No* 38
Vrijdag 20 September 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GETROUW, IN DE VERDRUKKING.
Wees getrouw tot den dood, en Ik
zal u geven de kroon des levens.
Openbaring 2 10b.
Verdrukking
Neen, wij kunnen niet zeggen, of zij binnen
kort voor de Kerk van Christus komen zal, en
we mogen haar vurig afbidden, maar wanneer
de verdrukking komt, wat moeten wij dan doen
Hoe heeft de christen in dagen van verdruk
king zich te gedragen.
De vrees is altijd een zeer slechte leidsvrouw.
De Zaligmaker liet aan Zijn gemeente te
Smyrna schrijven „Vrees geen der dingen, die
gij lijden zult".
Vrees niet, vrees niets, vrees in geenerlei op
zicht Hoe kan dat nu, dat we heelemaal niet
vreezen, wanneer de smart der beproeving op
ons afkomt Dat kan, als we maar bedenken,
dat onze vijand niet vrij is. De duivel zou daar
in Smyrna sommigen van de gemeente in de ge
vangenis werpen, met de bedoeling om de ge-
loovigen te verzoeken, hen van den Zaligmaker
los te scheuren, hen te brengen tot verloochening
en afval.
Maar heel dit satanisch plan stond onder de
toelating en regeering van den Heere Christus,
Die de Eerste is en de Laatste, Die alle dingen
leidt tot Zijn doel. Hij kon aan Zijn gemeente
voorzeggen ,,Gij zult een verdrukking hebben
van tien dagen", een symbolisch getal, dat wel
spreekt van een vollen tijd, maar ook van een
afgepasten tijd. Aan de verdrukking zou een
einde komen, zoodra de Zaligmaker zelf Zijn
doel bij Zijn gemeente had bereikt.
Wat duivelsche verzoeking was, was tegelijk
goddelijke beproeving Christus wilde de Zijnen
door vervolging en gevangenschap louteren, hun
geloof doen uitkomen, hun geduld aan den dag
brengen, hun volharding doen blijken, hun liefde
doen uitstralen, tot lof van God.
Vrees komt op uit het besef, dat wij den vij
and niet aan kunnen. Zoodra wij meenen, dat
wij er onder zullen komen, grijpt de angst ons
aan. Daarom is er voor den christen in verdruk
king voor vrees geen reden, want onze vijand
is gebonden. Hij kan in zijn woeden niet verder
gaan dan Christus wil. De duivel moge ons het
lijden aandoen, de Zaligmaker meet het ons toe.
Er is aan de verdrukking maat en grens, door
Christus bepaald. De vervolging heeft ook een
doel, door den Heiland gesteld.
Al is er in onze harten een natuurlijke huiver
voor de smart, wij zullen ons toch niet door de
angst laten beheerschen, niet vreezen, als chris
tenen niet in onze schulp kruipen. Dat wil niet
zeggen, dat wij nu maar vermetel en brutaal zou
den moeten zijn, ook niet, dat wij nu maar on
voorzichtig en ontactisch zouden mogen optre
den. Maar het wil wel zeggen, dat wij als chris
tenen moeten uitkomen, toonen wie wij zijn en
Wiens wij zijn. Dat hebben wij eenvoudig te
doen, wanneer wij als christenen in verdrukking
komen getrouw zijn aan onzen Zaligmaker en
Koning, trouw blijven aan Zijn Woord.
We moeten veel verdragen, we mogen heel
veel toegeven, maar wanneer het aankomt op het
stuk van het geloof, wanneer het werkelijk raken
gaat de gehoorzaamheid aan onzen hemelschen
Koning, dan zullen we onbuigzaam zijn en on
verzettelijk, dan zullen we trouw blijven.
„Wees getrouw tot den dood", schreef Chris
tus aan Zijn geloovigen te Smyrna.
Wij weten niet of wij ooit voor het dilemma
zullen gesteld worden Christus verloochenen of
sterven den Zaligmaker afzweren of gedreven
worden in den dood. Maar wij weten wel, wat
ons in dat geval te doen zou staangetrouw
blijven, onzen Heiland niet los laten, Zijn Woord
bewaren, eenvoudig gehoorzaam zijn.
Kunnen wij dat Neen, zoo wij op eigen zwak
heid zien. Maar voorzeker ja, wanneer we op
onzen Verlosser zien en Zijn belofte geloovig
omhelzen„Ik zal U geven de kroon des le
vens".
De stad Smyrna was beroemd om de spelen.
De athleet, die op het sportfeest de zege had
behaald, werd gekroond met den lauwerkrans
der overwinning.
