteit. Ook dat prediken ons én de
Schrift én de historie. Dit vraagstuk van roeping
tot politieke activiteit voor den Christusbelijder
wordt bizonder urgent, nu er stemmen opgaan,
die ook onze kerken beschuldigen, dat ze dooi
en door verpolitiekt zouden zijn. Op deze zware
beschuldiging, welke wij in haar generaliseerende
ke's stem door den stillen avond, terwijl ze de
Ebbingestraat inzwaaide.
HOOFDSTUK XI.
„Hallo Welders, deze manden motte mee
hoor
„Almelo vergewiste Welders zich. „Ik meen
de dat Kooijmans
„Wat zou meneer Kooijmans. Die is je baas
toch nietDie manden staan hier al twee weken,
en ze blijven maar staan, tot het meneer Kooij
mans belieft ze te verzenden. Hallo Welders
pak ze meeOp mijn verantwoording, hoor
De baas heeft zich al lang genoeg geërgerd, dat
het zoo vol is op de magazijnen."
Scholtens sjorde een groote mand naar voren.
Welders duwde hevig mee, heesch de takel,
liet dan het trouw vieren't reet z'n vingers
bijna open
„Die weegt er in, hé", grinnikte Scholtens,
„dat mot je wel leeren eerst."
Welders heesch weer en Scholtens duwde aan
het touw, schreeuwde Berghuis toe, dat nummer
twee volgde.
„Almelo loenschte deze naar boven.
„Ja, Almelo. Pas er op, daar komt ie al
Berghuis, beneden, strekte z'n armen, greep de
mand op het juiste oogenblik, wist haar op den
wagen handig en correct te plaatsen.
Welders heesch weer het touw.
Hupdaar ging de derde mand
Scholtens duwde het touw.
De mand vloog naar beneden.
vorm beslist als onjuist afwijzen, komen wij nog
nader terug. Thans willen we de leus „Mijd en
vlied alle politiek en politieke activiteit als ge
vaarlijk en in strijd met het Evangelie" op haar
waarde toetsen.
Ten allen tijde zijn er Christenen aan te wij
zen, die zich onder de narcose dezer Doopersche
mijding lieten brengen. Zij zien tusschen Evan
gelie en Politiek een kloof als tusschen heilig en
onheilig. De antithese is voor hen absoluut. Het
Evangelie is een verheven zaak van God. De
Politiek is een laag intriguespel van den Booze.
Het eerste kenmerkt zich door eenvoud en zui
verheid, het laatste door list en sluwe diplomate.
In het Evangelie heerscht de wet van liefde en
offer, in de Politiek vieren macht en geweld hun
triumphen. Ze sluiten elkander uit. Elk contact
is fataal, elke aanraking beteekent een besmet
ting van het Evangelie.
Zoo vliede de Evangeliebelijder alle politiek
gedruisch. Een overvloed van bewijsmateriaal
uit de geschiedenis wordt waarschuwend aange
haald hoe politieke expansie steeds gegaan is ten
koste van de zuiverheid van het Evangelie. We
zien telkens hoe innig vrome en teeder besnaarde
zielen zich gemakkelijk onder de narcose van
deze voorstellingen laten brengen. Dat is ook
zeer wel te begrijpen. Wie fijn besnaard is en
heel gevoelig voor afwijkingen van de zuiverheid,
welke Jezus Christus eischt, die gruwt en moet
herhaaldelijk gruwen van de Politiek. Hoeveel
geraffineerde handigheid en onwaarachtigheid is
er vaak in het spel. Voor menschen met teedere
godsvrucht is dat diep schokkend, zij wenden
zich met afkeer om en geven hun congé aan alle
politiek. Ze zijn voor de politieke activiteit ver
loren, trekken zich terug in de intieme en strikt
persoonlijke gemeenschap met God. Deze men
schen staan zeer aarzelend tegenover alle chris
telijke politiek. Dit oordeelt een ieder als fout,
die Jezus Christus ziet als Verlosser over heel
de linie van het leven. Het misbruik heft het
rechte gebruik en de plicht daartoe niet op. Dit
alles is juist, maar ik geloof dat er meer gezegd
moet worden om deze menschen te weerhouden
van de vlucht uit de politieke activiteit en hen
te redden van de narcose der Doopersche mijding.
