FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
I VERLOST
UIT DE PERS.
We merken verder op
1. Het bestaan (let wel: niet: wijze van
werken of iets dergelijks, maar het bestaan)
der theologie, is (nietwordt geacht, in strijd
te zijn met, maar is zonder meer) niet in
overeenstemming met de beginselen van het
socialisme.
2. De Kerk, die zich antithetisch stelde te
genover „beginselen" van partijen en zoo
voorts, wordt hier dus achteraf in 't gelijk ge
steld er zijn metterdaad „beginselen", over
en weer, die elkaar uitsluiten.
3. De „volksontwikkeling" volgt zulk 'n
lijn, dat daarmee onverzoenlijk is de lijn, die
Kerk en Evangelie in het leven van mensch
en wereld willen trekken. Die „volksontwik
keling" is dus uitgesproken „anti-christelijk".
4. Alles, wat 't „merkteeken van het beest"
niet draagt, wordt eenvoudig doodgedrukt de
Bijzondere Scholen opgeheven en haar geld
middelen„in beslag genomen".
Ieder, die de werkelijkheid onder oogen wil
zien, zal moeten erkennen, dat er toch beslist een
groot verschil bestaat, althans nog bestaat, tus-
schen de practische uitvoering van de beginselen
van 't Duitsch nationaal-socialisme, waar niet al
leen veldpredikers in het leger nog altijd officieel
worden aangesteld (zelfs onder parachutetroepen
zijn ze), maar ook kerkdiensten voor Duitsche
soldaten in het bezette gebied worden georgani
seerd, en het optreden van de communistische
machthebbers. Tot nog toe is ons geen stroo-
breed als kerk in den weg gelegd, terwijl nu in
Estland een der prachtigste Hoogescholen geslo
ten is. Wat een geestesvruchten hebben vele
theologen niet mogen plukken van de beroemde
commentaren, die daar zijn uitgekomen en aan
het uitkomen waren. Nu is dit uit. De Heere
beware ons werelddeel er voor, dat een uitgeput
Europa in den rug zou worden aangevallen door
machten, die alle godsdienst haten en de kerk
willen uitroeien. De afstand van Estland naar
Nederland is niet zoo heel groot, noch in K.M.
noch geestelijk. Het doel van den communist
blijft hetzelfde wereldrevolutie.
BIJBELS ENZ.
Dezer dagen kreeg ik bericht, dat ik spoedig
een zending voor de getroffenen zal ontvangen.
A. H. OUSSOREN.
ONGELOOF EN REVOLUTIE.
VII.
We schreven in ons laatste artikel over de
bittere vruchten van het geloof in den auto-nomen
mensch, die zichzelf tot wetgever en koning heeft
geproclameerd, die zelf in Gods zetel is gaan
zitten. We noemden de naam van Frankrijk.
Over datzelfde Frankrijk schrijft Mevrouw
Cremerde Vries in een van de Juli-nummers
van „Bouwen en Bewaren" het volgende, dat
wij gaarne overnemen
„Frankrijks mode werd beroemd, Frankrijks
zelfmoord door bewust niet willen van den kin
derzegen berucht. De wiegen bleven leeg, de ste
den ontvolkten en het platteland moest de open
plaatsen aanvullen. Zoo liepen ook de dorpen
leeg en kon het gebeuren, dat in de dagbladen
per advertentie zoo'n leegstaand dorp met kerk
en gemeentehuis incluis „te koop" werd aange
boden. Er kwamen geen koopers, want er waren
geen menschen Frankrijk roeide door het ver-
maledeide twee-kinderstelsel willens en wetens
zijn eigen volksbestaan uit. Pientere, durvende,
vooruitstrevende jongeren uit andere landen,
meest kinderen uit groote gezinnen, die van der
jeugd af aanpakken hadden geleerd, pachtten de
leegstaande boerderijen. Hollanders en Italianen
werden de kolonisten van het Fransche land.
