No* 31
Vrijdag 2 Augustus 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F* STAAL Pzn., A* SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Toen zeiden die mannen Wij zullen
tegen dezen Daniël geene gelegenheid
vinden, tenzij wij tegen hem iets vinden
in de wet zijns Gods.
Daniël 6 6.
Ook tijdens Darius den Meder, die na de in
eenstorting van het Babylonische rijk onder Bel-
sazar, wellicht als procuratiehouder van den Pers
Cyrus op Babels troon was gekomen, wordt Da
niël verheven tot een der hoogste staatsambten.
Zijn kwaliteiten worden zoo hoog aangeslagen,
omdat de koning hem de portefeuille van eersten
minister der kroon wil aanbieden.
De sympathiën van den vorst worden echter
niet gedeeld door de hoogmogende heeren gou
verneurs der onderscheiden gewesten. Dat deze
oude Jood hem de loef afsteekt is geen pil, die
zij slikken willen. Zoo broeden zij op de snelste
methode om de pooten van Daniëls hooge zetel
weg te zagen. Maar de conclusie is deze wij
zullen geen gelegenheid vinden, tenzij wij tegen
hem iets vinden in de wet zijns Gods.
Dat is hier uit een hatend hart intusschen een
krachtbrevet voor de geloofshouding van Daniël,
voor de voortzetting van Gods genadewerk in
zijn volk ook in de zwaarste omstandigheden.
Dat leeuwenbekken gesloten blijven, als Daniël
in de kuil zit, dat is roem voor Gods macht en
genade, maar dat sluwe menschenmonden ge
opend worden tot zoo'n loffelijk getuigenis van
een knecht Gods, dat is ook roem voor Gods
macht en genade. Eerst weten ze geen ontrouw
in Daniëls dagelijksche levenshouding op te speu
ren, en verder weten ze goed op het punt van
zijn religie, van de wet zijns Gods zal hij geen
water in de wijn doen. Daniël, die in de hoogste
regionen van de magistratuur volop meegeleefd
heeft in de politieke en economische bedrijvig
heid van zijn dagen, heeft op die hooge plaats
zijn beginsel dus niet onder stoelen en banken
gestoken.
Een man met zooveel aanpassingsvermogen
onder levensvoorwaarden, die hem als gijzelaar
van een overwonnen volk onder vreemde macht
toch niet aangenaam konden zijn, dat de koning
hem rijkskanselier wil maken, maar die in zijn
hooge kring, in een heidensch milieu zoo leeft,
dat zijn omgeving er zeker van is ten opzichte
van zijn religie gaat hij niet overstag. Liever 't
risico van een leeuwenkuil dan hier transigeeren.
God gebruikt de volharding van Daniël in pro
fetisch belijden, priesterlijk bidden en koninklijk
dienen mede tot bewaring van zijn kerk in Babel
en zoo tot doortrekken van de lijn naar den
Christus, maar de Christus, dien de duivel ook in
Daniëls tijd niet heeft kunnen tegenhouden, eischt
vandaag van de kerk dezelfde verbondsgehoor-
zaamheid als bij Daniël.
Geen christendom van naam, met een gevulde
kerkbank nog wel, en een psalmvers en het ad
jectief „christelijk" hier en daar, maar in de da
gelijksche spheer van werk en handel, van gezin,
van maatschappij, van houding tegenover de
overheid van het christen-zijn weinig te merken,
maar een eer voor den naam van Christus.
En daarbij zoo levend, dat de wereld weet
kan gebeuren, wat wil, men trekt die kerk niet
af van gehoorzaamheid aan haar koning. Dat
moet de wereld niet alleen zien, als 't zoover
komt, maar dat moet ze van te voren al weten.
Zoo moet de kerk zich openbaren, dat ze 't weet.
Wij leven in een tijd, dat er veel gesproken
wordt over aanpassing. We moeten begrip too-
nen voor dit en voor dat. Het zij zoo. Als God
wil kunnen we overvloed hebben, kunnen we
ook gebrek lijden als God wil kunnen we vrij
zijn en ook slaven, ik vermag alle dingen door
Christus, Die mij krachten geeft.
Maar laten we bedenken, dat we ons zoo zul
len openbaren, of 't nu in de hoogste regeerings-
kringen is óf op den beganen grond van den man
van de straat, dat men van ons wete, van te vo
ren goed wete die kerk, die christen zal liever
geslagen, getrapt, geboycot worden, zal liever
ondergaan dan Christus verloochenen. In dat op
zicht mag er van accomodate geen sprake zijn.
