No* 35 Vrijdag 30 Augustus 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement .van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE VOORBEDE DER GEMEENTE VOOR DE OVERHEID. 1 Timoth. 2 2. Als wij des Zondags verkeeren in de vergade ringen der gemeente, wordt daar ook geregeld gebeden voor de Overheid. Dat is niet alleen maar een liefhebberij van kerkelijke voorgangers of een goede gewoonte, maar het geldt hier een gebod van God. Bovendien heeft de kerk er veel belang bij, dat in den Staat alles naar be- hooren toegaat. Als de apostel Paulus Timotheüs aanwijzingen geeft voor zijn ambtelijk werk in de gemeente, verzuimt hij niet op die voorbede voor de Over heid te wijzen. Hij had daar ook wel gegronde reden voor. Want men leefde toen onder een vreemde Overheid, onder de Romeinsche heer schappij. Bovendien was deze Overheid de Chris telijke Kerk vijandig gezind ze heeft haar ver volgd en veel leed berokkend. De kerk zou dus heel gemakkelijk het gebed voor de Overheid kunnen nalaten. Maar neen, dat mag nooit. „Uw eerste roeping is", zoo zegt de Apostel, „dat gij blijft vervullen den dienst der gebeden, dat gij bidt en smeekt en dankzegt voor alle men- schen van allerlei rang of stand, met name voor koningen en allen die in hoogheid zijn". De kerk mag zich nooit losmaken' van den Staat. Het gebed is de „gouden koorde", die ons aan den Staat verbindt. Zoo is de kerk tot een zegen voor den Staat in de wereld. De weg van koningen en overheden gaat dik wijls door de diepte. Wij denken hierbij ook aan onze Koningin, die dezer dagen haar zestigsten verjaardag viert onder zeer tragische omstandig heden. Het gebed der kerk zal vooral a.s. Zon dag voor haar opgaan, dat de Heere Zijn aan gezicht over haar doe lichten en sterkte geve in den moeilijken weg, en dat zij haar troost bij Hem mag vinden. Vooral in dezen tijd mag de kerk niet ver slappen in de voorbede voor koningen en alle overheidspersonen. Welke die overheidsperso nen ook mogen zijn, door ons al of niet begeerd, zij zijn „van God" (Romeinen 13: 1). Hetzij zij het erkennen willen of niet, zij hebben een macht, die hun „van boven" gegeven iszoo heeft Christus gesproken tot den Romeinschen Stad houder Pontius Pilatus. Zij hebben een zeer hooge positie, een zeer gewichtig ambt van den Heere ontvangen. Voor de kerk hangt er zeer veel van af, hoe er geregeerd wordt, of de over heden de komst van het Koninkrijk Gods bevor deren of tegenstaan. Zoo bidt de kerk, opdat zij een gerust en stil leven leiden mag in alle godzaligheid en eerbaar heid. De kerk staat in deze wereld met de pre diking van het Evangelie van Jezus Christus. Zij roept op tot geloof en bekeering, tot de vreeze des Heeren als richtsnoer voor ons geheele leven. Zij vermaant dat het geheele menschenleven in al zijn kringen en gebieden gesteld worde in den dienst van God. Zij eischt gehoorzaamheid, zoo wel aan de eerste als aan de tweede tafel van de wet Gods, zoowel wat betreft de religie als de zedelijkheid, de eerbaarheid. De kerk bidt om een „gerust en stil leven" niet, omdat zij zoo op haar gemak gesteld is. Een gerust en stil leven zonder godsvrucht en eerbaarheid is het bederf van kerk en wereld beide. Maar wij bid den om een stil en rustig leven, dat is, dat wij niet worden .verontrust door oorlog of revolutie of verdrukking en vervolging, opdat de kerk on gehinderd haar taak hier kan voortzetten in de prediking van het evangelie der zaligheid. Daar om bidt de kerk, dat de Overheid haar niet in het vervullen van haar roeping tegensta, maar de kerk daarin helpen mag. Daarom bidden wij ook voor hun zaligheid. God wil dat alle men- schen, ook koningen en overheden, zalig worden en tot kennis der waarheid komen. Zoo bidden wij voor hun ambtelijk en persoonlijk leven beide. De Heere make de kerk getrouw ook in haar dienst der gebeden voor Koningen en allen, die in hoogheid zijn! Hij make ook de overheidspersonen getrouw in de vervulling van hun ambt, dat zij mogen erkennen het Koningschap van Christus en de komst van Zijn rijk bevorderen Hij