FEUILLETON. DIE UW LEVEN I VERLOST KERKNIEUWS* naar ons vermogen voorstaan en bevorderen. Dat wil dus heel duidelijk in onzen tijd zeggen wanneer ik een of andere waarheid hoor, die het goede gerucht en de eer van mijn naasten niet bevordert, wel dan moet ik in de meeste gevallen zwijgen. (Behalve voor het gericht b.v.) Dan eischt de naastenliefde van mij, dat ik zulk een broeder vermaan. Niet maar zijn naam en faam op Askelons straten ga brengen, maar zooveel mogelijk tracht zijn naam en faam te redden. Zelfs wanneer een zaak min of meer publiek is, dan eischt de liefde nog tot de naaste, dat ik persoonlijke invloed aanwend, om zoo mogelijk den zondaar te bekeeren. Ik meen, dat dit persoonlijk vermaan den laat- sten tijd helaas door sommigen vergeten is, en men direct tot publiek vermaan de toevlucht heeft genomen. Vooral in de Kerk van den Heere Jezus mee- nen sommigen als ze een waarheid weten, die nu niet bepaald eerbaar voor iemand is, dat ze direct maar „op een draf" naar den kerkeraad moeten loopen en die vreeselijke waarheid moe ten vertellen en niet eerst handelen moeten naar den regel van den Heere Jezus Ga heen, ver maan hem tusschen U en hem alleen, n.l. den broeder, die U beleedigd heeft. Zoo zien we voor de tweede maal, dat waar heid spreken zelfs van dingen die vaststaan, nog niet geoorloofd is. Ook hier hebben we te zijn oprecht gelijk de duiven en voorzichtig gelijk de slangen. Tusschen duivenoprechtheid en slangen voorzichtigheid te verkeeren is moeilijk, maar die moeilijkheid op te lossen is de taak van iederen Christen. Het is gemakkelijker met de botte bijl er op los te hakken en iemand er van langs te geven, zoodat ieder, die het hooren wil, davert van het lachen, dan persoonlijk den zondaar te vermanen, zooals Jezus dit wil. Maar we gaan nog verder. De waarheid, die geopenbaard is in het Woord van God, de be ginselen die daarin vervat zijn, nu, die mogen we dan toch zeker altijd en overal wel uitspreken We mogen toch zeker, hoe de omstandigheden ook zijn, wel den Bijbel ter hand nemen en open lijk dat Woord gaan verkondigen Laat ik een vraag stellen. Gesteld, dat we als zendende kerk in staat zouden zijn een Zendeling te zenden naar de barbaren. Ruwe, onbeschaaf de, stelende en roovende stammen. Ze plunde ren wat ze kunnen en de waarheid is hun vreemd. Daar komt de Zendeling Het eerste wat de man doet is een gedeelte van Gods Woord voorlezen en het verklaren. Is dat waarheid spreken van dien man goed Zoo ge dit ontactisch en dwaas optreden zelfs nog zoudt goedkeuren, dan wil ik nog een vraag stellen. De Zendeling gaat de barbaren op hun fouten wijzen. Hij laat ze heel scherp zien, dat hun principes absoluut verkeerd zijn. Dat ze wel be paalde wetten respecteeren, maar dat die in flagranten strijd zijn met elk beginsel van de H. Schrift. Wat zouden de gevolgen zijn Dat de hei denen zich verstoord van zulk een Zendeling af wenden en zeggen gij ons bekeeren, wacht ze vliegen op hem af en ze doodden hem zoo hij niet haastig zich uit de voeten maakt. Gevoelen we nu voor de derde maal, dat waarheid spreken lang niet altijd geoorloofd is. Waarom hebben we een Zendingshospitaal? Om de menschen eerst te laten zien de barmhartig heid en de liefde en de genade van den Heere Jezus. En als we de wondere werking van het Evangelie in de practijk gezien hebben, dan is ingang. Hoe winnen wij in onzen tijd de menschen, onze Nederlandsche menschen, en anderen voor het Evangelie, waarvan ze vervallen zijn. Door hen te laten zien de liefelijkheid, de genade en de barmhartigheid van den Heere Jezus. En .als we dat geopenbaard hebben door een practische levenshouding, dan is de mogelijkheid geopend van een brengen tot den Heiland. Wie echter antithetisch gaat staan tegenover zijn naaste, of ze negeert, doodzwijgt, stoot af. Trekt niet aan. Wie zijn naaste op ruwe wijze de waarheid