No* 41 Vrijdag 11 October 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A, H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F» J. v. d. ENDE, A, B. W* M. KOK, F, STAAL Pzn., A, SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE GLAZEN ZEE. En ik zag als een glazen zee met vuur gemengd. Openb. 152a. Het visioen van de zangers aan de glazen zee herinnert ons heel sterk aan den doortocht van de Israëlieten door de Roode Zee. Immers even als daar het lied werd aangeheven op het strand, toen Farao en al zijn volk verdronken was, zoo wordt ook hier gezongen aan de kust en de zan gers hebben de overwinning behaald op alle moeite en vijandschap. Ook de naam van het lied bevestigt de overeenkomsthet lied van Mozes en van het Lam. Wij moeten dus bij die glazen zee niet denken aan een idyllische watervlakte, een heel eind buiten het gewoel van de wereld, uitgezocht plekje voor een zangconcours. Die glazen zee bedoelt heusch niet bij ons te wekken gevoelens van zoete rust en liefelijke lente en een zacht- glijdend bootje op het spiegelende meer. Wij moeten ons in die glazen zee niet vergissen. Want ook van deze zee kunnen de zangers zingen ,,'t Water zag, o God, U komen, 't Water zag U, en de stroomen Steigerden vol schrik omhoog." En om onze aandacht wat van de idylle af te leiden zegt Johannes er iets bij 't Was een gla zen zee met vuur gemengd. Vuur, dat doet weer denken aan den psalm „Uwe pijlen, zoo geducht, Vlogen vlammend door de lucht." Misschien valt het u tegen en wordt een liefe lijk beeld bij u vertoond, maar ik moet het u zeggendie glazen zee is de zee van Gods recht vaardigheid, van toorn en van gericht ja, ik wil het nog sterker zeggen het is de zee van ramp, die heel hoog met haar golven kan slaan tot verschrikking van de wereld. En dat niet al leen ook tot benauwing van de kerk. Wilt ge weten, waarmee die zee gevuld is, dan moet ge het volgende hoofdstuk lezen. Dat vertelt ons van kwaadaardige ziekten, van scheepsrampen, van bloed en tranen, van groote onrust, van geweldige verschuivingen in de we reldgeschiedenis, van allerlei machten, die in be weging komen en die de aarde maken tot een plaats van veel geween. De glazen zee is dus heel wat anders dan wij er graag van zouden maken. Zij herinnert ons aan het vuur van Gods toorn en aan de gerich- ten, die op Zijn tijd zullen verschrikken den meest verstokten Farao. En wanneer die gerich- ten komen, dan gaan ze nooit zoo maar langs de gemeente van Christus heen. De kerk leeft nu eenmaal niet op een eiland. Ze leeft en werkt in dezelfde wereld, waar Farao zijn troon heeft. De kerk leidt maatschappelijk, economisch, na tionaal geen apart leven, maar ze is met tallooze banden aan de wereld verbonden. Daarom alleen al zal ze mee lijden, als de wereld lijdt. En ze zal moeten gaan dwars door de verschrikkingen van alle tijden heen. Trouwens de kerk leeft ook niet op een eiland van heiligheid. Bij alle gemeenschap is daar ook een gemeenschap van schuld. En niemand in de gemeente zal ooit mogen denken, dat de gebeur tenissen van zijn dagen hem niets te zeggen heb ben. Maar hoe zien menschen de dingen nu, als ze er vlak voor, of als ze er in staan Ik kan die vraag 't best beantwoorden als ik denk aan onzen eigen tijd. Want er gaat tegenwoordig toch zoo veel over ons heen, dat het wel heel sterk her innert aan de fiolen van het verderf. Wat wij in dezen tijd beleven, is voor menig een een onbegrepen, onverklaarbaar raadsel. Wie om zich heen ziet, zal uit zichzelf niet het visioen krijgen van een glazen zee, maar veeleer van het schuimend, woedend meer, dat maar niet stil wil worden. De zee van rampen wordt wil der en woester en de gevolgen zijn niet meer te overzien. Stukgeslagen wordt het één na het an der, letterlijk en figuurlijk. En schering en inslag is het vandaag te lezen over de tragiek van een land, de tragiek van een koning, de tragiek van den onbekenden soldaat. Wie in deze situatie nog aan God gelooft, kan 't soms heel moeilijk hebben. Dan is 't net als bij den psalmdichter van zooeven „Dacht ik aan God, zoo maakte ik misbaar peinsde ik, zoo werd mijn ziel overstelpt". Want er is zooveel ondoorzichtig en benauwend, dat ik met God soms geen raad meer weet en dat ik met Zijn barmhartigheid geen raad meer weet, dat mijn oogen wakende blijven, dat mijn geest onder zoekt verleden en toekomst, zonder tot rust te komen. Dan kan een mensch, óók een geloovig mensch, kreunen als een kind „O God, moet het nu zóó, met mijn huis, mijn kerk, mijn land en met de arme wereld Ik zeg het nog eens de kerk ontkomt aan de verschrikkingen niet. En meer dan eens geraakt zij nog bizonder in het gedrang, zooals Israël bij de Roode Zee, toen achter hen de vijand, en vóór hen het water lag. Ja, zoo is telkens weer de situatie van de kerk de kerk, die immers ook onder Gods gerichten doorgaat. Maar wat zegt nu onze tekst Dit, dat het schuimende, woedende meer, van boven af ge zien, gelijk is aan een glazen zee. Dat wil zeg gen, dat al Gods doen en laten rein en recht vaardig is, helder als kristal. En wij zullen 't zien, wanneer wij maar hoog en ver genoeg geklom men zijn. Wij zullen 't zien, als wij maar in Jezus Christus blijven. Nu zien wij 't nog niet zoo, omdat onze oogen nog te onzuiver zijn, en omdat wij nog te dicht bij de branding staan. Maar die zangers aan de glazen zee zeggen het ons vandaag al, dat alles wat over ons heen gaat, die zee van gericht en die zee van ramp, hoe hoog zij ook met haar golven slaat, van boven af gezien, kristalhelder is, als het zuiverste werk. Dat moeten wij dan ook vasthouden, al gaat 't met ons en met de wereld heel anders dan wij wenschen, al zou de kerk van Christus volgens onze maatstaf „leelijk" in het gedrang komen, al moet er nog zoo veel water of vuur over onze hoofden heengaan, straks zullen wij dat alles zien als een glazen zee van volkomen goddelijke gerechtigheid. „Rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heilgen." Zoo wordt gezongen aan de glazen zee. En wie nu maar gelooft, weet, dat hij ook vandaag al bij die glazen zee staat. En juist door het ge loof beginnen wij door de dingen heen te zien. Ze worden doorzichtiger en daarmee minder be nauwend. Door het geloof in Jezus Christus wordt het gezang geboren. Dat schijnt vandaag nog te zijn: het gezang bij de bruisende branding, of wilt ge bij de Roode Zee. Maar de geloovige weet zich tegelijk reeds zanger bij de glazen zee. Immers Gij, Heere, Gij zijt in het gericht, Die Het schuimend, woedend meer komt maken stille, En alles doet naar Uwen lieven wille. Vlissingen. G. SMEENK. Ds F, STAAL f. Bij het heengaan van den emeritus-predikant van Colijnsplaat, Ds F. Staal, mag een woord van gedachtenis in onze Kerkbode niet ontbreken. Deze Zeeuw van geboorte, afkomstig uit Ka- pelle, heeft, behalve een viertal jaren in Gelder land, z'n heele ambtstijd in Zeeland gearbeid en wel in één gemeente, die van Colijnsplaat, die hij meer dan 37 jaar gediend heeft, van 30 Juni 1895 tot 4 September 1932. En hoe werd daar zijn arbeid gewaardeerd. Niet aanstonds. De eerste jaren waren zeer zware jaren, omdat er bij een deel van de ge meente een ziekelijk mysticisme gevonden werd, waarvoor hij niet uit den weg mocht gaan en ook niet uit den weg ging. Toen geraakte z'n zenuwgestel overspannen, zoodat hij eenigen tijd rust moest nemen. Maar daarna won hij almeer het vertrouwen van de heele gemeente en volg den er een lange reeks van jaren, waarin hij met grooten zegen daar mocht arbeiden en tusschen gemeente en leeraar een hechte band werd ge legd. We hadden het voorrecht, namens de Parti culiere Synode, tegenwoordig te zijn bij de her denking van z'n veertigjarig ambtsjubileum, en konden toen opmerken, hoe hartelijk de verhou ding was en hoe groot de waardeering van de gemeente voor den man, die daar zoolang had gearbeid. Ds Staal had ook de gaven om zoolang vrucht baar in éénzelfde gemeente te kunnen arbeiden. Hij bouwde de gemeente op in haar allerheiligst geloof door z'n prediking, waarin hij, zonder jacht naar oratorie, haar de Schriften uitlegde. Daardoor bleef z'n prediking frisch tot het laat ste toe, omdat hij uit de Schrift naast de oude ook nieuwe dingen voortbracht (Matth. 