No, 40
Vrijdag 4 October 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W, M. LE COENTRE. F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F» STAAL Pznu, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v, d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GELOOFSEENHEID.
„En wij hebben geloofd
Daar staat de Heere Jezus.
Hij staat daar met zijn discipelen, zijn apos
telen.
De anderen, zijn heengegaan, de groote massa.
Jezus heeft de scheiding niet voorkomen door
zijn prediking wat te verzachten, wat anders in
te kleeden, zoodat Hij de duizenden nog wat aan
zich had gebonden, maar Hij heeft zijn profetisch
ambt getrouw vervuld.
Hij wist, dat Hij voor velen zou zijn een steen
des aanstoots en rots der ergernis, maar Hij heeft
niet gewankeld in het verklaren van den Vader.
De menigte is verdwenen, weggesmolten als
sneeuw voor de zon.
De twaalven staan daar nog bij Jezus.
Wordt hun geloof nu niet geschokt
Wat waren zij in aantal vergeleken bij die
duizendkoppige menigte
Wie heeft nu gelijk
Zouden ze zich niet vergissen In Jezus
En de Heere, beseft Hij de moeilijkheden wel
Hij zegt niet„Denkt er om, discipelen, dat
ge u nu niet laat ontmoedigen, door de verbre
king van die eenheid die arme, dwaze schare
gij weet wel beter laat u maar door dien afval
niet in de war brengen
De Heere zegt wat anders.
Hij vraagt„Wilt gijheden ook niet weggaan?"
't Lijkt wel, dat Jezus de storm nog aanwak
kert.
Maar het is dezelfde storm, die sommige hoo
rnen ontwortelt, maar andere hun wortels vaster
doet slaan in de aarde.
De twaalven moeten belijden, wat hen aan
Jezus bindt en wat ze aan Jezus hebben.
„Wilt gijlieden ook niet weggaan
Hoort discipelen, wat Jezus vraagt.
Wat is uw antwoord
En dan roept Petrus uit, in naam van de an
deren „Weggaan, Heere, van U weggaan Dat
nooitAl gaan daar die duizenden, wij niet
We kunnen niet meer van U los. Tot wien
zouden we ook heengaan
Gij hebt woorden van eeuwig leven, van on
vergankelijk leven.
En wij hebben geloofd
De duizenden zijn wel verdwenen, maar de
twaalven dringen zich daardoor dichter rondom
Jezus, hun Heere.
Ze houden Jezus vast, want Jezus houdt hen
vast.
En ze houden elkander vast.
Het geloof bindt hen aan Jezus en aan elkander.
Hoort de belijdenis van die kleine, wordende
nieuw-testamentische kerk„Wij hebben ge
loofd
Het zijn de schapen, die zich rondom den Her
der dringen, want ze hebben zijn stem gehoord.
Hier is waarachtige éénheid in Christus ge-
loofseenheid.
En al is er ook een duivel onder hen, dat
breekt de eenheid niet.
Zij belijden, dat Jezus is de Christus.
En zij zullen straks uitgaan en overal getuigen
van Christus, hun Heere, en hun getuigenis wordt
gehoord en de eenheid groeit overal, door 's Hee-
ren Geest.
„Wij hebben geloofd."
De prediking, dat Jezus is de Christus, de
Heere, moet ook in onze dagen uitgaan.
De woorden van eeuwig leven moeten overal
verkondigd worden.
De belijdenis, dat Jezus, de Heere is, moet
overal worden gehoord.
Het moet zijn het onderwerp van den dag.
Daar moet over geschreven worden in de cou
ranten, veel meer dan nu geschiedt.
Er moet over gepraat worden aan de deuren,
op de straat, op het land.
Het is de prediking van onze zonden en van
Christus' verzoening.
Van onze duisternis en zijn licht.
Van onze ellende en zijn verlossing.
Het is de prediking, dat Jezus de Heere is van
heel het leven.
Dat wordt geloovig aanvaard, of verworpen.
Toegejuicht of bespot.
„Dan wordt er gebeden, of met steenen ge
gooid."
Maarde waarachtige eenheid groeit.
Al gaan ook vandaag de duizenden heen (wat
heb je daar nu aan de kerk dringt zich nauwer
rondom haar Hoofd, en getuigt in waarachtige
éénheid „Wij hebben geloofd
Welke vraag moeten we ons vandaag stellen
en door welke vraag moeten we ons laten leiden?
Soms door de vraag, hoe we toch het beste
wat kunnen bereiken in onze dagen Hoe we
toch aan de toekomst het beste kunnen bouwen
Weineen, wat we bereiken is niet het eerste
en het voornaamste.