zegt, die kan wel door een zekere categorie van menschen een oogenblik bewonderd worden, maar de Heere Jezus zegtleer van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van harte. B. HENGELAAR 14) Als Heeterdonk aan 't redeneeren was, dan viel er te leeren. Hij liet je 't zien zién hoe 't eenmaal kon worden op deze wereld. Frits greep een boekje, en bladerde wat, ging dan ge makkelijk zitten en las Wie is het, die de zwarte voren In golvend goud verandren doet Wie mesten en wie maaien 't koren, Wie is het, die de wereld voedt Dat zijn de paarden en de ploegers, Dat zijn de zweeters en de zwoegers, Dat zijn de zaaiers van het zaad Dat is de daad Wie graaft de glinsterende kolen, Wie schept het schitterende zout, Wie haalt uit diepe, duistre holen Het gele glanzend zachte goud Dat zijn, die in het donker graven. Dat zijn de slovers en de slaven. Dat is de zwarte kameraad. Dat is de daad,! Een geheel andere kwestie is des Heilands waarheid spreken tegenover de Farizeën. Hij heeft die veinsende valsche menschen aan den kaak gesteld in heiligen toorn. Die menschen, die zoo vroom deden en het niet waren. Die zoo prachtig baden en er niets van meenden. Ik meen, dat dergelijke practijken van gehuichelde vroom heid nog wel te vinden zijn, maar niet als in Jezus' dagen. Komen ze voorwél, dan is heili gen toorn geboden. Dan zegge men de waarheid, die dan scherp snijdt, wondt, maar ook dan met de bedoeling om te winnen, om te genezen, zoo als een chirurg het mes in het lichaam zet, om het te behouden. Oppervlakkig geoordeeld schijnt het zoo te zijn, dat we altijd maar de waarheid mogen zeg gen. Maar wie even dieper graaft dan de opper vlakte, ziet, dat juist van ons gevraagd wordt onzen geest te beheerschen. En de wijze Spreu kendichter zegt, dat iemand die zijn geest be- heerscht, sterker is dan wie een stad inneemt. Laten we dan zoowel trachten de waarheid van Gods Woord te verbreiden, zooveel dit in ons vermogen is, maar ook verstaan, dat het brengen van de Waarheid een heerlijk, maar ook teder en voorzichtig werk is. Opdat ook door het waarheid spreken de Naam van onzen God en van onzen naaste niet gelasterd, maar geëerd worde. OPROEP, Uit de „Nijmeegsche Kerkbode" nemen we het volgende over Door een Duitsch soldaat is aan een Holland- sche familie een bijbel ter hand gesteld, afkom stig van een van onze soldaten, waarschijnlijk van de grenswacht. Wat er met deze gebeurd is weet niemand, evenwel zijn bijbel is gevonden. En zal voor hem of zijn familie bizonder waarde hebben. Nu zou het terugbezorgen ervan niet zulke bezwaren opleveren indien de naam van den oorspronkelijken eigenaar erin vermeld stond. Dit is evenwel niet het geval. Wel zijn er eenige gegevens, die ons op weg helpen. Het wil ons voorkomen, dat de bijbel toebe hoort aan een Gereformeerde jongeman. En dat deze bijbel door zijn ouders ten geschenke is ge geven op den dag van zijn belijdenis. Het is een complete bijbel met de gezangen zooals die in onze kerken gebruikt worden. Met het volgende inschrift„Ter gedachtenis aan uw belijdenis van Vader en Moeder. Tekst Joh. 20 28, 9 April 1939". Misschien dat het mogelijk is met deze ge gevens de weg te vinden om dezen bijbel „thuis" te brengen. We verzoeken vriendelijk medewerking hier bij door overneming van dezen oproep in onze kerkelijke en christelijke bladen. Inlichtingen verkrijgbaar Pastorie Geref. Kerk te Nijmegen, Bijleveldsingel 43. EEN GETUIGENIS. Toen Prins Willem van Oranje zich genood zaakt zag naar Engeland de wijk te nemen, zeide hij tot een oud vriend voor zijn vertrek „Deze vernedering heb ik als mensch dubbel verdiend, doch niet in de waarneming mijner posten. Dwaalde ik soms, ik deed het ter goeder trouw opzettelijk benadeelde ik nooit zelfs mijn bitter- sten vijand. De ware bron onzer ongelukken ligt niet in de onverantwoordelijke handelwijs van zoovele