Toen kwam de oorlog, 'n Verbeten vechtend
Frankrijk, toegerust met de meest moderne af
weermiddelen. Binnen drie weken was het vonnis
geveldde slag werd verloren. En al was het
om het verlies nog bitterder te maken door kna
gend zelfverwijt, sprak de grijze Generaal Pétain
in z'n capitulatie-proclamatie „Sedert den groo-
ten wereldoorlog heeft de genotzucht den geest
der offervaardigheid overwoekerd. Men heeft
elke inspanning willen vermijden. Frankrijk heeft
te weinig kinderen, te weinig wapenen en te
weinig bondgenooten. Onze nederlaag hebben
wij te danken aan den geest der verweeking en
der genotzucht".
B. HENGELAAR
11)
Een socialist kon, en mocht het niet zijn. De
omstandigheden dwongen je tot actie, tot fel ver
weer. Afwachten kon je niet, toezien-berusten
mocht je niet, je moest grijpen naar het geluk,
dat waaide je niet aan. Daarvoor moest je vech
ten, je moest het veroveren. Het eischte de daad!
Nood Er was nood, er heerschte overal nood
onder de arbeiders, maar hoe zou die nood ooit
wijken als je maar treuzelen bleef, als je maar
afwachtte wat gebeuren ging, als je berustte in
laffe lijdelijkheid
Onbegrijpelijk toch, dat Karei, dat z'n broer,
overigens geen sentimenteele droomer, zooiets
duldde boven z'n kast. Mijn hulp is van den Heer
alleen.
Vreemd toch, dat moeder het daar mee hield.
Vreemd Och, dat moeder zooiets geloofde,
daarin bevrediging vond, dat was te begrijpen,
want ze verwachtte toch van deze aarde weinig
of niets meer, maar jonge menschen als Karei...
dat zij dweepten met zoo'n flauwe spreuk
hij begreep het niet.
Toch had moeder het niet gemakkelijk, toen
vader stierf, 't Kwam alles op haar aan, de kin
deren jong, zij zelf zonder bestaansmiddelen.
Maar kloek was ze geweest, had alles gedaan
Even verder schrijft Mevrouw Cremer
„Zoo kwam het haastig verderf over een volk,
dat 's Heeren geboden heeft geminacht. En het
is, alsof wij een verre echo hooren van het oude
gedicht „Wat afvalt van den hoogen God moet
vallen. Eenzelfde lot, eenzelfde deel voor allen".
Het oordeel komt „Vroeger of later". Maar het
komt gewis over, al wie 's Heeren ordinantiën
vertreedt. En zooals het refrein in Van der
Hulst kleine kinderbijbel over de straffen van
Israël telkens luidt: „Het was hun eigen schuld".
Die geest der verweeking en der genotzucht is
in ons eigen land ook niet onbekend. Hij is het
meest daar waar de band met de kerk en het
Woord verslapt of heelemaal doorgesneden is.
Door Gods goedheid hebben wij in ons volk
nog een groot stuk „platteland" in den ruimsten
zin van het woord, dat de band aan het Woord
heeft bewaard en dat nog leeft heel dicht bij de
gezonde krachten, die de Heere in „de natuur"
heeft gelegd en gelaten. Dat volksgedeelte be-
teekent een krachtigen dam tegen de stroom van
genotzucht en verweeking, die van het moderne
groote stadsleven uitstroomt.
De diepste oorzaak van de genotzucht en ver
weeking der West-Europeesche samenleving
wijst Maarschalk Pétain niet aan, die heeft Groen
van Prinsterer aangewezen, die kon Groen aan
wijzen, omdat hij leefde en dacht uit het onder
richt van de Schrift. Groen zeide die ligt in den
auto-nomen mensch, die de Wet en het Woord
van den levenden God heeft afgeschud om zich
zelf het richtsnoer voor zijn leven te scheppen.
De diepste oorzaak van het verval zit in den
mensch, die de Souvereiniteit van God over heel
het aarde-leven in binnenkamer en in samenle
ving ontkent met de daad om zichzelf te procla-
meeren tot souvereine wetgever, zoowel over
binnenkamer als samenleving.
Die oorzaak is grenzeloos schuldig.
Daarover komt de Heere met zijn oordeelen.