verhoore het gebed van de Kerk voor den Staat, en geve Zijn Kerk „vrede en aangename rust en milde zegen" Colijnsplaat. H. VEENSTRA. DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN NEHEMIA. Reformatie van het leven (Hl) Nehemia 13 1531. (Op het punt van de gemengde huwelijken.) Tot de reformatie van het leven, zooals die door Nehemia werd bevorderd, behoorde ook z'n strijd tegen de huwelijken met heidensche vrouwen. Die reformatie was reeds vroeger begonnen. Ezra had ook hier al pionierswerk verricht (Ezra 10). Bij het volk, dat, met droefheid over de zon den, Gods wet met blijdschap had aanvaard, was ook het besef ontwaakt, dat de zonde van de gemengde huwelijken moest weggedaan worden. Ze hadden zich dan ook verbonden, dat zij hun dochters niet zouden geven aan de volken des lands en dat ze hun dochters niet zouden nemen voor hun zonen (Nem. 10:30). Dat was naar de wet des Heeren. Met name was in Ex. 34 16 en Deut. 7 3, 4 verboden een huwelijk met de inwoners van Kanaan, de Kanaa- nieten, de verdorven heidenen, wier land hun tot een bezitting gegeven werd. Deze volkeren moes ten uitgeroeid worden. En vermenging met hen zou voor Israël de meest schadelijke gevolgen dragen. Een zoo absoluut verbod bestond er ten opzichte van de andere volken niet. Uit Deut. 21 1014 blijkt, dat, wanneer een Israëliet on der die gevangen genomen waren een vrouw zag, die hem boeide door haar schoonheid, hij deze onder bepaalde voorwaarden zich tot vrouw mocht nemen. Maar Israël had de verkeerde gevolgen van zulke huwelijken gezien en zich daarom verbon den om ook huwelijken met die vreemde vrouwen te vermijden. Helaas hadden niet allen zich aan dat plechtig gegeven woord gehouden. Er waren er, die Am- monietische, Moabietische en zelfs Asdodietische vrouwen bij zich hadden doen wonen. En zoo kwamen er gezinnen, waar de kinde ren allerlei vreemde talen spraken naar de taal van hun moeder we spreken immers onze moedertaal. Ze spraken half Ammonietisch, half Moabietisch, half Asdodietisch, maar goed Joodsch spreken konden ze niet. Het waren won derlijke gezinnen. Het zuiver Israëlietisch karak ter werd er gemist. Dat kwaad werd niet alleen gevonden in de lagere kringen des volks. Een kleinzoon van El- jasib, den hoogepriester, was gehuwd met een dochter van Sanballat, den Horoniet. Dus zelfs in de kringen der priesters, die in de eerste plaats hadden te waken over de heiligheid van het volk, was dat kwaad binnen gedrongen. Als Nehemia de wonderlijke brabbeltaal dier kinderen hoorde en daarin zich voor hem stelde het bederf, dat de gezinnen aangetast had, wordt hij diep verontwaardigd en treedt uiterst streng tegen dat kwaad op. Hij twistte met de mannen, in wier gezinnen het zoo gesteld was. En als ze hem tegenspraken sloeg hij ze zelfs en trok ze bij den baard, zoodat hij soms de haren in z'n handen hield. Het ging er dus nog al hardhandig naar toe. En dan dwong hij die mannen weer tot vernieuwing van de be lofte, dat zij geen vreemde vrouwen zouden ne men. Den priesterzoon, die met een dochter van Sanballat getrouwd was, zond hij weg. Die was niet waardig langer onder de priesters gerekend te worden. Men zegt, dat deze priester toen te Gerizin een tempel bouwde, die het middel punt werd van den godsdienst der Samari tanen. Een dienst, waarvan de Samaritaan- sche vrouw sprak tegenover Jezus (Joh. 4). Volkomen historisch betrouwbaar is dit evenwel niet. Om de Joden te doen zien, dat zijn toorn tegen die zonde gerechtvaardigd was, wijst Nehemia op het voorbeeld van Salomo. Wat was hij een wijs koning, hoe had hij God lief en toch, hoe liet zelfs hij zich door de vreemde vrouwen ver leiden tot zondigen en hoe werd daaruit voor Israël een groot kwaad geboren. Een heilig volk moest Israël zijn, dat in den heiligen tempel den heiligen God moest dienen en dan verzekerd mocht zijn van Gods gunst. Het is de zondige vermenging van Gods volk en de wereld, waartegen nog altijd moet gewaar schuwd en gewaakt. Reformatie van het leven vraagt om in alle dingen en zeker bij het huwelijk te vragen