Wij maken de toekomst niet, die ligt in Gods
hand.
Het eèrste is, dat we onze roeping verstaan
en blijven getuigen van Jezus, als de machtheb
ber over heel het leven.
We moeten getuigen in eigen kring, door
woord en daad, dat Christus is de Koning der
koningen en Heer der heeren.
We moeten bidden, dat onze mannen en vrou
wen dat getuigenis mogen hebben, overal en wij
met hen.
We moeten smeeken, dat onze leiders getrouw
mogen zijn en wij met hen.
En of we daardoor nog wat zullen bereiken,
laten we aan God over.
We laten het aan God over, of we nog in de
toekomst macht kunnen vormen om op de we
reld in te werken.
Wij moeten getuigen.
En door het samenstemmen in dat belijden
komt een eenheid openbaar, die de wereld niet
kent, maar die alleen door Gods Woord en
Geest tot stand komt.
Een onverwoestbare eenheid in Christus.
Van toen af gingen velen
Wij hebben geloofd
Ook gij
Krabbendijke. M. ROS.
ONDERLINGE CENSUUR EN
VERMANING,
III.
We eindigden ons vorig artikel met te zeggen,
dat de regeling, waarbij elk op z'n beurt buiten
staat, ook bezwaren heeft en dat men daarom
op vele (abusievelijk stond er alle) plaatsen
daarvan is afgeweken.
Dat men daarvan op alle plaatsen zou afge
weken zijn, konden we niet zeggen, omdat we
daarover geen gegevens hebben, maar van vele
plaatsen weten we dat wel.
En we kunnen dat ook begrijpen. In groote
kerkeraden vraagt het heel wat tijd wanneer men
voor elk Avondmaal, dus minstens vier maal per
jaar, zulk een onderlinge censure houdt en allen
dan beurtelings de vergadering verlaten.
In een excerpt uit een dictaat van Prof. Rut
gers vonden we tweeërlei manier aangegeven.
Als eerste, dat ieder lid van den kerkeraad op
z'n beurt buiten staat en dat dit de beste manier
is. Als tweede, dat men in 't algemeen kan vra
gen of iemand wat op één der broeders heeft
aan te merken, of ook, dat men elk lid op z'n
beurt die vraag stelt, waarbij de opmerking wordt
gevoegd, dat het in groote kerkeraden moeilijk
anders kan dan door het in het algemeen vragen.
Zoo oordeelt ook Ds Joh. Jansen in zijn „Kor
te verklaring van de kerkenordening". Op bl.
351 schrijft hij „Op*welke manier ze moet ge
schieden. Deze werd steeds aan den kerkeraad
overgelaten. Vandaar dat het artikel er niets van
bepaalde. Vroeger was het wel gewoonte, dat
de ambtsdragers beurtelings buiten stonden. Had
iemand een gegronde klacht, dan werd hij binnen
geroepen en de zaak met hem besproken. Deze
manief is zeer aan te bevelen. Een tweede manier
is, dat ze in tegenwoordigheid der personen
plaats heeft maar dan zóó, dat elke naam af
zonderlijk genoemd wordt en dat bij rondvraag
aan ieder lid wordt gevraagd of hij ook op leer,
leven of ambtsbediening van genoemd persoon
iets heeft op te merken. Hoofdbezwaar tegen
beide manieren is, dat ze zeer tijdroovend, en
vooral voor groote kerkeraden zoo goed als on
mogelijk zijn. Daarom geschiedt ze dan wel meer
in het algemeen is er iemand, die een aanmer
king heeft te maken op de ambtsbediening van
een zijner ambtsbroeders en dan ieder persoon
lijk even rondvraagt, of dat men dienaren, ouder
lingen en diakenen als groep afzonderlijk neemt
en vraagtheeft iemand op een der dienaren ook
een aanmerking en dan alle broeders even per
soonlijk rondvraagt, en zoo ook de ouderlingen
en diakenen."
Om al deze bezwaren is begrijpelijk, dat de
onderlinge censuur en vermaning wel veelal zal
geschieden door een rondvraag in aller tegen
woordigheid.
Dan blijft evenwel het nadeel, waarop we
reeds wezen, dat iemand meent, dat één van z'n
ambtsbroeders zou moeten vermaand worden,
maar er niet toe komt dat uit te spreken in diens
tegenwoordigheid, omdat deze daarin iets persoon
lijks zou kunnen zien. Nu kan men wel zeggen,
dat hij voor dat bezwaar niet uit den weg mag
gaan -en dat is ook zoo maar desniettemin
is dat begrijpelijk en zal dat ook wel vaak voor
komen. Dat kan oorzaak worden, dat een mis
stand blijft voortduren zeer ten nadeele van de
gemeente.