13:52). Daarbij was hij een vriendelijk man, wiens hart hem drong mee te leven met anderen in blijde en droeve dagen en wiens oprechte deelneming de vreugde verhoogde en de smart verzachtte. Ook, omdat hij een wijs man was, naar wiens woord gaarne werd gehoord. 't Was uiteraard, dat we hem nader leerden kennen op onze Particuliere Synodes, waartoe hij regelmatig afgevaardigd werd en onze Zeeuw- sche predikantenvergadering, waar hij nooit ont brak. Daar won en behield hij aller sympathie en achting. En we voelden het als een gemis, dat hij bij z'n emeritaat de provincie en alzoo onzen kring verlaten ging. Aan den kop van onze Kerkbode, is zijn naam jarenlang vermeld als van één der medewerkers. Tijdens z'n diensttijd bepaalde die medewer king zich tot het geven van meditaties, wanneer hij daarvoor aan de beurt was. Maar na z'n emeritaat werd die medewerking meer effectief. Toen heeft hij om dit met name te noemen een reeks artikelen geschreven over Ds C. van der Meulen, die later in boekvorm zijn uitgegeven bij J. van der Wal te Bruinisse, onder den titel De apostel van Zeeland uit de dagen der Af scheiding. We weten niet of dit boekje wel genoegzame bekendheid verkregen heeft. En willen er daar om hier nog eens de aandacht op vestigen. Wel wordt daarin, ook omdat Ds van der Meulen naar Amerika vertrok, gehandeld over diens Amerikaansche periode, maar wie met de kerk geschiedenis van Zeeland zich op de hoogte wil stellen, kan hier veel vinden, dat zeer interessant is. In geen bibliotheek van een Jongelingsvereeni- ging in Zeeland mag dit boekje ontbreken. En nu ging ook deze dienstknecht des Heeren heen om in te gaan tot de eeuwige rust. Maar zijn gedachtenis zal onder ons en met name in de gemeente, die hij zoolang dienen mocht, tot ze gening blijven. Moge de Heere zijn weduwe en kinderen, die zooveel verliezen, met Zijn genade troosten en sterken. En geve Hij ons met dezelfde getrouwheid onzen arbeid te verrichten. GEREF. MANNENBOND. Het Octobernummer van het Gereformeerd Mannenblad wordt aangediend als propaganda nummer. Met dat doel werd blijkbaar ook een tweetal artikelen gevraagd van mannen buiten de redac tie, wier namen in het land een goeden klank hebben, n.l. Mr J. A. de Wilde en Prof. Ridder bos. In dat nummer nu, dat met het oog op de propaganda, wel met bijzondere zorg zal zijn saamgesteld, vonden we, van de hand van den voorzitter van den Bond, tevens Hoofdredacteur van het Mannenblad, Ds M. B. van 't Veer te Groningen, in een recensie van het Geref. week blad „Belijden en beleven" onder redactie van Prof. Grosheide, een uitspraak, die we niet zoo maar kunnen laten passeeren. Tegen een artikel van Prof. Grosheide in het nummer van 20 Sept. heeft hij bezwaren. Dat is ongetwijfeld z'n goed recht. Omdat hij echter zoo zegt hij dan in een recensie geen arti kel kan bespreken, maakt hij daarover maar een enkele opmerking. Ook daartegen kan geen be zwaar worden gemaakt. Maar dan volgt een slotzin, die meer is dan „maar een opmerking". Daarin zegt Ds van 't Veer „Het blad wil lei ding» geven. Graag maar ons Gereformeerd volk zal in zijn groote meerderheid toch een an der geluid willen hooren. Dat heeft het bewezen Gode zij dank". Dit is gelijk we zeiden meer dan een opmerking dit is een veroordeelend vonnis, en dat over den arbeid van een man als Prof. Gros heide. Deze uitspraak zou ons aanleiding kunnen ge ven om te zeggen, dat die voor zeer velen reden kan zijn om, voor wat betreft de leiding van den Geref. Mannenbond, door dezen voorzitter en hoofdredacteur, het signaal op onveilig te zetten. HEIJ. TER BEZINNING. Het is tegenwoordig heerlijk om ambtsdrager te zijn in Christus' Kerk Waarden, die vroeger als heel gewoon werden beschouwd, als vanzelf sprekend, krijgen nu door de donkere omstandig heden waarin we leven meer beteekenis. Velen gaan zien, dat ze iets hebben aan het geloof, ze verstaan nu eerst uit de practijk van het