No* 34
Vrijdag 23 Augustus 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS t D.D. W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE» A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W, H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DE HEERE GEEFT GEEN REKENSCHAP.
Maar de Heere is in zijn heiligen
Tempelzwijg voor zijn aangezicht, gij
gansche aarde.
Habakuk 2 20.
De profeet, die zelf geroepen, geschreeuwd
heeft tot den Heere, legt, nu hij den Heere ge
hoord heeft, het stilzwijgen op aan de gansche
aarde. In Zijn antwoord (vs 4) heeft de Heere
aan Habakuk rekenschap van Zijn daden ge
geven. Nu is Habakuks slotsom, dat niemand den
Heere meer rekenschap vragen mag.
Want de Heere geeft geen rekenschap meer.
Hij heeft Zijn Woord gegeven. En in dat Woord
wordt aan elk, die hooren wil, Gods werkplan
bekend gemaakt. Daarheen wordt elk vrager
teruggewezen. Wat er ook met Gods volk, met
de wereld gebeure, niets gaat buiten den Heere
om. Hij werkt er Zijn plan in uit. En als wij er
niets van zien, als Israël klaagtWaar is nu
mijn God, en zijn vijanden spotten Waar is nu
uw God, dan dwingt Habakuk allen tot zwijgen
De Heere is er. Hij is in Zijn Heiligen Tempel.
Met dit woord wordt 's Heeren aanwezigheid
in Zijn Schepping beleden en tegelijk Zijn af
wezigheid verklaard. Het spreekt van Gods open
baring en van Zijn verberging tevens. Want de
tempel des Heeren is eenerzijds de rijkdom der
schepping. Het is de woning Gods in Zijn wer
ken en het schept de mogelijkheid van een ver
keer met den Schepper.
Maar de tempel is de rijkdom van een zondige
schepping en brengt tevens haar gebrek, haar
vloek aan 't licht. Het is slechts een noodwoning
Gods in een wereld, die voor Hem geen heilige
woning meer zijn kan. Het is een bedekking van
de openbaring Zijner heerlijkheid achter een
voorhangsel. Een zondelooze wereld behoeft
geen tempel. In het nieuwe Jeruzalem is er geen.
Maar in deze wereld, die zichzelf door de zonde
heeft ontheiligd en aan de macht der duisternis
overgegeven is, heeft God zich een tempel ge
sticht, heeft God zich woning gemaakt. Dat is
het Evangelie, dat in het paradijs is geopenbaard,
door profeten verkondigd, door ceremoniën
voorgebeeld en in Gods Eeniggeboren Zoon ver
vuld de tabernakel Gods bij de menschen
Hij heeft de aarde en hare volken niet uit han
den gegeven en Zijn Schepping niet ontruimd
voor het geweld van Satan. Maar de' Heere is
in Zijn heiligen Tempel. En deze is Hem tot
een invalspoort, een bruggehoofd voor Zijn on
bewegelijk Koninkrijk.
En als dan 's Heeren werken en deugden, in
deze wereld nog niet klaar worden aanschouwd,
als vriend of vijand Hem voor het raadsel van
wereld- of eigenleven ter verantwoording roepen
wil, dan antwoordt Habakuk gebiedend Zwijg
voor zijn aangezicht". Spreek niet in Zijn tegen
woordigheid, want ook al ziet ge Hem niet, Hij
is toch present in elk gebeuren. Hij is in Zijn
Tempel. Dus woont Hij onder ons, maar ge kunt
Hem nog niet aanschouwen in die heerlijkheid,
die eenmaal de aarde vervullen zal. Gods vijan
den, die de wereld veroverd en den tempel ge-
evacueerd wanen, moeten maar zwijgen hun
spot is een groote misrekening. Maar die op den
Heere vertrouwen, behoeven evenmin angstig te
vragen, waar toch de Heere blijft. De Heere is
in Zijn heiligen Tempel. Dat zij Hem dan zoe
ken, waar Hij te vinden is en Hem kennen, zoo
als Hij te kennen is. Want de Heere-in-Zijn-
tempel blijft het onneembare bolwerk, waarop
al Gods vijanden zich doodloopen. Tot aan den
jongsten dag. En al wat Gods vijanden verschrikt,
is Gods volk tot troost.
De Heere is er. Hij ziet en weet en werkt. Wij
moeten niet vragen, slechts gelooven en wachten.
Aardenburg. TIEMENS.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN
NEHEMIA.
Reformatie van het leven (II).
Nehemia 13 1531.
(Op het puilt van de Sabbatsviering.)
Weer anders dan met de menschen van het
land en met de edelen handelde Nehemia met
een derde groep, die van de Tyrische vischven-
ters en marktkooplieden.