Het is te vreezen, dat Hij ons overgeeft van
het eene kwaad in het andere, dat nog erger is
dan het eerstte. De toorn Gods wordt van den
hemel openbaar over alle goddeloosheid en on
gerechtigheid der menschen als die de waarheid
in ongerechtigheid ten onder houden." Daarom
heeft God ze ook overgegeven in de begeerlijk
heden hunner hartenals die de waarheid
Gods veranderd hebben in de leugen en het
schepsel geëerd en gediend boven den Schepper,
die te prijzen is in eeuwigheid", Rom. 1.
In plaats van de onverschilligheid en het rela
tivisme komt nü een besliste wereldbeschouwing,
die zeer positief en radicaal tegenover het geloof
in den Christus der Schriften staat. Er leeft nu
een geslacht dat van het Woord en de Wet
Gods slechts een meewarigen glimlach over heeft.
In mijn eigen omgeving is een geslacht tot rijp
heid gekomen, dat niet eens meer vijandig of
hatelijk kan doen tegen de kerk, die getuigt van
den Souverein van hemel en aarde, van zonde
en schuld. Het is te vreezen, dat zoo'n geslacht
wel vijandig wordt, wanneer het een andere le
vensbeschouwing met diepere overtuiging wordt
toegedaan.
Zooals we in een der vorige artikels schreven,
deze verwerping van Gods Woord en verheffing
van den souvereinen mensch kan gepaard gaan
en gaat ook dikwijls gepaard met religieusiteit
en godsdienstigheid. Vele menschen die God als
Wetgever met den daad verworpen hebben, le
ven in persoonlijke godsdienstigheid, willen de
kerk niet kwijt. Soms willen ze nog wel hooren
van bekeering en van „bekeerde", „bizondere"
menschen, maar van den weg des verbonds en
den Middelaar des Verbonds moeten zij niets
hebben.
Men is in de wolken met gemoedswarme woor
den, of ze ook in overeenstemming met de waar
heid der Schrift zijn, daar bekommert men zich
niet om.
Neemt iemand het op voor de noodzaak om
naar het getuigenis van Gods Geest in de Schrift
nauwkeurig te luisteren, dan zegt men al spoedig
die koude verstandelijkheid daar hebben we niets
aan. Spreekt men over Gods gerechtigheid en
Zijn oordeelen men haalt er de schouders
over op. Men leeft bij individueele gemoeds
warmte en ziet dat aan voor „vreeze Gods" naar
de Schriften.
Voor oppervlakkigheid in het waardeeren van
godsdienstige, vrome uitingen moeten wij zeer op
onze hoede zijn, vooral in dezen tijd nu de toorn
om haar gezin te behoeden voor den ondergang.
Zij was maar niet bij de pakken gaan neerzitten.
Bij haar was er de daad geweest. En dat toch
z'n moeder de kracht verwachtte van boven, die
woorden daar aan den wand beaamde, er levens
moed uitputte
Frits overlas weer z'n referaat. Zeven uur
Erg vroeg noghoorde hij wat? Was moe
der opgestaan Catrien zeker.
Hij luisterde, hoorde dan geen gerucht meer.
Dan was er weer gestommel. Hij hoorde stem
men. Er werd gepraat. Wat kon dat zijn? Er
kwam iemand naar boven. Karei Hij zag 'm
plots voor zich staan. „Frits 'k Was al be
neden, maar moeder is ziek, zeg. Ze is, dunkt
me, èrg ziek. Ze heeft veel pijn kreunt maar.
Je weet, ze was gisteravond al niet goed kom
je Karei verdween.
Frits borg z'n referaat weg, haastte zich naar
beneden, vond moeder liggen, kreunend van pijn.
Catrien fluisterde,,'n Dokter ontbieden
Even telefoneeren bij den buurman
Frits telefoneerde.
Dokter Sonius verscheen, onderzocht moeder
Kooijmans, constateerde een aanval van galstee-
nen.
De kinderen stonden in spanning.
Dokter Sonius stelde gerust. Er was geen di
rect levensgevaar. Moeder moest zich rustig hou
den, kalm blijven.
Hier was een recept.
Frits, Karei, Catrien ademden weer.
Sonius verdween, beloofde tegen den avond
terug te komen.
Frits ging medicijnen halen.
