No* 32
Vrijdag 9 Augustus 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A* C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W, M. LE COINTRE, F. J. v* d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Maar het rijk en de heerschappij en
de grootheid der koninkrijken onder den
ganschen hemel, zal gegeven worden
den volke der heiligen der hooge plaat
sen, welks rijk een eeuwig rijk zijn zal
en alle heerschappijen zullen Hem eeren
en gehoorzamen.
Daniël 7 27.
Het is noodig, dat wij in dezen tijd van ge
weldige krachtmetingen en krachtverschuivingen
ons blijven vasthouden aan het woord van God,
dat altijd dezelfde kracht houdt en onveranderlijk
is en eenvoudigen wijsheid leert.
Het opgaan, blinken en verzinken van staten
en machten, zoo actueel voor onze dagen, is ook
aan Daniël niet vreemd geweest. En hij, die de
glans van Nebukadnezars hegemonie bewust
heeft meegemaakt en ook het verval en den on
dergang van het nieuw-Babylonische rijk onder
Belsazar, heeft niet alleen zelf iets daarvan be
leefd, maar God heeft hem en daarmee de kerk
daarvan in breeder verband en wijder strekking
openbaring gegeven.
Het is een aangrijpend kaleidoscopisch beeld,
dat in den droom aan Daniëls geest passeert
vier dieren, 't ééne nog vraatzuchtiger dan 't an
dere. En op 't vierde dier tien hoornen, en als
hij toeziet, tusschen die tien een zeer bijzondere
hoorn, die sterk uitgroeit, zoodat er drie andere
worden uitgerukt. In de laatste menschenoogen
en een mond, die snoevende woorden spreekt.
Zoo laat God aan Daniël zien er zal wente
ling zijn van heerschappijen, machtsontplooiing,
ook machtsvervalen na het vierde dier, waarin
we de Romeinsche macht hebben te zien, zal er
gedeelde heerschappij zijn. Tien hoornen, een
symbolisch getal om te zeggen dan niet meer de
wereld onder één scepter, een allesomvattende
wereldheerschappij, maar decentralisatie van
macht, ijzer vermengd met leem. En de bijzon
dere hoorn opkomend uit de politieke machts
verhoudingen blijkbaar en weer meer machts
concentratie bereikend dan voorheen, is 't rijk
van den antichrist, die woorden spreken zal tegen
den Allerhoogste en Zijn heiligen zal verstoren
en de wereldgeschiedenis zal willen dirigeeren en
de bestaande normen vernietigen en zij zullen in
zijn hand gegeven worden tot een tijd en tijden
en een halven tijd.
God geeft hier met breede penseelstreken een
tableau van de wereldgeschiedenis. Maar hier
knapt 't beeld af een nieuw tafereel komt, het
supplement van 't eerste na 't gezicht van de
dieren volgt nu het gezicht van de vierschaar
Gods de oude van dagen zet zich, zijn troon
vuurvonken, tienduizenden dienaren, de boeken
worden geopend aan de macht der dieren en
der hoornen wordt een eind gemaakt en er komt
Eén met de wolken des hemels als eens men-
schenzoon. Hem wordt gegeven heerschappij en
eer en het koninkrijk. En in onze tekst blijken
de heiligen van den Allerhoogste, dus het volk
Gods aan deze koningsheerschappij deel te ont
vangen.
Wat laat God hier aan Daniël zien Dithet
gewoel en beweeg van machten en volkeren zal
eindigen met het eindgericht Gods en met de
eeuwige koningsheerschappij van Christus, waar
aan allen, die Zijn verschijning liefhebben, deel
krijgen.
Wij neigen er tegenwoordig soms toe om ten
opzichte van de machtsontwikkeling in de wereld
te denken als dit maar goed komt en dat. We
kunnen ons uit het Woord Gods gerust stellen
het komt inderdaad wel goed, precies, zooals
God het naar Zijn Raad en wijsheid hebben wil.
Het geldt van alle machten, die zijn en komen
kunnen verlenging van leven is hun gegeven tot
tijd en stonde toe, d.w.z. alles heeft zijn van God
bestemden tijd, die niet is te overschrijden.-
Wij menschen kunnen van tevoren niet spre
ken van duizendjarige rijken, we kunnen ook niet
zeggen, dat bepaalde machtsconstellaties in de
zelfden vorm zullen blijven of weerkeeren. Dat
ligt buiten onze competentie. Maar naar het
Woord Gods kunnen we wel zeggen, dat er geen
enkele macht is of komt zonder Gods wil en dat
geen enkele macht ook maar één kwadraat
K.M. meer gebied krijgt of één geschiedenisjaar
tal langer tieren kan dan God het wil.
