No* 30 Vrijdag 26 Juli 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COENTRE, F. J. v* d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn„ A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DAAR IS EEN GOD IN DEN HEMEL. Daniël antwoordde voor den koning en zeide De verborgenheid, die de ko ning eischt, kunnen de wijzen, de ster renkijkers, de toovenaars en de waar zeggers den koning niet te kennen ge ven maar er is een God in den hemel, Die verborgenheden openbaart. Daniël 2 27, 28a. Nebukadnezar heeft gedroomd en één van de gevankelijk weggevoerden van Juda moet Nebukadnezar uit zijn droom helpen. Die ééne is een gezant Gods en spreekt daarom anders dan de wijzen der wereld. Hij verheft zich niet op het feit, dat hij nu eens kan, wat anderen niet kunnen. Hij „solliciteert niet naar een lintje". Daniël gaat eerst naast de anderen staan, maar isoleert zich toch ook tegelijkertijd van hen. Was hij zelf gelijk die anderen, met hetzelfde wereld- sche uitgangspunt, zoo zou hij den koning even min van antwoord kunnen dienen. Dat is binnen de beperkte gegevens van menschenverstand niet mogelijk. Maar er is een God in den he mel. De gezant wijst af van zichzelf. Hij roemt niet zichzelf en eigen bekwaamheid, maar God, Die hem zendt. Daniël is door niets anders van belang dan door zijn boodschap God heeft den koning iets te zeggen God heeft ook Daniël de verklaring niét den droom bekend gemaakt. Mij is de verborgenheid geopenbaard, niet door de wijsheid, die in mij is boven alle levenden, maar door Gods openbaring is het onmogelijk-voor- menschen mogelijk geworden. Nebukadnezar moet afzien van den gezondene en heenzien naar den Zender, opdat God in Zijn knecht verheer lijkt wordedaar is een God in den hemel Dat is altijd de inhoud van hetgeen een gezant heeft te zeggen. Het is niet moeilijk om in de woorden van Daniël te hooren dóór-klinken het Woord van den éénen grooten Gezant des hemels, Jezus Christus, Die heenwijst naar Zijn Zender, als Hij spreekt„De woorden, die Ik tot u zeg, spreek Ik niet van Mijzelf, maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Hij heeft Mij een gebod ge geven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal". Hier is het kenmerk van alle profetie, dat daarin doorklinkt de stem van Hem, Die van alle profetie de volkomen vervulling brengt en is Het licht, dat de profeet Daniël brengt in Ba- bel, is nog maar het eerste, vooruitgeworpen schijnsel van het groote licht, dat schijnen gaat in Hem, Die zeggen kan Wie Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Hij is de hoogste Profeet, die ons den verbor gen Raad en wil Gods van onze verlossing vol komen geopenbaard heeft. In Hem is het on mogelijke binnen wereldsche gegevens mogelijk geworden in Hem is het Woord vleesch ge worden. En Hij heeft, als de gezondene des Va ders altijd en overal hèèngewezen naar Zijn Zen der, opdat dé Vader in Hem zou verheerlijkt worden. Daarom is dat óók de inhoud van Daniël's boodschap de gezant wijst af van zichzelfdaar is een God in den hemel, Die verborgenheden openbaart Zoo staat de kerk van Christus met haar bood schap in de wereld. Wat heeft die kerk te zeg gen? Die kerk spreekt anders dan de wijsheid der wereld. Zij verheft zich niet op eigen geeste lijk bezitzij heeft het nooit over zichzelf, zij steekt de wereld de oogen niet uit. Neen, zij zegt het ootmoedig tot de wereldbinnen de beperkte gegevens van menschenverstand en we reldwijsheid komen wij geen stap verder dan U en zijn wij evenzeer in een zondige beperktheid gevangen, maar en daar ligt de rijkdom van de kerk maar daar is een God in den hemel, Die verborgenheden openbaartja, de kerk mag nog méér zeggen daar is een God in den hemel, Die wat voor menschen eeuwig verborgen en onmogelijk was, in den Zoon Zijner liefde heeft geopenbaard Zoo is de kerk van Christus met haar boodschap Gods gezant in de wereld. Zijt gij een levend lid van die kerk? Dan wijst ge steeds af van U zelfik ben van mezelf even angstig voor leed en gevaar als U, ik weet zelf evenmin wat er uit deze tijden wor den moet, maar er is een God in den hemel Daarin ging het licht op over Babel, over het leven der