naar Gods wil, opdat het gezinsleven gesteld worde onder de tucht van Gods Woord in den dienst des Heeren, tot opbouw van Zijn Koninkrijk. Dat wil niet zeggen, dat Nehemia hier een voorbeeld geeft, dat in alles kan nagevolgd wor den. Maar navolgenswaardig is hij wel in de gloeiende verontwaardiging over deze zonde, die zulke schrikkelijke gevolgen meebrengt, over de zonde van de uitwissching der grens tusschen die den Heere toebehooren en die niet van Gods volk zijn. En hierin zullen we onze belijdenis moeten toonen, dat we er naar staan in ons geheele le ven en niet het minst in ons gezinsleven te doen uitkomen, dat we door genade mogen behooren tot Gods volk. HEIJ. OPBOUW. Wat een modewoorden tegenwoordig Ver nieuwing, opbouw, aanpassing, eenheid, concen tratie, enz. enz. Nu is er geen enkel bezwaar tegen, dat we in een tijd als de onze, een tijd vol van geweldige omwentelingen, nieuwe woorden gaan gebruiken. Elke revolutie heeft nieuwe woorden gevormd. En ze zijn als blijvend in het taaleigen ingedra gen. Maar behalve een taalkundige kwestie is er ook een theologische, een kerkelijke kwestie. Wanneer we b.v. het woord opbouw gebrui ken, moeten we oppassen, dat het niet zulk een inhoud krijgt, dat het feitelijk afbraak beteekent. Ik wil een voorbeeld geven. Wanneer we mee- nen, dat we onze kinderen opbouwen door ze alleen maar te leeren een vak, en voorts wat sport en muziek, en we negeeren de geestelijke opvoeding, dan is het in feite afbraak. We doen daarom goed, om eens na te gaan wat de Schrift zegt van opbouw. En dan is het opmerkelijk de opbouw van de gemeente is het doel van de prediking des Woords. Daaronder moet men niet verstaan „stichting", in dien zin, dat men zegt„ik heb er wat aan gehad". De grondbeteekenis van het Schriftwoord (1 Cor. 14 3, 5, 12, 26 en Ef. 2 22) is dat door de prediking onze kennis helderder en zuiverder wordt, ons geloof eenvoudiger, vaster en leven diger, onze wandel naarstiger, en blijmoediger. Aldus Prof. van Velzen in zijn oratie de predi king met betrekking tot den tegenwoordigen tijd. In de aangehaalde plaatsen denkt Paulus aan een huis. En hij ziet de timmerlieden en metse laars bezig, hier hout, daar steen aan te brengen en het te voegen in het geheel. Soms moet een heel stuk weer worden afgebroken. Het was ver keerd gezet. Maar die afbraak is ondergeschikt aan den opbouw. Het kan heel goed zijn, dat iemand des Zondags uit de kerk komt en zich ge slagen gevoeld. Dus heelemaal niet „gesticht" is. Dat er niets anders met hem gebeurd is dan dat er een heel stuk van zijn vermeende godzaligheid is afgebroken. En zulk een, zal geestelijk veel pijn gevoelen. Maar het is om tot den opbouw en eenmaal tot den afbouw te komen. Dit is juist het mooie van het woord opbouw eenmaal is de bouw voltooidWanneer den laatsten adem wordt uitgeblazen en de strijd dus gestreden is, dan is het werk, dat de Heere aan ons begonnen is, voleindigd. Maar daarom moeten we nu, in den tijd, ons zooveel als het mogelijk is, medearbeiders Gods zijn. We moeten het mogelijk maken zoowel door kerkedienst als catechisatie, dat aan ons gebouwd wordt. We moeten trouw zijn in het vereenigingsbezoek, opdat we geharnarste strij ders zijn van het leger van Koning Jezus. Spreekt de Schrift dus van opbouw, dan ziet dit in de eerste plaats op de gemeente des Hee ren. Alle opbouw zonder dien geestelijken op bouw is geen opbouw. En het is met het oog op de komende catechisaties dezen winter, dat we met alle klem ouders willen opwekkendenk toch aan den opbouw van uw kind. Laat ik nu maar eens den doopvraag laten rusten, die dure belofte voor God en de gemeente uitgesproken. Maar laat ons uw kind eens zien temidden van de bewegingen in onzen tijd. Er zijn er, die aangetrokken worden door uiter lijke glans en vertoon. Er zijn er, die meer oog hebben voor stoffelijke waarden, dan geestelijke waarden. Er zijn er, die met een ontvankelijk hart voor het zinlijke, zich gaarne geven aan al datgene, wat de wereld biedt. O, in die harten moet nog zooveel worden weggebroken, vóór den