Wij moeten daartoe niet alleen wijzen op de
goddelijke roeping tot politieke arbeid, maar ook
ootmoedig en volmondig spreken van de gevaar
lijkheid der christelijke politiek. Gevaarlijkheid
in dezen zin, dat er om de politiek zooveel ge
varen en verzoekingen liggen. De stille vennoot
der zonde is altijd aanwezig. Als wij belijden,
dat onze beste werken in dit leven alle met zonde
bevlekt zijn, dan moeten we zeker niet vergeten
ook onze politieke activiteit daaronder te reke
nen. Ik persoonlijk wil zoover gaan met te ver
klaren, dat christelijke politieke activiteit een
onzer beste werken in dit leven is, maar vraag
dan tegelijk de ootmoedige erkenning, dat zij
door en door bezoedeld is. Met die erkenning
moet groote ernst worden gemaakt, hetgeen naar
mijn overtuiging te weinig is geschied. Daardoor
werd de indruk gewekt alsof christelijke politiek
iets vanzelfsprekends was. Dat is fataal.
De toon van onze christelijke politieke bladen
was de laatste jaren vaak burgerlijk verzadigd
en daarom steriel. De copie werd vaak op verre
afstand van 't Kruis geschreven. „De Standaard"
heeft de laatste vijf jaren herhaaldelijk het goede
recht en de dure roeping tot christelijke politiek
verdedigd. Dit geschiedde op veelszins uitnemen
de wijze en met klem van argumenten. Ik denk
inzonderheid aan de polemiek met „De Neder
landen" in 1935 over de kwestie of de conse
quentie van de Barthiaansche theologie niet was,
dat zij elke vorm van christelijke politiek on
mogelijk maakte. Zakelijk stem ik nog volkomen
in met het toen geleverde betoog van „De
Standaard". Toch miste ik iets en dat heb ik in
veel christelijke journalistiek en politieke geluiden
gemist. De profetische gestalte, die klaar en dui
delijk de roeping tot christelijke politiek verkon
digde, was sterk en krachtig. Maar wat ik onder
dat profetisch optreden vaak pijnlijk miste, dat
was de priester, die, als eens Jozua de Hooge-
priester, in vuile kleederen stond rnet alleen God
als zijn verdediger en beschermer. In de doorsnee-
toon van onze christelijke journalistiek was een
tekort aan ootmoed. Die toon was te gemakkelijk
afgestemd op de glorie van getal en organisatie.
Onder de vreugde over expansie is er te weinig
oog geweest voor het gevaar van verlies aan
zuiverheid, dat zoo licht bij iedere expansie op
treedt. In de periode, die achter ons ligt, waarin
wij op het vlak van maatschappelijke veiligheid
en staatseere stonden, is naar mijn overtuiging
het stuk onzer ellende veel te weinig op het poli
tieke klavier gespeeld. Daardoor is er gekomen
,,'n Beetje kalmer, zég", bromde Berghuis op
den wagen.
„Prachtig dat geeft ruimte", mompelde
Scholtens in z'n eigen.
Wat meende wel die Kooijmans
Was hij soms de baas
't Leek er veel op tegenwoordig.
Met den vorigen chef had hij nooit moeite ge
had. Die had de expeditie vrijwel aan hem over
gelaten. En wie kon beter dan hij beoordeelen
wat verzonden kon worden Met Berghuis im
mers pakte hij alles in Sinds Kooijmans hier was
aangeland, was het met zijn vrijheid uit geweest
Dat pedante aanstellerige ventje decreteerde
maar„dit kon vandaag weg, dat moest
wachten. Deze order moest eerst gedeeltelijk
worden geëxpedieerd, de rest kon blijven staan.
Er kwam nog iets bij."
Zoo ging 't heel den ganschen lieven dag maar
door.
En wat verbeeldde Kooijmans zich tegenwoor
dig.
Kwam dat van z'n promotie Omdat hij bij
„de boeken" zat Met z'n eigenwijze tronie liep
hij nu in de magazijnen, assisteerde Welders, die
alles gretig aannam, voor onderdanige dienaar
speelde
Om dien Welders moest hij lachen soms.
Dat mannetje nam al dezelfde allures aan als
z'n eerbiedwaardige voorganger.
Scholtens had de zaak wel dóór.
Kooijmans had den nieuweling volledig inge
licht.
(WTordt vervolgd)