Tegenover hen houdt hij niet een betoog, om
ze te overtuigen, dat ze verkeerd deden. Die hei
denen hadden dan kunnen antwoorden, dat zij
door de wet aan Israël niet gebonden waren, en
dat, als Israël zelf niet voor de handhaving daar
van zorgde, zij toch vrij hun gang konden gaan.
Ook berispt Nehemia hen niet zooals hij de
edelen gedaan had. Tot op zekere hoogte kon
men het hun niet kwalijk nemen, dat zij poogden
ook op sabbat zaken te doen en winst te maken,
wanneer hun dat niet door Israël zelf verboden
werd.
Bij deze groep volstaat Nehemia aanvankelijk
met het nemen van de noodige maatregelen. Hij
geeft bevel, dat de poorten der stad op Vrijdag
al vroeg moeten gesloten worden voordat de
sabbat aanving en ze moesten gesloten blijven tot
na den sabbat. Dan kan op sabbat geen last wor
den ingedragen. En om verzekerd te zijn, dat dit
bevel zou worden nageleefd, stelde Nehemia van
„zijn jongens" de knechten, die bijzonderlijk in
zijn dienst stonden, bij de poorten.
Eerst als deze maatregel niet afdoende helpt,
treedt hij strenger op. De kramers en kooplieden
bleven buiten de poort wachten, in de hoop, dat
ze nog wel eens een geschikt oogenblik zouden
vinden om binnen te glippen, of ook'hoopten ze,
dat de menschen uit Jeruzalem door het kleine
deurtje, dat er in de groote poortdeur was, naar
buiten zouden komen om te koopen.
Zoo bleef er gevaar. En dan beveelt Nehemia
hen weg te gaan. „Waarom vernacht gijlieden
tegenover den muur Zoo gij het weder doet,
zal ik de hand aan u slaan?" (vs 21).
Voor die dreiging weken de heidensche koop
lieden ze kwamen niet meer op den sabbat.
En dan neemt Nehemia nog een bijzondere
maatregel om te zorgen, dat de poorten op sab
bat gesloten blijven. Dan wordt de poortwacht
opgedragen aan de Levieten, die zich moesten
reinigen om op den sabbatdag de poorten te be
waken. De wacht bij de poort was tegelijk de
wacht bij de heiligheden Israëls en daarom ook
werk van de Levieten.
Het heilig houden van den sabbat beteekent
voor ons niet hetzelfde als voor Israël. De jood-
sche sabbat is afgeschaft. Als wij zouden meenen
met zulk een wettischen sabbat te handelen naar
Gods wil, komt Paulus in Gal. 4 ons waarschu
wen.
Maar al bindt het vierde gebod ons niet in
denzelfden zin als Israël, toch geldt ook voor het
leven der dankbaarheid de regel van het vierde
gebod. Die dag, nu de dag van den Heere Jezus
Christus, geheiligd door Zijn opstanding uit de
dooden, moet aan den dienst des Heeren gewijd.
Het moet een feestdag des Heeren zijn. Op dien
dag moeten we tot de samenkomst der gemeente
naarstiglijk opgaan om Gods Woord te hooren,
Zijn Naam openlijk aan te roepen, de sacramen
ten te gebruiken en den armen Christelijke hand
reiking te doen.
Opdat dit mogelijk is, moet elke slaafsche ar
beid zooveel mogelijk blijven rusten en verme
den wat hier storend en belemmerend zou kun
nen optreden.
In de dagen der Afscheiding en der Doleantie
werd dan ook de eisch tot en de groote beteeke-
nis van de sabbatsheiliging verstaan. Toen was
die dag een vreugdedag, die met blijdschap ge
wijd werd aan den dienst des Heeren en waarin
het geheele gezinsleven met blijdschap gesteld
werd onder het licht des Heeren.
Maar ook hier kwam inzinking. De sabbat is
voor velen niet meer wat die zijn moet. Er kwam
ontrouw in het naarstig opkomen tot den dienst
des Woords en de oefening van de gemeenschap
der heiligen. Er kwam verslapping, die men
poogt te camoufleeren met te zeggen, dat er toch
lust moet zijn om met de gemeente saam te ko
men, dat het anders geen beteekenis heeft en men
beter thuis kan blijven. Men gaat over 't hoofd
zien, dat er een gebod is. Een gebod zeker, dat
met blijdschap moet aanvaard, maar dat, als die
blijdschap ontbreekt, toch niet het karakter van
een gebod Gods verliest. Jezus zegtGij zijt mijn
vrienden, zoo gij doet wat Ik u gebied (Joh.
15: 14).
En als we nu waarlijk Gereformeerd willen
zijn, dan zullen we deze ordinantie des Heeren
aanvaarden. En als het noodig is zullen we ons
leven op dit punt reformeeren. En naarmate we
ook hier naar den wil des Heeren vragen en
doen zullen we gezegend worden.