„Moeder ziek ernstig ziek hamerde 't in
Gods van den hemel openbaar wordt over de
ongerechtigheid van de volkeren van Europa.
Als een symptoom van zulke oppervlakkigheid
die ons beangstigen moet, zie ik het, dat wij in
de dagen vlak na den oorlog in ons land in ver
schillende Kerkbodes van die aandoenlijke stuk
jes konden lezen over gezegende oogenblikken,
die jonge menschen doorgemaakt hadden in ban
ge uren van doodsangst in de vuurlinie, toen zij
uiting gaven aan hun vertrouwen op het bloed
van den Heere Jezus, meer dan in gewone dagen.
Sommigeschrijvers spraken al over „geeste
lijke winst" uit den oorlog en „vrucht" uit de
beproeving.
Let wel, die uitingen zijn heerlijk.
Maar het feit, dat men publiek gaat schrijven
over deze heerlijke maar op zichzelf ook weer
normale dingen voor leden van de gemeente van
Christus en dat men zelfs daarin de „geestelijke
vrucht" van oorlog ziet en zwijgt over de tast
bare afval, dat typeert de vroomheid van onze
dagen. Het doet mij denken aan een zeeramp.
Wanneer een machtige oceaanstoomer in de gol
ven ondergaat en de passagiers vechten om hun
leven te redden, wat zoudt gij dan zeggen van
iemand, die in een sloep stond te luisteren naar
het verhaal over de gemoedsontroering van een
der geredden. Geen tijd voor dat opzichzelf
mooie verhaal. De ramp eischt alle aandacht.
Het lijkt er op, dat de Westersche wereld den
anti-christ tegemoet snelt met rassche schreden.
In zoo'n tijd hebben wij noodig, dat de christen
heid zich tot den Heere wende en haar onge
rechtigheden wegdoe om te smeeken om ontfer
ming, om niets dan ontferming.
Het ware beter dat de Kerkbodes gevuld kon
den worden met mededeelingen over volle ker
ken en een aandachtig gehoor bij de prediking.
Een honger naar het gezonde Woord des Heeren
dat is „als vrucht" te beschouwen. Moge daar
om gebeden worden zonder ophouden.
Brouwershaven. J. MEESTER.
EN GELENDIEN ST DOOR EEN
MISDADIGER.
Ds S. v. d. Molen, Christelijk Gereformeerd
predikant te Rotterdam, verhaalde in „De Wek
ker" een aangrijpende gebeurtenis tijdens het
bombardement van Rotterdam.
„Reeds een jaar of vijf zoo vertelt hij
lag ze ziek, één onzer zusters, in haar kleine wo
ning, door een nicht liefderijk verpleegd.
Nog even wist ik haar op den oorlogs-Vrij dag
te bezoeken. Zorg lag op haar gelaat, maar
„neen" zeide ze, och neen, voor mij zelf ben ik
niet bang. De Heere doe met mij, wat goed is
in Zijn oogen. Maar o die arme jongens, die nu
in het vuur staan en onbekeerd zijn, daar heb ik
zoo mee te doen en daar moet ik steeds maar
voor bidden.
't Werd Dinsdag en 't bombardement brak
los. Geheel de stad (zoo de huizen en de men
schen) beefde en schudde. Ook nu lag ze in
haar bedstee. Het nichtje had de deuren dicht
gedaan en beschermend zich mee in de bedstee
over haar heen gebogen. Maar daar in één se
conde treft een bom vlak bij en het geheele
huis van drie verdiepingen (zij woonde beneden!)
stort inéén, 't Is één puinhoop. Toch leven ze
nog. De binnenmuren houden het zoowat en de
bedsteêdeuren vallen schuin over hen heen, zoo
dat ze in een heel kleine gevangenis zitten, doch
door het puin niet worden verstikt.
De gevangenis staat in dezelfde buurt. Ook
daar slaan de bommen in, de zware deuren gaan
open en de gevangenen worden tijdelijk vrijge
laten. Één hunner gaat gewoon een huis binnen
en verwisselt z'n plunje met een goed costuum.
De eigenaar ziet het, maar laat hem begaan.