volkeren, tijdens de ballingschap. Daarin gaat het licht op over onze wereld, nu en altijd. God weet, hoe de tijden der toekomst worden, maar waar de kerk ook zal staan, in vrijheid of in ballingschap of in vervolging, als een knechtenvolk toch zal de wereld het van het licht uit de kerk moeten hebbende wereld kan zonder Christus niet zijn Zoo zal de kerk des Heeren blijven staan tot aan den dag van Zijn glorievolle wederkomst in vrijheid, als God het geeft of in slavernij, als God het wil, maar dan in slavernij als een man uit de gevankelijk weggevoerden van Juda, als een Godsgezant, als een handwijzer naar Boven daar is een God in den hemel Souburg. TH. H. VAN ANDEL. 3 AUGUSTUS NAAR „KORENBLOEM Al sinds jaren is het de gewoonte, op een Za terdag in Augustus de leden van onze Jongelings- en Meisjesvereenigingen op heel Walcheren saam te brengen in een openluchtsamenkomst in den boomgaard van de hofstede „Korenbloem" onder Serooskerke. Die samenkomsten hebben ongetwijfeld veel vrucht afgeworpen voor het vereenigingsleven, omdat het meestal gelukte bekwame sprekers te vinden, die tot den arbeid konden bezielen en honderden van onze jongens en meisjes daar kwa men, niet alleen om elkander te zien, maar ook om naar hun woord te hooren. Ondanks het aantrekkelijke, dat gelegen is in het eerste, het elkander zien, bleef de opkomst niet op het peil van vroeger, ook al waren de sprekers uitnemend voor hun taak berekend. Er kunnen verschillende factoren worden ge noemd, waaruit dat te verklaren zou zijn. Als een voorname factor kan aangemerkt, dat wan neer van een zaak, hoe goed ook, het „nieuwe" afgaat, bij velen de bekoring daarvan verdwijnt. Nu is dit niet altijd een betreurenswaardig verschijnsel. Menschen, die pas een radio aan schaffen, laten die soms in den eersten tijd den heelen dag aanstaan, maar straks gaat het „nieu we" er af, en het toestel moet urenlang zwijgen. Daarvan valt dan geen kwaad te zeggen, eerder veel goeds. En de buren zullen zich daarom wel gelukkig prijzen. Het zou echter wel een kwaad zijn, wanneer die factor, van gewenning ook hier een rol zou spelen. Er zijn dingen, die altijd waarde hebben en wanneer die dan telkens terugkeeren en het „nieuwe" er dus afgaat, mag dat niet daartoe leiden, dat we ze minder gaan waardeeren, maar moet dat integendeel ons nopen tot dankbaar heid. Zullen we het minder waardeeren, dat de zon eiken morgen opgaat, omdat we dat al zoo veel jaren beleefd hebben en dat geen „nieuws" meer is Onder die dingen, die groote waarde hebben rekenen we ook, dat onze jonge menschen op Walcheren ééns per jaar in een groote vergade ring saamkomen om zich te laten bezielen tot den belangrijken arbeid op hun vereenigingen en el kander te bezielen door blijk te geven van hun belangstelling daarvoor en meeleven daarin. En, als er nu maar één zoo'n vergadering in het jaar is, kan men aan den factor van gewen ning toch ook niet heel veel kracht toekennen. Dan moeten we naar andere gaan zoeken, en dan zou het toch zeer te betreuren zijn, wanneer we zouden moeten gaan denken aan verflauwing in het besef van het voorrecht, dat we in onze jeugdorganisaties genieten. Toch zou het kunnen zijn, dat we hiermee aanwezen wat de voornaamste reden is van het verminderd bezoek. De apostel Paulus laat in 2 Cor. 6:1 dit vermaan hooren„en wij als medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben". De Corinthiërs hadden van God een genade ont vangen, maar Paulus moest vreezen, dat ze die tevergeefs zouden ontvangen hebben, omdat ze die niet recht gebruikten. Die zonde zou zich ook hier kunnen voordoen. Een genade Gods is te noemen, dat onze jonge menschen in vrijheid konden vergaderen, om met elkander Gods Woord te onderzoeken en daaruit licht te ontvangen voor het heden en voor de toekomst. Dat Woord heeft een belofte voor dit en het toekomende leven, voor wie dat houdt. „Wie den wil Gods doet, blijft in der eeuwig heid" (1 Joh. 2: 17). Hoe groot dat voorrecht te achten is, hebben we beseft, toen de vrees opkwam, dat ons dat wel eens ontnomen zou kunnen worden. Maar laat dit er ons dan ook toe brengen om dat voorrecht meer dan ooit te waardeeren, die genade Gods op