Zoo wil Jezus Christus Zijn geloovigen, die
volharden tot het einde, ook een overwinnings
krans geven, een onverwelkelijke, eeuwig blij
vende kroonde kroon des levens. Het ware,
onvergankelijke eeuwige leven, daarmee wil de
Zaligmaker Zijn getrouwen bekronen, zoodat zij
schitteren in stralende heerlijkheid.
De verdrukking moge soms zoo hevig zijn, dat
sommige geloovigen gedreven worden in den
marteldood, zij gaan toch in dien dood niet on
der, hun dood is voor hen doorgang tot het
eeuwige leven.
Schrift en kerkhistorie leveren veelvuldig de
bewijzen, dat Christus machtig is om van Zijn
vervolgde en gefolterde getrouwen de doodsangst
volkomen weg te nemen. Hij doet dat, door Zijn
geloovigen op Hem te laten zien. Zelf is de Hei
land ook getrouw geweest tot den dood, Hij
stierf, maar werd weer levend. Hij overwon den
dood. Daarom heeft Christus het recht en de
macht om te beloven „Ik zal u geven de kroon
des levens".
Het was in het jaar 166 n. Chr., dat Polycar-
pus, de hoogbejaarde bisschop van Smyrna, op
den brandstapel werd gebracht om den martel
dood te sterven. Toen de stadhouder hem nog
tot verloochening van den Zaligmaker wilde
overhalen, was het antwoord van den grijzen
bisschop, even moedig als beslist„86 jaar heb
ik Christus gediend en Hij heeft mij nooit kwaad
gedaan, hoe zou ik dan mijn Koning en Heiland
vloeken
Hij bleef getrouw tot den dood.
Dat is ook een van de geheimen van het
christenleven
In de verdrukking blijft hij toch getrouw.
Borssele-Driewegen.
H. FRANSEN.
ONDERLINGE CENSUUR EN
VERMANING*
In onze Kerkenordening wordt in art. 81 daar
over gehandeld. Dat artikel luidt aldus
„De dienaren des Woords, ouderlingen
en diakenen zullen onder elkander de Chris
telijke censuur oefenen en malkander van de
bediening huns ambts vriendelijk vermanen".
Wanneer we over die onderlinge censuur en
vermaning iets gaan schrijven, beginnen we met
een verwijzing naar wat over de beteekenis en
toepassing van dit artikel te vinden is in de „Ker
kelijke adviezen" van Prof. Dr F. L. Rutgers
II, bl. 317 vlg.
Aan Prof. Rutgers was advies gevraagd over
een tweetal vragen. Allereerst deze vraag, „of
de algemeene vergadering een kerkelijke verga
dering is en mitsdien zich aan de K.O. moet hou
den o.a. wat betreft art. 43 en art. 81, waarin
over de censura morum wordt gehandeld".
Met de „algemeene vergadering" wordt dan
bedoeld die van de Zendingsarbeiders. Art. 15
van de Zendingsorde bepaalt„De dienaren des
Woords, de onderwijzers en de artsen op het
Zendingsterrein houden Algemeene vergadering
en elke categorie houdt Afzonderlijke vergaderin
gen".
Hoewel het antwoord op deze vraag voor ons
doel hier niet van belang is, willen we toch even
terloops opmerken, dat Prof. Rutgers van oor
deel is, dat deze vergaderingen metterdaad een
kerkelijk karakter dragen. Die vergaderingen zijn
aan te merken als hulpvergaderingen voor onze
kerkeraden, classis en synoden. Als vergaderin
gen, die geheel hetzelfde bedoelen en die (altijd
onder het zeggenschap van de vergaderingen hier
te lande en zonder eigen macht tot handelen,
tenzij in bepaalde gevallen) steeds doen wat zij
kunnen om, ondanks den verren afstand, toch,
naar den hoofdregel onzer K.O. „goede orde in
de gemeente van Christus te onderhouden".
Van meer belang dan deze acht Prof. Rutgers
de tweede vraag „of, indien die Algemeene ver
gadering geen „kerkelijke" vergadering is, het in
voeren van censura morum wel wenschelijk en
profijtelijk is, en of het dan niet beter ware om
zich te bepalen bij de rondvraag aan 't einde
van de vergadering en de leiding van den prae-
ses, indien er eenige zaak ware".
Door uit te spreken, dat die „Algemeene ver
gadering" een kerkelijke vergadering is, zoo zegt
hij, kon het overbodig schijnen op de tweede
vraag nader in te gaan. Immers golden dan ook
voor die vergaderingen de artt. 43 en 81 K.O.
Toch wil hij dat doen omdat de eerste vraag
maar de formeele zijde van de' quaestie betrof,
maar de tweede op de zaak zelve ingaat en het
hoofdpunt raakt.