En wie Daniëls droom als Godsopenbaring
ziet, die gelooft ook, dat alle aardsche machten,
hoe indrukwekkend, hoe verbijsterend ook, voor-
loopig en tijdelijk zijn, nabij de verdwijning, al
leen maar voorbereidend het eeuwig heerlijk ko
ninkrijk van Jezus Christus, dat komen zal door
de catestrophe van het eindgericht heen, en waar
in zich mede verblijden zullen allen, die van
Christus zijn.
Dat komt. Dat is geen utopie, dat is open
baring. Bergen kunnen wijken en heuvelen wan
kelen, maar het Woord Gods blijft.
En wie daarvoor buigt, die vindt een bombar
dement net zoo goed een verschrikkelijk ding als
een ander en die is zeker niet blind of gevoelloos
voor de wereldschokkende dingen, die wij bele
ven, maar die blijft wel de juiste proporties zien.
Die ziet de historie niet maar in kleine stukjes,
die ziet de groote lijn waarop 't alles uitloopt
door alles heen, ook door de uiterste krachts
manifestatie van de hel in 't rijk van den anti
christ tenslotte heen naar den publieken kronings
dag van Eén, komende op de wolken des hemels,
als eens menschenzoon.
Dat is 't eeuwig rijk, dat komt, dan hebben
alle kwesties van levensruimte en volkskarakter,
van democratie of totaliteitsprincipe hun tijd ge
had, dan is Christus eeuwige koning over een
nieuwe wereld, waarin gerechtigheid woont, dan
is God alles in allen, dan zullen de geloovigen
als koningen heerschen.
Wie zoo de historie, ook de historie van 't
oogenblik beziet, onder dit openbaringslicht, dit
eeuwigheidslicht, kan weer beter Habakuk be
grijpen Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal
en men de kudde afscheuren zal uit de^kooi, zoo
zal ik nochtans in den Heere van vreugde op
springen. De HEERE Heere is mijn sterkte. Hij
zal mij doen treden op mijne hoogten.
Die hoort op deze Oud-Testamentische pro-
fetiën ook vandaag de Nieuw-Testamentische
echo Zie, Ik kom haastiglijk. En die dorst heeft,
die kome, en die wil, neme om niet.
En die overwint, Ik zal hem geven met mij te
zitten in mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen
heb en ben gezeten met mijnen Vader in Zijnen
troon.
Zierikzee. GIJSB. LEENE.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN
NEHEMIA.
Nehemia 10 3239 en 12 44 13 t 14.
Herstel van den zuiveren tempeldienst (IV).
(Zorg voor het heilig houden van den
tempeldienst.)
Nehemia zorgde dan voor de voorziening in
de stoffelijke behoeften van den tempeldienst,
nam ook maatregelen tot heiliging van de tem
pelgemeente, opdat Moabieten en Ammonieten
daaruit zouden geweerd worden, en deinsde niet
terug voor een kras optreden om den tempel
dienst heilig te houden.
Nadat het verlof van Nehemia twaalf jaar had
geduurd, van het 20ste tot het 32ste jaar van
Artahsasta, keerde hij naar Susan terug. Het
verlof zal waarschijnlijk al langer geduurd heb
ben dan hij zich dat eerst had voorgesteld. Mis
schien is hij ook wel door den koning ontboden.
Die afwezigheid had, gelijk we al zagen, na-
deelige gevolgen voor zijn werk, omdat niet meer
zoo trouw zorg gedragen werd voor den tempel
dienst.
In Neh. 13 4, 5 wordt van een ander kwaad
melding gemaakt.
Zoo van iemand duidelijk openbaar werd, dat
hij een vijand was van den waren dienst des
Heeren, dan van Tobia, de Ammonietische
knecht.
Hoe had hij samen met Sanballat telkenmale
gepoogd Nehemia te beletten de muren van Jeru
zalem te herbouwen en de stad Gods in eere te
herstellen. Hoe had hij gespot, dat, als een Jak
hals tegen de muur sprong, die dan weer zou
instorten. Zelfs had hij beraadslaagd met San
ballat om het bouwen van de muren met geweld
te beletten, zoodat Nehemia's mannen zich moes
ten wapenen om op een overval bedacht te zijn.
En zie tijdens Nehemia's afwezigheid laat men
dezen Ammoniet Tobia niet alleen in Jeruzalem
binnenkomen, maar voor hem wordt in den tem
pel een mooie kamer ingeruimd. En dat geschied
de niet smokkelsgewijze. Dat ging niet buiten
medeweten van de tempeloversten. Volgens 13 4
stelde Eljasib, de priester, die kamer voor Tobia
beschikbaar. En deze Eljasib wordt in 3:1
hoogepriester genoemd. De hoogste autoriteit in
den tempel had hierin de hand.