Wie denkt er nu ook nog aan geld of goed
Als heer verlaat hij zonder meer het huis en ver
dwijnt om den hoek van de straat.
Maar daar gebeurde het. Daar stortte een huis
in en hoort hij gillen, 't Komt vanuit de u nu
bekende bedstee. Nog daveren en gieren in me
nigte de vliegtuigen donderend springen rechts
en links de bommen uiteen. Doch hij ontziet zich
nietklautert op de ruïne duwt balken en stee-
nen op zij, enweet ze er uit te halen, eerst
de nicht, toen ook onze kranke. Wankelend, val
lend nu en dan, niet zonder zich te bezeeren,
z'n hoofd.
Als moeder nu eens ging sterven Als ze eens
niet herstelde
Nu had hij maar zitten schrijven, zitten mij
meren over de maatschappelijke nood, die vele
gezinnen, vele arbeiders teisterde, niet wetend,
niet vermoedend, dat moeder ziek lag, kampte
met duldelooze pijnenniet vermoedend, dat
daar beneden de nood heerschte, fel meedoogen-
loos heerschte bij moeder z'n eigen lieve
moeder.
Frits stond dan te wachten bij den apotheker,
voelde zich bedroefd, wilde alles doen om moeder
te behouden, om haar te redden van den dood.
En terwijl hij stond te wachten, dacht hij weer
aan de woorden aan den wand
„Mijn hulp is van den Heer alleen".
HOOFDSTUK VIII.
„Kooijmans, ga even zitten, als je wilt."
Frits Kooijmans gehoorzaamde, nam plaats.
Dan neusde de heer Hasselaar wat in paperas
sen die op z'n bureau verspreid lagen, noteerde
cijfers op 'n blocnote.
„Wat zal er weer aan de hand zijn dacht
Kooijmans, nu hij hier zat, z'n blik eens liet gaan
door de deftige kamer.
Je voelde je nooit op je gemak op het luxieuse
privékantoor. Als je hier kwam, waar de heeren
patroons voornaam zetelden, had je in den regel
öf zelf een standje in ontvangst te nemen, öf je
kreeg opdracht er eentje aan je collega's uit te
deelen.
De atmosfeer was er meestal geladen.
Maar plots kreeg Kooijmans een stapeltje brie-
draagt hij haar weg. Spoedig ligt ze, wel aan
het hoofd gewond, in Eudokia.
„O mijnheer", zeide ze ondertusschen, „wat
bent u goed."
„Als u wist, wie ik ben, zoudt u dat niet zeg
gen", was zijn antwoord.
Maar zij weer „Och, mijnheer, u bent een
engel".
„Neen, neen", riep hij luid, „ik ben een mis
dadiger, ik kom net uit de gevangenis en heb
nog 8 jaar te zitten."
„Nu, in ieder geval", zeide zij weer, „bent u
van den Heere gestuurd en een instrument van
Boven om mij te redden."
En nu 't gevang zal hem weer hebben gevat
in z'n akelige greep. Zijn naam weet ik helaas
niet, doch al is hij een misdadiger, en al zijn we
niet Roomsch inzake de leer der goede werken
de Heere vergeet niet, wat hij één Zijner lieve
kinderen deed."
Dit is nu eens geen „vroom verhaal", dit is
werkelijkheid.
De God, Die Zijn kinderen bewaart en be
schermt, leeft nog.
Uit de oorlogsdagen is menig verhaal daarover
naar voren te brengen.
Maar hier is het treffende, dat Hij een mis
dadiger zond, om twee Zijner kinderen te redden.
Een misdadiger
Maar terecht werd hij hier gezien als een engel.
Zien wij niet te gemakkelijk op „een misdadi
ger" neer Beseffen wij niet te weinig, dat Chris
tus, Die met de misdadigers gerekend werd, ook
in de gevangenis Zijn kinderen heeft
En wat trouwens scheidt ons van den mis
dadiger anders dan Gods bewarende hand. Hij
kwam tot een openlijk booze daad, waarvoor
God ons bewaarde.