En hoeveel is er nog te doen temidden van
ons volk, opdat in ons land de rustdag waarlijk
aan z'n doel beantwoord.
Hier is een roeping voor de overheid, die ook
aan Gods gebod onderworpen is. Niet om zelf
dien dag te heiligen en kerkdiensten te organi-
seeren maar wel, om te bevorderen, dat het ka
rakter van dien dag als dag des Heeren uitkomt
en alles wat de heiliging van dien dag zou be
lemmeren geweerd worden.
Daaraan ontbreekt helaas nog veel, maar daar
om is er ook de roeping van de belijdenis van
den Naam des Heeren om zoo veel mogelijk in
vloed uit te oefenen, opdat de overheid die maat
regelen neme, waartoe ze, naar Gods Woord,
geroepen is.
Want ook nu blijkt waar, wat Nehemia voor
hield aan de edelen van Jeruzalem, dat God deze
zonde van een volk bezoekt. En als we den ze
gen Gods over ons volk begeeren en zoeken,
moeten we er ook ernst mee maken, dat Gods
dag geheiligd worde tot Zijn blijden dienst.
HEIJ.
OUD EN NIEUW.
Dat we nu in een revolutionairen tijd leven,
zal ieder toestemmen. En dat er veel wat oud is,
wordt weggebroken, en door beter vervangen,
zal ook voor een ieder zichtbaar zijn. Maar voor
één ding moeten we terdege oppassen dat we
van oud en nieuw normen zouden gaan maken.
Een norm is een maatstaf. Daarmee meet ik
de gegevens. Ga ik na of het mij aangebodene
aan den norm voldoetja dan neen. Die norm
is mijn beoordeelingsfactor. Het hangt er dus
heel veel van af, welke mijn normen zijn.
Vooral in een tijd als de onze is het zeer ge
vaarlijk verkeerde normen te nemen. Zijn de
normen verkeerd, dan kan ik veel aan opbouwen
doen, maar zie, het eindresultaat is teleurstellend,
want ik heb een verkeerden maatstaf gebruikt.
Scheef staat het dak op het huis en scheef staan
de muren en straks dreigt bij eenigen storm het
geheel in te storten.
Nu valt het niet te ontkennen, dat vele men
schen, ook christenen, zich laten vangen door de
tegenstelling oud-nieuw. En ze meenen, dat oud
en nieuw als normen kunnen worden gebruikt.
Alles wat het verleden ons gaf, dat was minder
waardig. Vroeger, jatoen hadden we zulke
instellingen, gebruiken, gewoonten. Vroeger, ja...
toen was het zoo slecht. Maar nu, in den nieu
wen tijd, nu is alles anders geworden. Nu moet
alles anders worden, enkel en alleen omdat het
nieuw is.
Men meene niet, dat dit een houding is, die
enkel en alleen bij kinderen voorkomt. Kinderen
zullen een blinkenden gulden verkiezen boven
een verfrommeld papiertje van tien. Het nieuwe
trekt aan. Het nieuwe lokt.
Ieder weet, dat deze trek eigenlijk levenslang
in den mensch aanwezig blijft. Een nieuwe ver
schijning op den kansel is meer in trek dan een
oude. Een nieuwe ster aan den hemel trekt aller
aandacht. Een nieuwe mode vindt vooral bij de
dames veel belangstelling.
Anderen gaan uit van een tegenovergestelden
gedachtengang. Alles wat oud is aanbidden zij.
Preeken van Smijtegeld zijn meer in trek dan de
nieuwe. „Er zit meer in." Het nieuwe is zoo
„lucht". Oude boeken, oude meubelen, oude ge
woonten hebben hun hart gestolen. Ze moeten
niets hebben van al dat nieuwe gedoe. Verschrik
kelijk, wat een „nieuwe fratsen" tegenwoordig.
Neen, dan vroeger, toen was het anders. En
toen waren de menschen „deugdelijker". En de
kinderen waren „bescheidener". Enz. enz.
Vooral in onzen tijd zijn er nog al wat nieuw
lichters. Van de oude democratie, van de oude
instellingen, van ons vaderland, van al de ge
bruiken en gewoonten deugt letterlijk niets meer.
Wat we moeten hebben is totale afbraak en op
de puinhopen van het sombere verleden bouwen
ze een nieuwe toekomst. Wat de basis, het fun
dament is, doet er minder toe. Als het maar
nieuw is. Als het maar glanst en schittert. Als
het resultaat maar dit is, dat velen, zeer velen
door dit nieuwe worden aangetrokken.
Deze twee tegenover elkander staande cate
gorieën van menschen gaan uit van verkeerde
normen. Ze meten alles met den maatstaf oud
of nieuw. En zoo is hun oordeel dikwijls niet
juist. Want de normen waarmee we al het door
God gegevene moeten meten, is niet oud en
nieuw, maar de altijd wederkeerende vraag is
Is iets goed of kwaad.