Een groote kamer, waar tevoren weggelegd
werden dingen, die noodig waren voor het spijs
offer en wierook en wat binnengekomen was van
de tienden van koren, most en olie, wordt op last
van Eljasib ontruimd. En Tobia maakt het zich
daar behagelijk. Hij laat er z'n meubelen indra
gen. Dat wordt Tobia's kamer.
Eljasib zag in dit alles niet meer en niet anders
dan een vriendelijkheid aan Tobia, wiens nabe
staande hij geworden was (13:4). In hoofdstuk
6 lezen we al van vele relaties, die Tobia in
Jeruzalem had. Hij zelf was met een Jeruzalem-
sche vrouw getrouwd (6:18) en een zoon van
hem Johanan had ook al een Jeruzalemsche
vrouw. Een kleinzoon van Eljasib was getrouwd
met een dochter van Sanballat den Horoniet
(13 28). Er was zoo vriendschappelijke omgang
tusschen hen. Zoo kwam de hoogepriester er toe,
dezen Ammoniet, dien hij meende vanwege z'n
hooge positie te moeten eeren, een kamer te ge
ven in den tempel.
Dat was dan echter wel een heel groot kwaad.
Wat voor indruk moest dat maken op het volk.
Dan moest het volk wel gaan denken, dat Tobia
nog niet zoo'n vijand was van Israël en dat Ne
hemia hem verkeerd behandeld had. Dan scheen
toch waar te zijn wat men vroeger van dezen
Tobia had gezegd, dat hij zoo'n goede man was
(6:19).
Zoo kreeg Tobia gelegenheid om in het tem
pelgebouw zelf Nehemia's levenswerk te onder
mijnen. En die gelegenheid heeft hij natuurlijk
gebruikt.
Het moet voor Nehemia, toen hij weer in Jeru
zalem terug was, een smartelijke ontnuchtering
zijn geweest te vernemen, wat Eljasib had durven
doen voor Tobia den Ammoniet een kamer in
één van de tempelgebouwen. Hoe spoedig wer
den de vruchten van z'n reformatorischen arbeid
weer vernietigd.
Maar dan treedt Nehemia ook krachtig op.
Hij geeft bevel, de meubelen van Tobia er uit
te werpen. ,,En het mishaagde mij zeer, zoo
wierp ik al het huisraad van Tobia buiten de
kamer" (13 8). Die kamer wordt dan gereinigd
met een ceremonieele reiniging en aan haar oor
spronkelijke bestemming teruggegeven. Gods
Huis mag alleen gebruikt voor den dienst van
God.
Hoe noodig is het te blijven waken tegen de
listige omleidingen van Satan, die alles, ook fa
milierelaties, weet te gebruiken om z'n doel te
bereiken.
Men zegt wel eens waar Christus een kerk
bouwt, daar bouwt Satan een kapel naast. Hier
was het nog erger Satan kreeg een kapel in
den tempel.
Dit lezende moeten we wel denken aan wat
gezien wordt in de Hervormde kerk. Aan onge-
loovigen, zelfs communisten, wordt een kansel
gegeven om propaganda te maken voor het on
geloof en het werk van Christus tegen te staan.
Wat indruk moet dat maken op de eenvoudigen!
Dan kan het schijnen, dat, wat die menschen lee-
ren, nog zoo kwaad niet is. Zoo worden de on
kundigen verleid, door hen, wier roeping het is,
voor hen te waken. Zoo laden dezen een groote
schuld op zich.
Daarom moeten we tegen die goddelooze prac-
tijken blijven getuigen, in de hoop, dat men ook
in de Hervormde kerk zal gaan beseffen, dat
zulke dingen in de kerk niet mogen geduld wor
den en dat kwaad moet worden weggedaan. To
bia hoort niet in een kamer van den tempel.
En wanneer familierelaties voor ons zouden
meebrengen het gevaar van af te wijken van
Gods weg, ja zelfs van het tegenstaan van Gods
werk, dan zullen we moeten denken aan het
ontzaglijk Woord des Heeren, dat, wie vader
of moeder, of vrouw of kind, liefheeft boven
Hem, Zijns niet waardig is.
En we zullen zoeken te wandelen in wat Hem
welbehagelijk is, bedenkende, dat we alleen door
de barmhartigheid van dezen grooten hoogepries
ter, een plaats kregen in het heiligdom Gods.
Buiten dezen Priester zouden ook wij daar
geen plaats hebben, maar deze Priester verwierf
door Zijn offer het recht om ons daar een plaats
te geven.
En is de plaats daar gegrond op Gods recht,
dan behoeft geen vrees ons te benauwen, dat we
die weer zouden verliezen dan zullen we daar
ook eeuwig wonen.
HEIJ.
TWEE KLIPPEN: VRIJHEID ZONDER
EENHEID, EENHEID ZONDER VRIJHEID.