Wij weten niet, wat God in de nabije toekomst
met de kerk doen zal. Wij hebben daar van te
voren ook niets mee te maken. Wel weten we,
dat God vandaag en altijd van de kerk wil, dat
wij leesbare brieven van Christus zijn.
Wanneer gij bidt, gaat in uw binnenkamer,
maar Daniël heeft zoo geleefd, dat de menschen
buiten die binnenkamer wel wisten, dat hij 't bid
den binnen de binnenkamer niet zou laten.
Zoo hebben wij ook nu te luisteren naar 't
woord van den Christus Wie mij belijden zal
voor de menschen, diens" naam zal Ik belijden
voor mijn Vader, Die in de hemelen is.
En dan weten we, dat God, Die om de ver
heerlijking van Zijn Naam Daniël redt uit de
leeuwenkuil en een andere keer Jan de Bakker
om de verheerlijking van Zijn Naam laat om
komen op de brandstapel, wat Hij ook over ons
beschikt, de Getrouwe is,
deze God is onze God
Hij is ons deel, ons zalig lot,
door tijd noch eeuwigheid te scheiden
ter dood toe zal Hij ons geleiden.
Zierikzee. GIJSB. LEENE.
A.S. DINSDAG DE GENERALE SYNODE
WEER BIJEEN.
In de Kerkbode van 3 Mei, na de beëindiging
van de tweede periode der Synode, schreven we,
dat het voornemen was, kort na Pinksteren weer
saam te komen tot afdoening van de zaak-Goos-
sens en de zaak-Drachten, en dan in September
weer te vergaderen tot behandeling van de leer-
geschillen.
Sinds werd ook ons land in den oorlog be
trokken. De Pinksterweek werd oorlogsweek.
Zoo was er geen sprake van, dat de Synode kort
na Pinksteren vergaderde. Het moderamen, waar-
aan de praeses Ds J. L. Schouten door den dood
ontviel, heeft nu de afgevaardigden saamgeroe
pen op Dinsdag 6 Aug. te Utrecht, blijkbaar van
oordeel, dat, nu langer uitstellen niet meer noo-
dig is, saamkomen noodzakelijk moet geacht.
En zeker terecht. De beide zaken, die dan
moeten worden behandeld, misten al te lang hun
eindbeslissing. Die kan dan nu tegemoet gezien
worden.
Op deze Synode zal dan ook ter sprake moe
ten komen, of het besluit om in September te
vergaderen tot behandeling van de meenigings-
verschillen, gehandhaafd moet worden.
Hierbij zal dan in 't oog moeten gehouden, dat
de toestand nu heel anders is dan toen in April
dat besluit viel. Toen waren we nog niet in den
oorlog betrokken. Helaas is dat sinds 10 Mei
veranderd.
Daarin reeds zou o.i. een voldoende motief lig
gen om het besluit van April in te trekken.
Over de behandeling van de meeningsverschil-
len bestaat ook al weer zooveel verschil onder
ons, dat hier ons wenschelijk voorkomt, een be
slissing daarvan uit te stellen tot in 1942, naar
de gewone orde, weer een Generale Synode
saamkomt.
Dan is er ruime tijd voor bezinning.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN
NEHEMIA.
Nehemia 10 3239 en 12 44 13 14.
Herstel van den zuiveren tempeldienst (UI).
(Zuivering van de tempelgemeente.)
De tempel, waarvan de dienst door Nehemia
weer was hesteld, was het Huis Gods, het Huis,
waar alleen het volk van God komen mocht.
Niet, dat het toegang had in heel den tempel.
In het heilige mochten alleen de priesters binnen
gaan en in het allerheilige had alleen de hooge-
priester toegang. De plaats van het volk was in
den voorhof. Daar mocht het komen om z'n of
fers te brengen en den zegen te ontvangen.
In dien voorhof mochten dan ook echter alleen
Israëlieten komen heidenen waren daar buiten
gesloten. In den lateren tempel van Herodes was
een apart voorhof der heidenen.
De heilige tempel moest ook in dien zin heilig
gehouden worden, dat Israël daaruit de heidenen
zou weren.
En zéér nadrukkelijk was de toegang ontzegd
aan de Ammonieten en Moabieten.
Deut. 23 3 Geen Ammoniet noch Moabiet
zal in de vergadering des Heeren komen, zelfs
hun, tiende geslacht zal in de vergadering des
Heeren niet komen tot in eeuwigheid.
Dat zij zoo met name werden genoemd was
om de houding, die zij in de woestijn tegenover
Israël hadden ingenomen.
Het was, naar Deut. 23 4, omdat zij Israël op
den weg niet waren tegengekomen met brood en
water, als het Egypteland uittoog. Het was ook,
omdat zij tegen Israël gehuurd hadden Bileam,
den zoon van Beor, om Israël te vloeken.