te merken en dankbaar te ge bruiken. Dezer dagen moeten we vaak denken aan wat er staat in Hebr. 10:36: „Want gij hebt lijd zaamheid van noode, opdat gij, den wil Gods gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdra gen", of in de nieuwe vertaling „Want gij hebt volharding noodig, om den wil Gods doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is". Er is volharding noodig, en daarvoor behoeven we kracht en bezieling, kracht om weerstand te bieden aan verkeerde beginselen, die met schoo- nen schijn zich maar niet alleen aanbieden, maar opdringen. Bezieling om de kracht te doen wer ken. Die kracht en bezieling kunnen er alleen ko men door de werking van den Heiligen Geest. Maar de H. Geest werkt middellijk, en van zulk een vergadering kan die kracht en bezieling uitgaan. Daarom 3 Augustus naar „Korenbloem". In dezen tijd is velerlei demonstratie verboden. Maar er is de vrijheid om op 3 Aug. te laten zien, door een groote opkomst, dat onze jonge menschen willen vasthouden aan den dienst Gods en aan de bestudeering van de beginselen die, geput uit Gods Woord, steun geven aan het ge- heele leven. We willen ons in deze opwekking niet alleen richten tot onze jonge menschen, hoewel tot hen het eerst en het meest, maar betrekken daarin ook de ouderen, de vorige generaties, die vroe ger optrokken naar „Korenbloem" en ook de ouders. Zij moeten verstaan, wat een gezegend instituut in de jeugdvereenigingen geboden wordt, om hen te helpen bij de opvoeding van hun kinderen. Laten zij, zoo het hun mogelijk is, dan ook den landdag bezoeken en toonen, hoe zij den arbeid onzer jeugdorganisaties hoogelijk waar deeren. Het moet op 3 Aug. eens extra vol worden. En de Heere moge die samenkomst dan ze genen en tot rijken zegen stellen. DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN NEHEMIA Nehemia 10 32—39 en 12 44 13 14. Herstel van den zuiveren tempeldienst (II). (Zorg voor de stoffelijke behoeften van den tempeldienst.) De zorg van Nehemia voor de voorziening in de stoffelijke behoeften van den tempeldienst, die een deel was van z'n reformatorischen arbeid om den smaad des Heeren weg te nemen, wordt altijd gevonden, wanneer er in reformatorische tijden komt een zoeken van de eere des Heeren in den dienst van Zijn Huis. Dan komt er ook een zorg voor de voorziening in de stoffelijke behoeften van den dienst des Heeren. Er is onderscheid tusschen toen en nu. De dienst des Heeren is, niet wat het wezen maar wel wat den uiterlijken vorm aangaat, veranderd. We hebben geen tempel meer met een altaar, waar offeranden worden gebracht. Geen tafel der toonbrooden, waarop in geregelde afwisse ling versche brooden moeten neergelegd worden, 't Is niet noodig een afdeeling brandhout te or- ganiseeren, ook gelden voor ons niet meer de bepalingen van de wet aangaande tienden en eerstelingen. Dat alles is voorbij sinds de ceremonieele wet ten hun vervulling vonden, in de verschijning en in het werk van den Heere Jezus Christus. „En een iegelijk priester stond wel alle dagen dienende en dezelfde slachtofferen dikwijls offe rende, die de zonden nimmermeer kunnen weg nemen, maar Christus, één slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid geze ten aan de rechterhand Gods." (Hebr. 10:11, 12.) „Want met ééne offerande heeft Hij in eeuwig- heiid volmaakt degenen, die geheiligd worden." (Hebr. 10 14). Maar al is nu die Oud-Testamentische vorm van den dienst Gods verdwenen, de dienst des Heeren is gebleven. Jezus kwam niet om de wet van Mozes af te schaffen, maar te vervullen. Voor den tempeldienst kwam de kerkedienst en ten opzichte van dien kerkedienst eischt het vierde gebod, naar den Catechismus, „dat de kerkedienst of het predikambt en de scholen onderhouden worden", want we moeten „inzon derheid op den Sabbat, dat is op den rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk komen om Gods Woord te hooren, de Sacramenten te gebruiken,. God den Heere openlijk aan te roepen en den armen Christelijke handreiking te doen". Er moet een kerkedienst zijn en die vraagt voorziening van stoffelijke behoeften. Daarvoor is noodig een kerkgebouw, een lokaal, waar de jeugd kan onderwezen worden