Nederlanders of in de kwade trouw der bondgenooten, maar in de nationale zonden en ongerechtigheden. God heeft een twist met Ne derland, en toont het in de mislukking van alle pogingen, en ook nu in de felle vorst, die de wateren tot een gebaanden weg maakt. Wie zal oprichten, als God terneer werpt Deze vorst zag dus achter het lijden leiding. Velen zien dat niet in onzen tijd. Ze zien alleen maar op de verschijnselen zelve. Ze letten op hetgeen zij persoonlijk ondervin den, op hetgeen hun persoonlijk niet aangenaam is. En natuurlijk kan een ieder voor een deel het met die gevoelens eens zijn. Maar wat wij als christenen vooral niet ver geten moeten en waar we het meest en het eerst op letten is, dat de Heere werkt. Dat de Heere een twist heeft met ons, ons volk, onze kerk. Dat Hij ons aanspreekt. Wie zijn het die de wereld tooien Met hunne wapperende vlag, Die roode bloesems om zich strooien Gelijk een eeuw'ge lentedag Dat zijn de werkers en de wakers, Dat zijn de sterken en de stakers Dat zijn de mannen van de straat. Dat is de daad En wie, die hunne vaandels vlechten Tot éénen rozerooden band. Die voor een nieuwe wereld vechten En sterven voor 't beloofde land Dat zijn de muiters en de makkers, Dat zijn de taaie, roode rakkers, Dat zijn de sloopers van den staat. Dat is de daad De daad Was die er bij hém Frits tobde, realiseerde zich wat hij bepraat had met z'n patroon. Telkens weer moest hij denken aan 't gesprek met Hasselaar, denken aan Scholtens Scholtens, dien hij toch wel 'n beetje had tegengewerktde man snakte ook naar promotiehad een vrouw met kinderen maar wat piekerde hijhij had de waarheid gesproken, Scholtens was nonchalant, niet accu raat in 't werk, zéker niet bekwaam als chef, als expediteurhij ging vrij uit, niemand zou hem kunnen verwijten, dat hij niet collegiaal was ge weest Collegiaal gehandeld Nou Heel kameraad schappelijk was hij toch ook weer niet geweest. Frits tobde, hij tobde weer. Wie zich vergaapt op wat menschen doen, die kan zoo door de ergernissen worden beheerscht, dat zijn geloofsleven wegkwijnt en het haatleven den boventoon voert, dat zelfs zijn gebed ver stikt en satan hem in zijn greep krijgt. Wie echter belijdt met onze oude belijdenis, dat niets bijgeval, maar alles van des Vaders hand ons toekomt, die heeft temidden van de grootste stormen rust. Die ziet wel heel scherp recht en onrecht. Maar hij wil zichzelf niet wreken, want hij kent het woord Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden. Die brengt in practijkbidt voor de genen, die U geweld aandoen, en die u vervol gen, opdat gij moogt kinderen zijn van uw Vader, die in de hemelen is. In deze tijden komt het er op aan, ons niet te laten meesleepen door allerlei meeningen. Maar trouw te zijn aan het Woord des Heeren en bij het licht van dat Woord de werkelijkheid te zien. Dan zeggen we met dien Oranje deze ver nedering hebben we dubbel verdiend en de bron van onze ongelukken ligt niet in de menschen rondom ons, maar in de nationale en persoon lijke zonden en ongerechtigheden. God heeft een twist met ons. O, als we dat meer gaan beseffen, dan komt er verootmoediging. Dan komt er bekeering. Dan worden we weer gehoorzaam aan het Woord. Dan hebben niet wij menschen, maar dan heeft de Heere het te zeggen, hoe wij zullen handelen en wandelen in dezen tijd. A. H. OUSSOREN. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN, Zaamslag, September 1940. We gaan in dezen tijd gebukt onder de gerich- ten Gods. Zullen die oordeelen ons leven verdiepen, zoo dat ook van ons geldt het woord van Jesaja Ook in den weg der oordeelen verwachten wij U, o Heere. Naar Uw Naam en naar Uw ge dachtenis gaat ons zielsverlangen uit In den weg der oordeelen Ik herinner me nog levendig, dat ik als can- didaat sprak in een groote dorpskerk op dien eersten Zondag van de maand Augustus 1914, toen het bericht was vernomen de oorlog ver klaard tusschen Duitschland en Rusland. Hoe groot was de ontroering dien morgen bij de broeders en zusters, tot wie ik kwam met Jezus' woord Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Wat was er in die dagen een spanning, een schreeuwen tot God. Zelfs op avonden in de week waren de kerk gebouwen stampvol. Totdat de vrede werd gesloten. Alle middelen werden beraamd om den vrede onder de volkeren duurzaam te doen zijn, want een nieuwe oorlog zou één groote menschen- slachting worden. Maar ondertusschen gingen de volkeren voort zich tot de tanden te wapenen. Het gerommel van 't naderend onweer werd reeds lang in de verte gehoord, en nu het ge richt gekomen. We hadden 't lang van de menschen, van het schepsel verwacht. Maar 't schepsel laat ons in de steek. Gods gerichten zijn op aarde. Zullen we dan nu de stem Gods gaan hooren Zullen we dan nu gaan inzien, dat we zonder God en zonder hemel niet leven kunnen Zullen we het psalmboek gaan gelooven Zalig hij, die in dit leven Jakobs God ter hulpe heeft, hij die door den nood gedreven, zich tot Hem om troost begeeft Zullen we roepen tot God Zullen we, nu 't oordeel er is, ons bukken voor God en in de benauwdheid den Heere zoe ken Zullen we Hem verwachten, ook in den weg van Zijn gerichten Waartoe brengt God zijn oordeelen over ons? Opdat we tot Hem zouden bidden, Hij ze weer zou afwenden enwij het oude zelfzuchtige leventje weer zouden voortzetten Neen we zullen in de verschrikkingen van dezen tijd het bazuingeschal Gods hooren, we zullen ons veranderen, vernederen, boete doen, klein worden. Eerst vrede van binnen, vrede met God, ver zoend met God door het bloed van Christus. Dan, dan hebben we ook vrede met Gods wegen, Daar diep in hem, daar sprak een stem, die hem verweet, die hem aanklaagde, die hem be schuldigde, hem niet met rust wilde laten. Als Frits op straat liep, besloot, tóch even naar aanstaande schoonpapa te wandelen, boog hij deemoedig het hoofd. En toen hij weer met Hee terdonk had gepraat, iets van z'n enthousiasme meedroeg naar huis, toen werd 't Frits pas dui delijk, dat hij slécht had gehandeldzonder liefde was geweest, alleen aan eigen voordeel had gedacht, z'n socialist-zijn had verloochend. Het socialisme eischte de daad. Het vroeg van hem ook dadendaden... daden. Aan woor den had het niets. En Scholtens moest hij voor uithelpen, mocht niet tegenover hem gaan staan, maar ze moesten naast elkaar staan, naast elkaar opmarcheeren, naast en met elkaar vechten voor een nieuwe wereld. Dat was de daad En Kooijmans concludeerde, dat hij vandaag een slecht socialist was geweest HOOFDSTUK IX. De Hollandsche trein, die zwaar-dreunend kwam binnendaveren, wierp even later een zwerm van passagiers uit over het perron van Enschedé. Van Minnen schuifelde mee in de drom, baan de zich een weg door het rumoer, dat overal om hem opgonsde. Hij liep dan aan den Stationsweg, repte zich naar huis, voelde zich heerlijk monter over 't suc ces van den dag. Hij kon tevreden zijn, droeg mooie orders mee, had belangrijke transacties kunnen afsluiten. met den weg van het gericht, want al Gods we gen leiden naar het groote einddoel. De wereld zucht om een verlosser, een man, een held. De gemeente weet 'tde Verlosser is gekomen. Eens lag Hij in Bethlehems stal, nu zit Hij aan 's Vaders rechterhand. God heeft ons een Man geschonken om ons te verlossen. Zijn eigen Zoon is gedaald van 's hemels troon. Jezus, de Verlosser der menschen, de Redder der wereld. Kom, ga tot Hem, Hij is 't, die vrede u biedt. Er worden allerlei namen genoemd van men schen, die misschien uitredding kunnen geven. Den menschennaam wordt goddelijke eer toe gebracht. Tot uw Naam, o God, gaat ons zielsverlangen uit. Uw Naam, Uw openbaring is ons een predi king, dat Gij uw werk voortzet, ook temidden der verwoestingen. Die Naam Gods werpt licht over de