Het is goed, dat een verhaal als dit ons bij
dit alles bepaalt en dat wij, mee geleerd door een
dergelijk verhaal regelmatig ons gebed opzenden
tot God voor hen, die in de gevangenis zijn, en
die toch ook daar gekenden des Heeren kunnen
zijn ofworden.
ZWIJGEN EN SPREKEN.
In de Heilige Schrift wordt meerdere malen
gewaarschuwd om ras te zijn om te hooren, maar
traag om te spreken.
De tong is een onbedwingelijk kwaad, vol van
doodelijk venijn.
De wereld zou er waarschijnlijk niet op achter
uit gaan, als er wat minder gesproken werd als
bij velen de woorden weinig waren als meer
werd bedacht, dat spreken zilver en zwijgen goud
kan zijn.
Er kunnen echter omstandigheden zijn, dat
spreken plicht is.
Dat was het geval bij de discipelen van Jezus
Christus, die de opdracht ontvangen hadden het
Evangelie te verkondigen.
Zij mochten niet zwijgen, zij moesten spreken.
Ook toen hun dit door de machthebbers van die
dagen verboden werd.
De Oversten des volks wilden het goed met
hen maken. Zij werden na de gerechtelijke onder
vraging uit de voorloopige hechtenis ontslagen.
Hen zou geen kwaad wedervaren. Alleen werd
hun scherpelijk geboden, dat zij niet meer zou
den spreken in den naam van Jezus.
De discipelen mochten vrijelijk naar den tem
pel gaan en de synagoge bezoeken zij mochten
met hun geloofsgenooten rustig vergaderen en
onder elkaar spreken van de dingen die het Ko
ninkrijk Gods aangaan. Er was voor hen volle
vrijheid van godsdienst.
Alleen, niet openlijk spreken. Niet openlijk
getuigen van hun Heiland en Koning, Wien ge
geven was alle macht in hemel en op aarde.
Voor de discipelen was de keus niet moeilijk.
„Oordeelt gij of het recht is voor God, ulieden
méér te hooren dan God want wij kunnen niet
laten te spreken van hetgeen wij gezien en ge
hoord hebben."
En zij bleven spreken.
Niet in eigen kracht.
Hoort ze bidden
„Heere, Gij zijt de God, die gemaakt hebt den
hemel en de aarde en de zee en alle dingen die
in dezelve zijn die door den mond Davids uws
knechts gezegd hebt„Waarom woeden de hei
denen en hebben de volken ijdele dingen bedacht?
De Koningen der aarde zijn te zamen opgestaan
en de oversten zijn bijeen vergaderd tegen den
Heere en Zijnen GezalfdeNu dan Heere, zie
op hunne dreigingen, en geef uwen dienstknech-
ven in 't vizier, solliciatiebrieven natuurlijk
Meneer Hasselaar wilde wellicht met 'm praten
over den aanstaanden magazijnchef.
Z'n vrees slonk.
Hij voelde zich vereerd.
„Zie eens wat ik al gekregen heb op m'n ad
vertentie" keek de heer Hasselaar in de richting
van z'n bediende, wees op het stapeltje inge
komen brieven.
„Geweldig bewonderde Kooijmans. „U hebt
succes
,,'k Had graag eens je advies over eenige din-
gen."
„Om u te dienen", mompelde hij.
„Scholtens heeft gesolliciteerd", kwam Hasse
laar kort.
„Daar had je 't nou flitste 't door Kooijmans
hoofd.
Scholtens gesolliciteerd, en nu wilde meneer
Hasselaar hem daarover eens polsen, van hém
eens weten of hij den man zou kunnen aanbe
velenHad die vent dus toch gesolliciteerd,
en hij had heimelijk gehoopt, dat ie 't zou na
laten. Dat werd een lastig gevalToch maar
eerlijk wezen.
„Wat dacht je Kooijmans, zou er een maga
zijnchef in zitten Jij kunt dat beter beoordeelen
dan wij. Je komt veel met 'm in aanraking, werkt
nogal eens met 'm op de magazijnen. Is hij accu
raat Heeft hij ambitie voor 't vak Zou Schol
tens de verantwoordelijkheid kunnen dragen, zou
hij voor 't werk kunnen staan
(Wordt vervolgd)