en de kerkeraad kan vergaderen. In ons klimaat is er zelfs be hoefte aan brandstoffen. De dienst des Woords en der Sacramenten vereischt, dat iemand zich daaraan geheel geven kan, waarom de gemeente voor z'n levensonderhoud zorgen moet, opdat hij zonder zorg van het Evangelie leven kan. Als er nu een opgewekt geestelijk leven is, wordt met blijdschap deze roeping aanvaard en gevolgd. Dat wil niet zeggen, dat men dan ook altijd alles bereikt wat men gaarne bereiken zou. Dan moet weieens genoegen genomen met een kerkgebouw, dat maar heel sober is. Dan kan het zijn, dat het „zonder zorg van het Evangelie leven" niet ten volle bereikt wordt. Maar dan is dat zoo, omdat men niet meer kan. Als men meer kon doen, zou men het ook doen. Is het, dat men het gewenschte doel niet bereiken kan, dan is er toch een ernstig pogen om het zoo dicht mogelijk te benaderen. Zoo is dat gezien in de dagen der Afscheiding en der Doleantie. Staat er in 12 44, dat Juda vroolijk was over de priesters, in die dagen was men verheugd, als men zoover kon komen, dat er een kerkgebouw kwam en als er dan ook nog een dominee kon beroepen worden, dan was het feest, dan zag men daarin een bewijs van Gods gunst. En dan werd met ernst gepoogd om dien kerkedienst zoo goed mogelijk te verzorgen. Wat zijn er in die dagen met groote blijdschap vaak groote offers gebracht. Op den duur werd verstaan, dat het gewenscht was, de inkomsten voor de kerk te vinden in den weg van vaste kerkelijke bijdragen, en tot die bijdrage voor de kerk behoort dan ook die voor den Zendingsarbeid. Is het, dat de Oud-testamentische wet van de tienden voor ons niet meer geldt, dit moeten we toch uit die wet leeren, dat de voorziening in de stoffelijke behoeften van den kerkedienst niet is een zaak van barmhartigheid en allerminst van willekeur, maar dat elk lid der kerk naar vermo gen daarvoor behoort bij te dragen. Dat dit besef al meer doordrong is een reden tot blijdschap. Maar ook hier moet dan gewaakt tegen inzin king en! verslapping. Toen Nehemia weg was, liep het weer mis en namen de Levieten de vlucht naar hun akkers om in hun onderhoud te kunnen voorzien. 't Is niet voldoende, dat men eenmaal een goede regeling heeft voor de vaste bijdragen. Als men niet toeziet en het op peil houdt, gaat het weer mis. De broeders, die met de zorg hiervoor be last zijn weten dat wel. Ze hebben niet altijd aangename ervaringen. Ze moeten vaak telkens weer op deze roeping wijzen. Zij mogen dan bedenken, dat het in Nehemia's dagen ook zoo was. En ook, dat, toen Nehemia die zaak weer ter hand nam, het volk weer tot de goede gehoor zaamheid terugkeerde. Voor hen, die bijzonder met deze verzorging belast zijn, is hier de grootste verantwoordelijk heid. Zij moeten zich bewust zijn, dat ze ook hierin den Heere hebben te dienen. Wat zou het toch worden, als door het na laten van deze roeping de dienaren des Woords door allerlei bijwerk zouden moeten zoeken in hun levensonderhoud en dat van hun gezin, te voorzien en zij zich niet meer geheel aan hun eigenlijke levenstaak konden geven. We wijzen nog eens op 12 44, dat Juda vroo lijk was over de priesters. In het herstel van het werk der priesters zagen ze en terecht een bewijs van Gods genade en trouw over Zijn volk. Laat er in de gemeente blijdschap zijn over den grooten Priester over het Huis Gods, onzen Heere Jezus Christus, door Wien we vrijmoedig heid hebben om in te gaan in het heiligdom, laat er zijn blijdschap en dankbaarheid over de ge nade en de trouw Gods, ons in dezen Priester betoond, als we een kerkedienst mogen hebben, waarin Zijn Woord wordt gebracht en een Zen- dingsdienst, waardoor Zijn Naam aan heidenen en Mohamedanen wordt gepredikt. Dan zullen we met blijdschap brengen de offers, waartoe we in staat zijn, opdat die kerkedienst, dat is ook die Zendingsdienst, onderhouden worde. Als we door Gods genade behöoren tot een kerk, die Gereformeerd, gezuiverd werd, sluit dat in de roeping te blijven reformeeren, opdat hoe langer hoe meer in alle dingen van het ker kelijk leven worde gevraagd naar den wil Gods en gewandeld worde in Zijn weg. HEIJ.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1