toekomst en wij vreezen niet, al veranderde de aarde hare plaats en werden de bergen verzet in het hart der zee. Die Naam is onze troost ook nu, waar de toekomst zoo troosteloos schijnt. Maar ook naar Zijn gedachtenis gaat de be geerte onzer ziel uit. We gaan terug naar het verleden. We slaan de geschiedenis op. Eerst de historie van Gods Verbondsvolk. Welk een ellende in Egypte Welk een verdrukking in Babel Maar op Zijn tijd, toen de gerichten vrucht hadden gedragen, voerde Hij zijn volk naar Kanaan. De geschiedenis van Israël predikt ons in aan grijpende taalBij den Heere is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing. Ik denk ook aan ons eigen verleden, aan de historie van ons eigen volk. Is in de historie van ons volk niet duidelijk merkbaar, dat de gebeur tenissen niet zijn een complex van toevallige om standigheden, maar dat er Één is, die alles met vaste hand naar een bepaald doel heenleidt. Wij gedenken, o God, hoe Gij zoo menigmaal het gebed hebt willen hooren in bange dagen en uw reddende genade aan ons volk hebt bewezen. Ja, wij gevoelen ons beklemd. We staan voor moeilijke, zeer moeilijke tijden. De vooruitzichten zijn wel donker. We zuchten, maar tot God, die iedere zucht, het hart ontgleden, opmerkend gadeslaat. Onze verzuchtingen zijn tot Uw gedachtenis Wij bidden van U hulp in den nood, omdat wij 't weten Gij kunt ons helpen en verlossen. De geschiedenis is er ons waarborg voor. God maakt de geschiedenis, ook de historie der toekomst. Dat stemt tot rust. Dat geeft de moed terug. De gerichten zijn niet het einddoel. Ze zijn de barensweeën van een nieuwe toekomst. Ze zijn slechts de weg, die leidt naar een heerlijk einde. Ik heb ook in den weg uwer gerichten U, o Heere, verwacht. En: Ik blijf den Heer verwachten, Mijn ziel wacht ongestoord. Ik hoop, in al mijn klachten, Op Zijn onfeilbaar woord. A. B. W. M. KOK. BEROEPEN TE Baarland Cand. W. J. de Ruiter, hulppr. te Axel Holwerd A. Kuiper te Onnen. Tot hulpprediker te Velp is benoemd Cand. J. H. Slager te Soestdijk. In de kerk van Drachten, waar ernstige moeilijkheden gerezen waren, zoodat de Gen. Synode een commissie terzake benoemde, zal nu nadat enkele jaren zulks niet het geval kon zijn, a.s. Zondag weer het Heilig Avondmaal worden gevierd. Voorgangers zullen daarbij zijn de pre dikanten Ds C. J. Hakman van Almkerk en Ds J. H. Kuiper van Zwolle, die beiden voorheen de kerk van Drachten gediend hebben. (Ds Hakman stond van 1920-1928 en Ds Kuiper van 1924-1929 te Drachten.) Fluitend wandelde hij langs de Vondelstraat, ontwaarde in de verte reeds z'n woning. Zat ze er Ella zat voor 't raam, wachtte hem reeds, was blijkbaar ook in een prettige stem ming. Heerlijk, dat z'n vrouw zoo mooi aan- beterde de laatste maanden. Ze werd weer echt de oude Ella van vroeger. Zieze zag hém nu ook, zwaaide met d'r arm, trok dan de deur voor hem openPietje, wat ben je op tijd", juichte haar stem, die weer jong-blij opklonk in de vestibule. ,,'n Meevallertje nietwaar lachte hij breed- gul, ontdeed zich vlug van hoed en tasch, draalde even voor de spiegel, en zag dat 't grijsde aan z'n slapen. Dan zaten ze knusjesgedwee tegenover elkaar in de voorsuite. ,,'n Kopje thee „Graag, Ella." Hij was weer het kind, koesterde zich fijntjes in de warmte van Ella's trouwe zorgende liefde. Zij informeerde naar z'n zaken. „Best, heel goed zelfs, Ella, enheb jij nog nieuws, vrouwtje Ze nam een brief van de schoorsteenmantel. Zei dan met iets heel prettigs in haar stem „Anneke komt met de Pinksterdagen „Zoo Dat 's aardig van haar, dat ze m'n invitatie heeft willen accepteeren." „Van jou, maar ze komt niet alleen om jou hoor „Toch 'n beetje, nietwaar?" plaaglachte van Minnen, stak dan 'n pijp aan. Slierten rookwol ken trokken hoog op door de kamer. ,,'k Heb ook 'n nieuwtje, vrouw deed hij

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 2