Op die hoofdzaak gaat hij dan uitvoerig wij
zen. En daaruit willen we dan hier iets over
nemen.
„Calvijn en alle wezenlijk Gereformeerde Ker
ken en theologen" zegt hij „hebben overal
en ten allen tijde met den meesten nadruk op den
voorgrond gesteld, dat de kerkelijke discipline
(opzicht en tucht) in het algemeen onmisbaar is
voor den welstand der kerken, en dat speciaal
met betrekking ,tot kerkedienaren zoodanig op
zicht nooit goed kan worden uitgeoefend, wan
neer zij, die in zekeren kring bijeen zijn, niet op
elkander toezien, en in hunne samenkomsten on
derlinge censuur oefenen, zoowel over leer en
leven, als ook over de bediening van hun ambt".
Hij gaat dan ook in op wat in de vraag ge
zegd was over een rondvraag aan het einde van
de vergadering, door den praeses te stellen of
er eenige zaak ware.
Daarvan zegt Prof. Rutgers „Een rondvraag
van den praeses bij het einde eener vergadering
kan daarvoor (voor die onderlinge censuur) ze
kerlijk niet in de plaats komen. Immers, alsdan
zou iedere opmerking of aanmerking aanstonds
het formeele karakter hebben eener aanklacht,
en voorts ook altijd den schijn hebben van iets
persoonlijks, dat men tegen een der broederen
zou hebben. Juist dat persoonlijke moet zorg
vuldig geweerd en vermeden worden en ook zelfs
geen schijn mag daarvan overblijven. En even
min mag de bedoeling zijn, iemand aan te kla
gen, in formeelen zin, waaruit altijd een kerke
lijke procedure zou moeten volgen. De onder
linge censuur bedoelt juist, door broederlijke op
merkingen en zoo noodig ook door broederlijke
terechtwijzing en vermaning te voorkomen, dat
aanklachten noodig worden en voorts om alle
opmerkingen, terechtwijzing en vermaning te
doen komen niet van één broeder, waardoor de
zaak allicht persoonlijk zou worden, maar van
de vergadering d.i. van de gezamenlijke broeders.
Daardoor kan zulke opmerking enz. dan ook te
beter effect sorteeren."
De bezwaren tegen zulk een persoonlijke rond
vraag worden hier duidelijk in 't licht gesteld.
Stel, dat aan het einde van een vergadering
br A. tegen den praeses zegtik meen, dat br B.
vermaand moet worden om dezen en die reden
dan kan br B. daarin zien, dat br A. iets per
soonlijks tegen hem heeft. Dat gevaar is zeker
niet denkbeeldig. Dat kan br B. er toe brengen,
om te gaan zoeken naar een mogelijke reden,
waarom br A. wat tegen hem heeft en allicht
meent hij dan ook wel wat te kunnen vinden.
Maar dan wordt die zaak niet meer zuiver za
kelijk gezien, krijgt ze een persoonlijk karakter
en wordt daarmee aan het effect groote schade
gedaan. Hier is nog een ander bezwaar.
Als br A. een beetje menschenkennis heeft,
heeft hij van tevoren al overwogen, dat br B.
het hem wel eens erg kwalijk zou kunnen af
nemen, wanneer hij met z'n opmerking kwam,
en dan is mogelijk, dat hij besluit het maar niet
te doen om alle moeite te voorkomen.
Dan wordt die opmerking niet gemaakt, br B.
wordt niet verstoord, maar de zaak van het ker
kelijk leven kan daarbij schade lijden, als het
toch metterdaad noodig was, dat br B. eens werd
vermaand.
Al die bezwaren zouden voorkomen zijn, wan
neer br A. z'n opmerking had kunnen maken,
terwijl br B. afwezig was. Dan kon het gebeu
ren, dat de andere broeders die opmerking niet
gegrond achtten en dan gebeurde er verder niets.
Maar het zou ook kunnen, dat de andere broe
ders die opmerking wel gegrond achtten en be
langrijk genoeg om er br B. mee in kennis te
stellen. Die opmerking kwam dan echter in an
der licht te staan het persoonlijk karakter was
er dan aan ontnomen, omdat ze kwam van de
gezamenlijke broeders. En als zoodanig zou ze
ook op den betrokken broeder meer invloed
hebben.
Bij deze onderlinge censuur denkt Prof. Rut
gers dan ook aan ééne, waarbij de broeders om
beurten; afwezig zijn.
Dat hij daaraan denkt, hopen we een volgend
maal nader aan te wijzen.
HEIJ.
EERST: EEN GETUIGENIS, DAN:
DE WAARHEID SPREKEN.