Daarmee was niet bedoeld, dat Israël gansch
geen omgang met Moabieten en Ammonieten zou
mogen hebben. Ze mochten met hen wel zaken
doen, maar hen niet toelaten in de heilige ver
gadering van het heilig volk niet toelaten dus
in den tempel.
Maar ondanks dat uitdrukkelijk verbod des
Heeren had men toch Moabieten en Ammonie
ten in den tempel toegelaten. Men lette niet meer
op de grens tusschen Israël en de heidenen, en
die bij deze heidenen zelfs bijzonder moest in 't
oog gehouden worden. Men liet ze toe, men zag
nauwelijks vreemden in hen huwelijken met
vrouwen van deze stammen kwamen veelvuldig
voor. Waarom zou men hen dan uit den tempel
weren
Als dan echter uit de wet des Heeren ook
deze verbodsbepaling aan het volk wordt voor
gelezen, wordt het besluit genomen, hen niet
meer in den tempel toe te laten.
In den heiligen tempel Gods, waar het heilig
volk vergadert, mag alleen dit volk Hem dienen.
Hierin worden dingen gezegd, die ook verstaan
werden in de dagen der Afscheiding en der Do
leantie.
In de samenkomst der gemeente mogen ook
ongeloovigen komen om de prediking te beluis
teren, maar tot de eigenlijke gemeente behooren
ze niet. De gemeente heeft rechten, die aan de
ongeloovigen, zoolang zij in hun ongeloof vol
harden, niet mogen toegekend worden. Aan het
heilig Avondmaal mogen ongeloovigen niet wor
den toegelaten bij den heiligen Doop kunnen
zij niet optreden om hun kinderen te presenteeren.
Dat alles was vanouds in de Gereformeerde
Kerken in ons vaderland bekend. Maar er kwam
verslapping in de kerkelijke tucht. Menschen van
wie heel duidelijk was, dat ze niet tot de kerk
konden gerekend worden werden toegelaten. Zoo
werd Gods verbond ontheiligd.
Het was voor die zonde, dat de oogen open
gingen en het was in 1834 en 1886 toen óók, dat
met die zonde gebroken werd. Ongeloovigen mo
gen niet gerekend bij Gods heilige gemeente. De
sacramenten moeten heilig gehouden worden.
Toegang daartoe mag alleen worden verleend
aan hen, die verklaren den Heere te willen die
nen als geloovigen in den Heere Jezus Christus
en die deze belijdenis met hun wandel bevestigen.
De reformatie der kerk vordert, dat dit te allen
tijde worde bedacht. Zoo licht komt er verslap
ping. Men wil dan de menschen niet voor 't hoofd
stooten, zegt men, en laat ook toe die niet be
antwoorden aan den norm, dien de kerk moet
stellen. Of, er wordt nagelaten met de kerkelijke
tucht te behandelen de leden der kerk, die af
wijken in leer of leven. Men laat dat na zoo
wordt dat verdedigd om die menschen nog
vast te houden, omdat ze anders heelemaal van
de kerk zouden vervreemden.
Dit alles nu is niet naar Gods Woord. Er is
een onderscheid tusschen de menschen, dat op
het terrein van de kerk niet uit het oog mag
worden verloren. Dat is niet het onderscheid
van ras en bloed. In Christus is geen onderscheid
tusschen volk en volk. In Hem is niet Griek en
Jood, barbaar en Scyth, maar Christus is alles
en in allen, Col. 3:11.
Maar deze Christus stelt zelf wel een onder
scheid tusschen die in Hem gelooven en die Hem
verwerpen. Alleen die Hem aannemen door het
geloof vormen Zijn heilige gemeente en die al
leen mogen toegelaten worden tot het heilig
Avondmaal. Maar, die zich met hun belijdenis en
wandel aanstellen als ongeloovige en goddelooze
menschen moeten van het heilig Avondmaal ge
weerd.
Dit besef moet in de gemeente blijven leven.
Niet om in farizeesche hooghartigheid zich zelf
beter te wanen dan anderen en het aan eigen
voortreffelijkheid toe te schrijven, als men tot
het heilig Avondmaal toegang ontving. Wie als
geloovige dezen toegang kreeg, ontving dien dan
door de genade Gods, want het geloof is Gods
gave.
Maar dat besef moet er zijn in gehoorzaamheid
aan den Koning der kerk, die niet als lid van
Zijn kerk, wil erkend zien, wie Hem, den Koning
verwerpt.
HEIJ.
NOGMAALS:
EEN CHRISTELIJKE ROEPING.