Er zijn weinig woorden, die zoo in zwang zijn
als de woorden vrijheid en eenheid. Iedereen
spreekt er over; dat we toch vooral een eenheid
moeten zoeken op allerlei terrein van het leven,
en iedereen zegtwe moeten toch vooral zorgen,
dat we onze vrijheid niet verliezen.
Nietwaar eenheid willen we wel. We haten
allen het splijtzwammerige, het sectarische en
het schismatieke. We geven allen om het hardst
af op digenen, die zich afscheiden zonder nood
zaak van anderen en een nieuwe groep, partij,
vereeniging of wat ook stichten. We vinden dat
misbruik van rechten.
Ook het andere woord vrijheid, minnen we
als Hollanders zeer. We hebben er voor gevoch
ten. Niet alleen nu, maar ook in den tachtigjari
gen oorlog. Niet alleen toen, maar ook tegen
Engeland. We hebben er goed en bloed voor
over gehad, om als vrije Nederlanders te kunnen
leven en te kunnen sterven. We zingen graag
van de vrijheid en we hebben er nu ook nog heel
wat voor over.
Vrijheid en eenheidhet zijn twee groot
heden, die we liefhebben. Die we niet gaarne
willen missen. Maar we doen goed, om deze twee
woorden eens wat nauwkeuriger te bekijken.
Wat is eigenlijk vrijheid en wat is eigenlijk een
heid. Sluiten die twee elkander niet uit. Zijn het
geen twee elkander opheffende gedachten. Is het
niet zóó, dat als ik eenheid wensch, het dan met
de vrijheid uit is en omgekeerd als ik vrijheid
wensch, het dan met eenheid gedaan is
Ik wensch b.v. dat er in een gemeente
een absolute eenheid komt. Welnu, daartoe ga
ik als volgt te werkvoortaan moet ieder in het
zelfde pakje in de kerk komen in eenheidscos-
tuum. Voortaan moet ieder hetzelfde bedrag be
talen aan bijdragen eenheidsbijdrage. Voortaan
moet iedere arme hetzelfde bedrag ontvangen aan
ondersteuning eenheidsondersteuning. Voortaan
iedere maand dezelfde collecten eenheidscollec
ten, enz. enz.
Nu hoor ik al zeggen, dat dit dwaasheid is.
Accoordmaar we wenschten toch eenheid,
absolute eenheid En als we niet consequent zijn,
dan verkrijg ik die niet. Ge antwoord ja, maar
dan is de vrijheid zoek. Dan worden we gedron
gen en gedwongen naar een schema te leven en
dan is alle spontaniëteit uit het leven weg. Dan
wordt het een reglementenzaakje met den dood
in de pot zonder het vrije leven des geestes. In
derdaad Indien, het mogelijk ware zulk een
starre eenheid door te voeren, dan zouden we
een eenheid verkrijgen zonder vrijheid. Een een
heid zonder uit eigen beweging te kunnen hande
len, een eenheid zonder vrijwilligheid.
Ik neem nu het andere uiterste we wenschen
absolute vrijheid. Vrijheid zoo breed mogelijk.
We schaffen het uur van samenkomst af, want
we willen niet gebonden zijn aan een bepaald
tijdstip van samenkomen. Dat belemmert onze
vrijheid. We willen niet meer zingen en bidden
,,op commando". En we doen het voortaan zóó,
dat een ieder, die de begeerte krijgt, om eens te
zingen naar voren gaat en voorstelt een lied aan
te heffen. We willen immers vrijheid, zoo breed
mogelijk. We betalen natuurlijk geen bijdragen,
want we willen vrijheid. We geven de eene
maand niets, de andere wel. We laten de collec
tanten nu eens passeeren, dan weer zijn we haar
genadig. We willen toch vrijheid. We gaan zit
ten of staan waar we wenschen en we leven zoo
als ons hart het ons ingeeft, want we willen vrij
heid, zoo breed mogelijk.
Wederom hoor ik protest. Er wordt gezegd
neen, zulke vrijheid wenschen we niet. We wen
schen een vrijheid binnen bepaalde perken. Ja...
accoord, maar vrijheid binnen bepaalde perken
is belemmering. Dan bindt gé u zelf weer. Dan
zijt ge toch weer uw vrijheid kwijt. Dan legt ge
u zelf weer aan banden. En dit laatste, vrijheid
die aan banden ligt, vrijheid, die niet bandeloos
heid is, dat is het wat we zoeken.
In het voorafgaande hebben we nu wel ge
voeld, welke de twee klippen zijn. Ze zijn een
heid zonder vrijheid, en vrijheid zonder eenheid.
Beiden zijn te verwerpen. Wie een eenheid
wenscht, zoo absoluut, dat het persoonlijke ini
tiatief verstikt, dat de spontaniëteit uit het leven
weggaat, die kan nog wel dienst doen als slaaf
van Z.M. Bureaucratius, maar zulk een kan niet
staan in het volle leven.