Nu kan door de kerkvisitatie dat nadeel nog
worden afgewend, wanneer men althans daarbij
het om de beurt buiten staan handhaaft.
Naar art. 44 K.O. moet namens de Classis alle
jaar visitatie gedaan worden in alle kerken, zoo
wel van de steden als van het platte land, om
toe te zien of de leeraars, kerkeraden en school
meesters hun ambt getrouwelijk waarnemen, bij
de zuiverheid der leer verblijven, de aangenomen
orde in alles onderhouden en de stichting der
gemeente, mitsgaders der jonge jeugd, naar be-
hooren, zooveel hun mogelijk is, met woorden
;n werken bevorderen, teneinde zij diegenen, die
nalatig in het een of ander bevonden worden,
in tijds mogen broederlijk vermanen, en met raad
en daad alles tot vrede, opbouwing, en het mees
te profijt der kerken en scholen helpen dirigeeren.
Dat alle classes zich houden aan de bepaling,
dat er alle jaar zulk een visitatie moet zijn, zou
den we niet durven beweren, maar dat die visi
tatie regelmatig gehouden wordt, is wel zeker.
En we vermoeden, dat in alle classes wel een
regeling bestaat voor de visitatie in haar ressort.
De Classis Middelburg heeft er eene in drie hoofd
stukken. I. het kerkelijk leven in het algemeen
met als paragrafen a) Dienst des Woords, b)
dienst der Sacramenten, c) opzicht en tucht, d)
Catechisaties. II. De ambtsdragers a) de diena
ren des Woords, b) de ouderlingen, c) de dia
kenen. III. Bijzonderheden aangaande het ker
kelijk leven.
Het tweede hoofdstuk wordt gevorderd door
wat art. 44 K.O. bepaalt aangaande de getrouwe
waarneming van hun ambt door de ambtsdragers.
Wat art. 81 bepaalt over de onderlinge censuur
op de kerkeraadsvergaderingen, moet ook ge
schieden op die kerkeraadsvergadering, waar de
kerkvisitatoren aanwezig zijn.
En nu lijkt het ons zeer noodig, dat althans op
die kerkeraadsvergadering, de censure zóó wordt
gehouden, dat de groepen van ambtsdragers, die
naren des Woords, ouderlingen en diakenen om
beurten buiten staan.
Daar die kerkvisitatie hoogstens éénmaal per
jaar plaats grijpt is het bezwaar, dat er zooveel
tijd mee gemoeid is, niet overwegend. Laat men
daarvoor dan den tijd maar eens nemen. Als een
kerkeraadsvergadering eens heel lang duurt wil
dat niet zeggen, dat er alleen over heel belang
rijke dingen lang gesproken werd. Wanneer men
dan tijd neemt voor minder belangrijke dingen,
laat men dien dan zeker nemen voor een werk,
dat zóó belangrijk is te achten als de onderlinge
censuur en vermaning.
De ervaring is daar om te bewijzen, dat, wan
neer met die kerkvisitatie de hand gelicht werd,
om maar gauw klaar te komen, in een gemeente
moeilijkheden bleven voortduren, die eindelijk
een zoodanig ernstig karakter gingen aannemen,
dat er geen uitkomen meer uit was en een ge
welddadig einde het slot was.
Nu is het ons niet onbekend, dat in een enkele
classe, dat buiten-staan der ambtsdragers werd
afgeschaft, of althans facultatief werd gesteld,
daarom achtten we het noodig hierop wat bree
der te wijzen.
De onderlinge censuur wordt door art. 81 K.O.
nog altijd geëischt en dat op goede gronden.
Die onderlinge censuur is nu meer dan ooit
noodig. We herhalen wat we in ons vorig artikel
schreven „Zelfs de kalmste is door de verbijste
rende dingen, die we beleefden, wel wat uit z'n
evenwicht geraakt. De spanning, waaronder we
nog altijd leven, leidt allicht tot een geprikkelde
stemming en dan is er vaak niet veel noodig om
een conflict te doen uitbreken, dat ernstige pro
porties kan aannemen".
Dat er zich hier en daar al moeilijkheden voor
deden, blijkt hier uit dat sommigen begonnen te
zeggen, dat er voor het stelsel van bisschoppen
toch wel wat te zeggen is, en dat de Gen. Synode
een uitweg zocht voor moeilijkheden.
De onderlinge censuur kan hier veel kwaad
voorkomen, maar dan moet ze althans op de
kerkeraadsvergadering, waar ook de visitatoren
aanwezig zijn, zóó geoefend, dat metterdaad kan
verwacht, dat bestaande moeilijkheden en mis
standen ter sprake komen en gepoogd kan wor
den die aanstonds uit den weg te ruimen.