Voor veertien dagen hebben we geschreven,
dat we als christenen tegenover onzen naaste,
met wien God de Heere ons in aanraking brengt,
wie dit ook moge zijn, een roeping hebben. We
haalden daarbij den text aan Gij hebt gehoord,
dat er gezegd is gij zult uw naaste liefhebben
en uwen vijand zult ge haten. Maar ik zeg u
Hebt uwe vijanden lief, zegent ze, die u ver
vloeken doet wel dengenen die u haten, en bidt
voor degenen, die u geweld aandoen en die u
vervolgen.
Van verschillende zijden gevraagd om uitleg
van deze woorden, voldoe ik gaarne aan deze
verzoeken.
We schreven toen om deze text te verstaan,
moeten we het woord vijand goed verstaan.
Voorts, dat ook wij als Nederlanders de onder
scheiding maken tusschen le. een persoonlijke
vijand in de verhoudingen van het alledaagsche
leven. En 2e. een nationale vijand, die als ver
tegenwoordiger van een vijandig leger tegenover
me staat.
We hadden wellicht goed gedaan door ook
nog mede te deelen, dat het Grieksch zelfs twee
verschillende woorden kent voor deze aanduiding
van een vijand. De vijand in het dagelijksch le
ven, die we iederen dag zien, dat is een ech-
thros, de nationale vijand, dat is een Po-lee-mios.
Dit eerste woord nu staat in deze text. Dus
dat we diegenen met wie we dagelijksch in aan
raking komen, die a.h.w. burgers zijn geworden
in onze omgeving, dat we diegenen moeten lief
hebben, zegt onze Heiland.
Laat ik de exegese van dezen text maar eens
doorgeven, die Prof. Grosheide in zijn weten
schappelijke commentaar geeft op dit schrift
woord „De naaste", zegt Prof. Grosheide, „ziet
blijkens het verband in de eerste plaats op den
volksgenoot. Het daartoe te beperken gaat te
ver, het is, als Jezus leerde Luc. 10 (gelijkenis
van de barmhartige Samaritaan) ieder, met wien
God ons in aanraking brengt» Dat was voor den
Israëliet in Mozes' dagen vrijwel uitsluitend de
volksgenoot".
Van de woorden hebt uw vijanden hef, ze
gent ze die u vervloeken, zegt Prof. Grosheide
„vijand is persoonlijke vijand. Toch zal in ver
band met tollenaren en heidenen wel in de eerste
plaats aan nationalen vijand zijn gedacht, waar
van men een persoonlijken maakte
Wat Christus in het licht stelt is niet iets
nieuws, het is wijzen op de door de Farizeërs
verwaarloosde zijde, die blijkens de reeds ge
noemde plaatsen ook in de wet te vinden was."
Verder zegt Prof. Grosheide nog „Zelf gaf
Jezus het voorbeeld Luc. 23 34, waar staat
Vader vergeef het hun, want zij weten niet, wat
zij doen. Ook Hand. 7 59 En zij steenigden
Stefanus, aanroepende en zeggende Heere Je
zus, ontvang mijn geest. En vollende op de knie
ën, riep hij met groote stem Heere, reken hun
deze zonde niet toe. Ook de persoonlijke vijand
behoort tot de naaste." Tenslotte zegt Prof.
Grosheide„bidden voor wie ons vervolgen,
geven beiden aan meer de actieve zijde, meer
een naar buiten treden. Liefhebben van den per
soonlijken vijand doet meer aan de gezindheid
denken. Eerst door liefde in het hart is het gebod
Gods te volbrengen niet bij een legale wetsuit-
legging."
Tot zoover deze hooggeleerde.
Nu is het waar, dat we met hét woord liefde
en liefhebben altijd zeer voorzichtig moeten zijn.
Wat is hef de
In het groot N. Test. woordenboek worden
niet minder dan 35 bladzijden gewijd aan het
woord, dat in onzen text voorkomt. Laat ik
trachten met een paar voorbeelden duidelijk te
maken, wat zeker niet bedoeld wordt door onzen
Heiland. Stel u voor, dat een slechte vrouw of
verdorven meisje met deze woorden in de hand
zegtik moet toch ook mijn vijanden liefhebben
en zóó verleiden wilVaders-van-kinderen en
verloofden. Dezulken mogen het woord liefde in
den mond nemen, maar in den grond der zaak
is het haten. Liefde doet ons den naaste bij den
Heere brengen, maar dergelijk optreden doet ons
den naaste afbrengen van het leven naar Zijn
geboden.
Ik wil een ander voorbeeld geven. Zou de Hei
land onder liefhebben van den vijand verstaan,
dat we uit vrees voor hem onze belijdenis ver
stoppen Dat we kruiperig en bang voor mogelijk