leven, Wie de Heere voor hen is. Zeker, ze hoorden dat ook wel in vredesdagen, en ze geloofden misschien wel, dat het wat donker zou gaan wor den, maar nu er zoo ontzaggelijk veel ons bij de handen is afgebroken en we bijna niets dan scher ven overhouden van het „gewone" leven, nu zien we veel scherper welke waarde ons de Heere in zijn neerbuigende goedheid gegeven heeft in Zijn Kerk, in Zijn Woord. Daarom is het heer lijk ambtsdrager te zijn in Christus' Kerk. Het leven is dieper geworden, rijker, voller. Het is tegenwoordig moeilijk om ambtsdrager te zijn in Christus' Kerk. Want in hoofdzaak komt men tweeërlei menschen tegen le. diege nen, die tegen de ambtsdragers en dienaren des Woords zeggen ge moet veel scherper optre den tegen wat onwaarheid is, tegen wat onrecht is, tegen het leed, dat we ondervinden. Laten we maar eens schelden, optoornen tegen die partijen, die ingaan tegen onze beginselen. We wenschen wel eens gaarne vonken te zien spatten. Leg het ruwe ijzer maar eens zóó op het aambeeld, dat het onder de slagen krombuigt, zoodat het weet. dat de kerk macht heeft, ook om te slaan. Neen, neen, zeggen anderen en dat komt niet minder voorlaten de ambtsdragers toch voorzichtig zijn. Pas toch vooral op, dat u nie mand raakt, want u zou de kerk in het lijden brengen. Kies toch vooral zulke texten, die niet voor tweeërlei uitlegging vatbaar zijn en die nie mand op de huidige omstandigheden niet ver keerd of tweeërlei kan toepassen. Laten we meer rekenen met die menschen, die verkeerde poli tieke beginselen voorstaan en voorkómen, dat we als kerk vastloopen. Ziehier waarom het moeilijk is om ambtsdra ger te zijn in Christus' Kerk. Aan de ééne zijde staat toch hij, die geen woorden kan vinden die sterk genoeg zijn, om zijn afschuw te kennen te geven over wat ons is overkomen en die in feilen haat staat tegen over de menschen, die in onze omgeving zijn ge komen. Hij wenscht van de dienaren des Woords en alle ambtsdragers, dat ze uitdagend zullen op treden. Dat ze ook op ondergeschikte punten de beginselen zóóver zullen doortrekken, dat de kerk naar het martelaarschap gedreven wordt. Ze willen niets weten van voorzichtigheid. Ze zijn de menschen, die niet opzij gaan voor wie dan ook. Ze komen tot de conclusie, dat er al heel wat N.S.B.ers in de kerk zitten, ook al on der „die dominees", want die doen heelemaal niet mee met hun bravourhouding. Foei, ze wisten niet, dat er zulke „halven" in de kerk waren. Als zij maar eens de lakens uit te deelen hadden, dandan zou het wel anders gaan. Dan zou de Duitscher wel weten, hoe de kerk over hen dacht. Dan zou de N.S.B.er in vlammend licht worden gesteld. Dan zouja, dan zou er in derdaad wel iets gebeuren. Maar dat niet ver antwoord zou zijn tegenover den Koning der Kerk noch tegenover de leden der kerk. Aan de andere zijde staan zij, die kruiperig staan tegenover de bezettende macht en liefst zoo spoedig mogelijk zagen, dat de kerk en de N.S.B. één lijn trokken. Ze kunnen geen kwaad hooren van den heerscher. In de verte zien ze den gouden dageraad van een nieuwe toekomst al gloren. Al de ellende, die we nu meemaken is maar toekomstmuziek. We moeten verstaan, dat er eerst weeën zijn voor de nieuwe geboorte van den heerlijken Paradijstoestand, die aanstaande is. Sommigen zijn zóó dwaas, dat niet te zien. En dienaren des Woords en alle ambtsdragers deden goed de menschen daarop eens meer te wijzen. Dienaren des Woords verstaan hun roe ping niet in onze tijden. Hebben ze geen oog voor het goede, dat komende is. Voor het wer ken van den Heere aan Zijn kerk. Moeten ze niet eens meer wijzen op de voorrechten van onzen tijd, dan altijd maar weer zeggen dat we ons bekeeren moeten onder Gods slaande hand. In plaats van antithetisch te staan tegenover de bezettende macht, moeten we meer de synthe se zoeken. Nederland en Duitschland moeten één worden. Wat verschil is er in den grond der zaak tusschen die twee landen. Daarom wég met Oranje, wég met onze historie, wég met ons

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1