waarachtigen opbouw kan beginnen. De Heilige Geest, die middellijk werkt, komt niet in een hart, dat catechisaties en kerkedien- sten maar mag verzuimen. Wanneer we opbouw, waarachtigen opbouw willen zien in het leven van onze kinderen, dan moeten we daartoe de middelen gebruiken. Niet maar lapmiddelen, sur rogaat, Ersatz, maar de middelen die God de Heere heeft ingesteld, ons gegeven heeft, en ge nadiglijk door den storm der tijden heen heeft doen behouden tot op dit oogenblik. Altijd zijn er nog weer ouders helaas moet het telkens weer geconstateerd worden die de catechisaties en het kerkgaan van hun kinde ren als iets wenschelijks zien, niet als iets abso luut noodzakelijks. Sommigen meenen zelfs, dat de school ook wel eenigszins de catechisaties vervangen kan. Zulke ouders verstaan niet het groote onderscheid tus schen school en kerk. De school leidt op voor het leven, maar de kerk leidt van doop tot avond maal, een taak, die de school niet kan en niet mag vervullen, wijl dit opgedragen is aan de ambtsdragers, die in des Heeren Naam tot de jeugd der gemeente komen. Daarmee ontkennen we niet het zeer groote belang van het christelijk onderwijs. Maar we moeten ons teweer stellen tegen die beweringen als zou de bijbelles op school zooals de catechisaties staan op het hei lig terrein der kerk. Opbouw vernieuwing het zijn prachtige woorden. Schriftuurlijke woorden. En we moeten die woorden niet loslaten. Maar ze den inhoud geven, die ze bezitten naar de Schrift en naar de christelijke traditie. Dan zijn we tevens in natio nale lijn. En het meest is onze natie gediend met een jeugd, die in Calvinistischen geest, dat is in frisschen, blijden geest der godzaligheid den Hee re met een volkomen hart leert dienen. Dat ze verder hun tijd doorbrengen voor allerlei bij zaken sport, muziek, allerlei lessenprachtig. Maar wat het zwaarste weegt moet het zwaarste wegen. En dat is de weg, die de Heere in Zijn woord voorschrijft. Ze moeten gebouwd worden in den Heere. De tijden zijn er niet naar, dat deze opbouw even gemakkelijk kan worden uitgevoerd als in andere jaren. Noch door predikanten, noch door de jeugd zelf. De uren zullen zóó gesteld moeten worden, dat de meesten vrij hebben. En voorts zóó, dat ze niet in het donker behoeven te komen, met alle lichamelijke en geestelijke gevaren daaraan verbonden. Daarom zullen de middagen wel het beste zijn. Dat dit bezwaren met zich mee zal brengen voor werkgevers en voor sommige ouders, verstaat ieder zonder meer. Maar ook dezen zullen, gezien de groote belangen, die hier op het spel staan, werkelijk nationale belangen, niet tegen-werken, maar mede-werken. En we zullen goed doen, dit jaar niet al te lang te wach ten met het beginnen der catechisaties. De win terperiode is toch al zoo kort, terwijl voorts hier bij komt, dat door de omstandigheden dit voor jaar de catechisaties vroeg zijn beëindigd. Tenslotte, wie waarachtig bidt voor het heil van zijn kind, zal al het mogelijke doen, om het dien geestelijken opbouw te geven, waarop het recht heeft. Laat het vooral nu ook blijken, dat we waardeeren die vrijheid, die we als kerken, ook onder de huidige overheid bezitten. God de Heere geeft ons nog de gelegenheid. Laat ons ze grijpen voor het te laat is. ONDERWIJS BIJ DE SOWJETS. Ds G. van Dooren schrijft in Onze Kerkbode te Wezep o.m. het volgende De bladen meldden vorige week in een klein vergeten hoekje (er zijn immers zooveel be langrijker berichten het volgende „De Minister van Binnenlandsche Zaken „van het gesowjetiseerde Estland heeft, zoo „seint het D.N.B. uit Reval, de Theologische „Faculteit der Universiteit te Dorpat opgehe- „ven, omdat zoo luidt de motiveering „haar bestaan en haar werkzaamheid niet in „overeenstemming zijn met de beginselen van „de volksontwikkeling en cultuur der Estland- „sche socialistische radenrepubliek. Een twee- „de besluit van den minister strekt tot ophef fing van alle bijzondere scholen, en inbeslag neming van haar geldmiddelen aan den staat".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1