HEIJ.
GEBEDEN VAN CALVIJN.
Bij Chr. Kaiser, München, is in 1935 een boek
je verschenen, dat gebeden bevat die Calvijn
heeft uitgesproken in verband met bijbellezingen,
die hij heeft gehouden. Welk een diepe en in
nige toon spreekt uit deze woorden, geheel en
al passend voor onze dagen Als hij gesproken
heeft over Jer. 51 4249, over het land dat
schreit in nood, dan bidt hij
Almachtige God
Wij danken U, dat Gij ons verwaardigd hebt,
leden van Uw kerk te zijn. Gij hebt ons beloofd
Uw kerk te verlossen, ja, Gij hebt deze belofte
reeds vervuld in Jezus Christus, Uw eeniggebo-
ren Zoon. Wij bidden U, laat ons in allen strijd
en in alle aanvechtingen met geduld volharden,
in de zekerheid, dat Gij ons geloof op de proef
wilt stellen. Laat ons den strijd onder het kruis
met standvastigheid voeren, totdat alle beproe
vingen overwonnen zijn en wij eindelijk in de
eeuwige heerlijkheid komen, waar wij ervaren
zullen, dat Gij werkelijk onze Verlosser zijt, in
Christus, onze Heere. Amen.
Als hij gesproken heeft over Klaagliederen
3 3139, speciaal naar aanleiding van vers 37
„Wie durft dan zeggen, dat zulks geschiedt zon
der den Heere", dan bidt hij
Daar wij heden in grooten nood zijn, en bijna
alles op aarde in verwarring is, en waarheen wij
ook onze oogen wenden ons niets als dikke duis
ternis tegenkomt, daar bidden wij U Geef al
machtige God, dat wij leeren alle hindernissen te
overwinnen en in het geloof onze-oogen over de
wereld te verheffen. Laten wij erkennen, dat al
datgene wat schijnbaar toevallig gebeurt door
Uw wonderlijken Raad bestuurd wordt, opdat
ons verlangen naar U zij. Laat ons weten, dat
wij onze toevlucht altijd bij Uw barmhartigheid
kunnen vinden, zoo dikwijls wij om vergeving
smeeken voor alle onze zonden, in Christus Je
zus, onze Heere.
Als hij geleerd heeft over Ezechiël 16 3032
(Jeruzalems ontrouw), dan bidt hij:
Gij, die ons tot dit uur gedragen hebt, en die
erkennen, dat wij honderdmaal ergere straf ver
dienen, almachtige God, geef, dat wij boete doen
en niet in het vreeselijke gericht komen, zooals
uw volk van het oude Verbond, aan welk volk
Gij ons een voorbeeld geeft. Schenk ons volko
men gehoorzaamheid in waar en zuiver geloof.
Laat ons Uw genadige leiding erkennen, totdat
wij eens de eeuwige erfenis verkrijgen, welke
Uw eeniggeboren Zoon verworven heeft door
Zijn eigen bloed. Amen.
Op Ezechiël 18 2432 (Bekeert u, dan zult
ge leven) volgt
Er is niets, dat zoo zwak is als wij. Zelfs dan,
wanneer Gij ons Uwe hand reikt, dan plaagt ons
zulke groote zwakheid, dat ontelbaar vele strui
kelingen ons bedreigen, wanneer Gij ons niet
helpt. Laat Uw onoverwonnen kracht ons dra
gen, opdat wij den loop voortzetten, en dapper
en volhardend strijden tegen alle verzoekingen,
totdat wij eindelijk in den hemel de vrucht van
onze overwinning verkrijgen door Christus onze
Heere.
Calvijn heeft zijn voorlezingen over Ezechiël
niet kunnen beëindigen, wegens toenemende ziek
te. Met cap 20 heeft hij 2 Februari 1564 moeten
sluiten. De gedachten van dit laatste gebed zijn
merkbaar op het einde gericht
Ezechiël 20 4044 (Èn gij zult ervaren, dat
ik den Heere ben):
Dewijl wij een hoop hebben, zijn wij reeds in
den voorhof van ons eeuwig erfdeel geschreden.
Wij weten, dat voor ons een tabernakel in den
hemel bereid is, daar Christus, ons Hoofd, de
Eersteling van ons heil, daar is opgenomen. Geef
dan almachtige God, dat wij steeds meer voort
snellen op den weg van Uw heilige roeping, tot
dat wij eindelijk aan het doel komen in die
eeuwige heerlijkheid, welker begin Gij ons hier
reeds op aarde laat ondervinden door Christus
Jezus onze Heere. Amen.