Dat is de norm die de Heilige Schrift ons
geeft. Dat is de norm die wij christenen willen
handhaven. Dat is de norm waarmee we alle
daden, woorden, instellingen, nieuwigheden, oude
dingen willen meten.
Het oude is nooit goed, omdat het oud is. En
het is ook niet slecht, omdat het oud is. Het is
een van beiden goed of slecht, hetzij het is oud
of nieuw.
En het nieuwe is niet goed, omdat het nieuw
is. En het is ook niet slecht, omdat het nieuw is.
Het is een van beiden goed of slecht, hetzij het
is oud of nieuw.
Heel veel nieuwe dingen moeten we in deze
tijden accepteeren. En sommigen zijn zóó enthou
siast over al die nieuwigheden, dat ze zonder
meer accepteeren als goede dingen.
Dat dit in het licht van het Woord, dat altijd
maar weer vraagt of iets goed of slecht is, een
verkeerde levenshouding is, begrijpt de christen
zonder meer.
Maar dat wij menschen-van-de-kerk, heel vaak
ons zonder zin gehecht hebben aan oude dingen,
alleen maar omdat ze oud zijn, dat moeten we
toegeven.
Ik wil een paar voorbeelden geven. Hoe heb
ben onze vaderen niet geageerd tegen de fiets.
Vooral een dominee op een fiets, of een juffrouw
op een fietswel foei. Dat was echt een
symptoom van verval.
Lucifers, ze zijn uitgekreten als uitvindingen
van den duivel. Hoe is er geageerd juist in ker
kelijke kringen tegen de treinen. Een paus heeft
deze ook al door den Booze laten uitvinden.
Sommige kerkelijke kringen stellen er een eer
in, om in de mode een 50 a 100 jaar achteraan
te komen. (Daarmee keuren we het vooruitloo-
pen niet goed, hier gaat het om het verschijnsel
als zoodanig.)
Wat heeft het een moeite gekost voor tal van
predikanten, om een trouwring te mogen dragen!
En sommigen waren zoo goddeloos dit zelfs op
den kansel te doen.
Onder invloed van het mysticisme en purita
nisme hebben velen gemeend, dat het summum
van vroomheid was die booze wereld zooveel
mogelijk te mijden, haar scherp te becritiseeren
vanwege haar slechtheid, maar tot de bekeering
van die wereld geen vinger uit te steken.
Ik zou zoo kunnen doorgaan. Denk maar eens
aan de houding, zelf nu nog t.o.v. de sport, t.o.v.
de radio, t.o.v. muziek, enz. enz.
Nu wil ik gaarne altijd het goede zien, zoowel
in menschen als in dergelijke houdingen. En dan
is dit te waardeeren, dat het voortkomt uit een
houding, die onze menschen is aangekweekt. Ze
willen behouden, behouden, en nog eens behou
den wat de vaderen hun hebben overgeleverd.
Van het Woord Gods moet ge afblijven. Van de
belijdenis eveneens. En in hun zucht tot behoud
van deze twee enorme waarden, trekken ze de
lijnen wel eens al te ver door. Trekken ze de
lijnen ook wel eens krom. En zie, daar hoort
men uit alle hoeken die kerk met zijn conserva
tisme, met zijn behoudzucht, met zijn handhaven
van het ouderwetsche, is een belaching. Zulk een
hard en onbillijk oordeel komt voort uit het feit,
dat men den achtergrond van deze houding niet
kent.
Waar er echter in onzen tijd nu zooveel wordt
aangeboden dat nieuw is, daar zij men voorzich
tig in zijn oordeel. Men oordeele dan eerst, als
men oordeelen kan. En men legge geen verkeerde
maatstaven aan. Oud Europa is niet verkeerd,
omdat het oud is. En niéuw Europa is niet goed,
omdat het nieuw is. Iets of iemand is goed of
slecht, wanneer hij met den norm in overeen
stemming is.
En laten we dit goed in ons opnemen deze
norm wordt niet bepaald door menschen. Wie
dan ook. Niet door de knapste koppen en niet
door de grootste genieën. Deze norm wordt niet
gevonden in het laboratorium van geleerden noch
in de harten der menschen. Deze norm wordt
geheel alleen bepaald door Hem, die den mensch
geschapen heeft, zoo dat hij beantwoorden kon
aan het goede. Maar door eigen val en onge
hoorzaamheid van deze gave zich beroofd heeft.
De norm is de Wet des Heeren dat is de
norm die geldt voor alle terrein van het leven,
voor het leven in de kerk, voor het leven der
staat, voor het economisch en sociaal leven,
kortom voor alle leven. Laten we dan in deze
bewogen dagen heel scherp deze norm voor
oogen houden en ons niet laten betooveren door
den glans van het nieuwe of de roem van het oude.
A. H. OUSSOREN.