Tegenwoordig doet de bewering weer opgeld,
dat we „altijd de waarheid moeten spreken".
Reeds eerder schreven we hierover. Gezien ech
ter recente gebeurtenissen zou maar een beperkt
aantal menschen den moed hebben, om de waar
heid te zeggen, terwijl al de anderen de waarheid
min of meer verdoezelen, verdraaien.
Deze waarheidsprekers zijn dan de menschen,
die natuurlijk niet bedoelen bravourstukjes uit te
halen. Ze bedoelen niet te zijn als de schooljon
gen, die op een afstand tegen zijn vriend de vuist
opsteekt en zegt „Kom maar op als je durft,
terwijl hij heimelijk hoopt, dat de tegenstander
maar niet op de uitdaging ingaat", neen, ze heb
ben werkelijk moed. Ze zeggen tot ieder, die het
maar hooren wil: „de waarheid". En ze klagen
alleen maar over dit feit, dat in de pers, onder
de leden der Kerk er niet meer zulke dapperen
zijn.
Wanneer we over dit verschijnsel, dat metter
daad openbaar wordt, schrijven, dan moeten we
eerst vaststellen wat waarheid-spreken is.
Reeds eerder schreven we, dat er zoovele
soorten van waarheid zijn. Metaphysische, eti-
sche en logische waarheid. Laten we de laatste
twee nog eens even nader bezien. Logische
waarheid, dat is de overeenstemming van ons
denken met de dingen. We denken juist, wan
neer we denken, naar de wetten die God voor
het denken gegeven heeft. We denken waar,
wanneer we de dingen denken zooals ze zijn.
In dezen zin staat waarheid tegenover dwa
ling. Het is nu maar de vraag of in onzen tijd de
„waarheid sprekers" spreken in overeenstem
ming met de dingen, zooals ze zijn. Zien ze niet
verkeerd Laten ze zich wel goed voorlichten
Gaan ze niet van verkeerde gedachten uit Zijn
ze niet beïnvloed door een of andere systemati
sche berichtgeving, die hun denken in verkeerde
richting heeft, gevoerd Zijn ze in staat te oor-
deelen over personen, omstandigheden Hebben
ze zich niet verkeken op bepaalde verschijnselen,
maar hebben ze geprobeerd achter de verschijn
selen te zien
Etische waarheid, dat is de overeenstemming
van ons spreken met ons denken. Hierover gaat
het niet. We gaan van de veronderstelling uit,
dat de waarheidsprekers eerlijke, goedbedoelende
menschen zijn.
Dat ze werkelijk meenen wij zien de dingen
zooals ze zijn en nu zeggen we ze uit. Hun den
ken, veronderstellen we, is in overeenstemming
met hun spreken.
We handelen hier dus over de logische waar
heid. En dus over de vraag le. zien we goed
en 2e. zoo ja, doen we goed alles te zeggen, wat
we meenen goed te zien.
le. Zien we goed? Zien we de verschijn
selen van onzen tijd wel zoo als ze zijn Velen
zullen zeggen zeer zeker. Maar even velen hoor
ik zeggen „we weten er niets meer van wat
waarheid is". Er gaan zoovele geruchten, en er
wordt zooveel onwaars door de menschen ge
sproken, dat we niets meer gelooven.
Nu zal dit laatste wel door niemand worden
tegengesproken. Het gerucht, het gefluister, is
geweldig. De één weet nog meer dan de ander
en heeft met eigen oogen dit of dat gezien.
Hier willen we-echter de vinger leggen op een
volkszonde het aanvaarden en doorgeven van
allerlei geruchten. Indien iemand iets vertelt, och,
laten we eerst eens wikken en wegen of we het
wel doorgeven zullen. We komen zoo licht in
onzen tijd in botsing met de logische waarheid.
Immers, wie geeft ons de zekerheid, dat de ver
teller goed heeft waargenomen. Dat hij niet onder
bepaalde invloeden staat. En geven we dan zulke
„waarheden" door, ja, dan zijn we wel etische
waarheid-sprekers (immers ons denken komt dan
overeen met onze woorden), maar wellicht geen
logische (de dingen zijn anders dan de werkelijk
heid).
Hier gevoelt men dus reeds laten we ietwat
voorzichtig zijn met waarheid spreken. Met door
geven van „ware" geruchten. Laten we eest ze
ker zijn van onze zaak en dan overwegen of we
wel verder zullen spreken.
2e. Stel nu echter, dat we iets hooren, dat
beslist waarheid is. Mogen we dan naar onzen
lieven lust datgene verder vertellen, wat we ver
namen Onze Heidelberger geeft het antwoord.
We moeten onzes naasten eer en goed gerucht