VAN VERRE EN NABIJ»
FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
VERLOST.
macht, toen zij hier binnenkwam, voor zooveel
de burgerlijke bewindvoering betreft, aan den top
een vacuum vond, tengevolge van het uitwijken
onzer regeering naar het buitenland. De over
winnaars hebben die ledige ruimte opgevuld door
zelf de leiding van het burgerlijk bestuur in han
den te nemen. Bij die feiten hebben we ons neer
te leggen en tegelijk die vrijheden, die ons ge
laten zijn, te benutten.
Gerekend met de verhoudingen zooals zij
door de bezettende macht worden gezien,
mogen wij, naar spr. meent, ook openlijk
getuigen van onze hoop op een toekomst,
waarin Nederland weer vrij en onafhankelijk
zal zijn. Maar dan zal men de voorwaarde,
die gesteld werd ook loyaal moeten
nakomen. Op dat gebied heeft elke Uni
versiteit, de V.U. niet in de laatste plaats,
een hoofdtaak.
De V.U. moet zichzelf een zoo klaar mogelijk
beeld van de toekomst vormen en mede leiding
geven aan de diepgaande wijzigingen die,
ongeacht de afloop van den oorlog, ongetwijfeld
ook bij ons zullen intreden. De leden en begun
stigers moeten dat werk mogelijk maken door
voorziening in haar stoffel ij ke behoeften.
Waarschijnlijk zeer moeilijk. Maar één ding moet
voor het Geref. volk vaststaanwe laten een
onmogelijk onze lippen niet passeeren. Daar
toe bekwame ons God Almachtig.
Zij, die het voorrecht hadden dezen V.U.-dag
mee te maken, zullen wel gesterkt in het geloof
naar huis zijn teruggekeerd.
Moge iets daarvan door dit verslag ook onder
ons gevonden worden en doe het ons met trouw
en veerkracht den arbeid voortzetten tot Gods
eere en tot heil van land en volk.
HEIJ.
EEN CHRISTELIJKE ROEPING.
We zijn er nu langzamerhand aan gewend
door onze steden en dorpen Duitsche officieren
en soldaten te zien loopen. Wel komt dan tel
kens bij ons nog de vraag op „Zal dat zoo
blijven maar we zien er niet zoo vreemd meer
van op als in de eerste dagen. We raken ook
aan deze toestand van bezetting gewend. Wat
natuurlijk geheel iets anders beteekent, dan dat
we het er mee eens zouden zijn. Maar de feiten
zijn nu eenmaal, dat het leven rekening moet
houden met de ons land bezettende macht. We
gevoelen dit op allerlei terrein. En of dit ons
aangenaam of niet aangenaam is, is een andere
kwestie.
Boven dit artikel schreven we „Een Chris
telijke roeping". En wel omdat naar mijn over
tuiging er vele christenen zijn, die hun roeping
tegenover de Duitsche officieren en soldaten niet
verstaan. Laat ik trachten nauwkeurig te zeggen,
wat ik bedoelwe brengen in deze dagen zoo
weinig de woorden van den Heiland in practijk,
als hij spreekt tegen zijn volksgenooten„Gij
hebt gehoord, dat er gezegd isGij zult uw
naaste liefhebben, en uwen vijand zult ge haten.
Maar Ik zeg u Hebt uwe vijanden lief en bidt
voor wie u vervolgen, opdat gij zonen moogt zijn
van uwen Vader, die in de hemelen is". Nu
moeten we echter deze woorden niet op de
klank af zóó gaan verklaren onze vijanden, dat
zijn de menschen, die we niet mogen, die ons
antipathiek zijn, die ons land bezet hebben. Diege
nen tegen wie onze soldaten hebben gestreden.
Dat staat er nu juist niet. Dan zou de Heere
Jezus een ander woord gebruikt hebben. In onze
taal heeft het woord vijand toch een tweeledige
beteekenis.
Ie. Iemand, die me antipathiek is, die tegen
over me staat in de verschillende verhoudingen
van het alledaagsche leven.
2e. diegenen, die nationaal mijn tegenstan
ders zijn. De soldaten in het leger, die tegenover
ons leger staan.
We zeiden reeds dit laatste staat er nu juist
niet in deze text. Neen, er staat, dat we moeten
liefhebben diegenen, die in de verhoudingen van
het alledaagsche leven ons antpathiek zijn. Die
we niet mogen. Die we niet kunnen zien.
Nu echter verstaat een ieder, dat de grens tus-
schen een vijand, die nationaal onze tegenstander
door
B. HENGELAAR
5)
Mevrouw Kooijmans merkte het niet vanwege
de invallende schemering.
„Weet je, Anneke", kwam de oude stem,
Frits gaat direct uit z'n kantoor naar de zang."
Anneke keek onrustig naar de pendule, maakte
dan aanstalten om weg te gaan.
„Maar meisje, blijf nu nog wat't is nog
heel niet laat, en Frits brengt uit den zang eerst
z'n meisje naar huis."
Anneke's gelaat betrok.
Moeder Kooijmans ontweek plots haar intens-
droeven blik, maar kwam dan medelijdend vól
erbarmen „Kinddeed ik je pijn
Het meisje zweeg.
Haar wimpers trilden. Anneke kampte met
haar leed, en ze wilde sterk zijn, maar de smart
overmande haar in dit oogenblik.
Ze barstte uit in snikken, stamelde in gebro
ken klanken, 't is zoo moeilijk mevrouw,
ik tracht hem te vergeten, maar... ik kan niet..."
De oude mevrouw Kooijmans legde liefkozend
haar armen om het snikkende meisje: „...Kom,
Annekekom dichter bij meschrei je
maar eens bij me uitAnje kunt me
alles zeggen."
is, en die in het alledaagsche leven ons anti
pathiek is, geen scherpe grens is. Integendeel.
Hier vervloeien de grenzen zeer gemakkelijk. En
we kunnen wel zeggen, dat juist in deze dagen
de grenzen bij zeer velen geheel vervloeien. Er
zijn er velen, die het zóó zien zij die tegenover
onze natie stonden, die wil ik ook de verhoudin
gen van het alledaagsche leven als vijanden blij
ven zien. En zie dezulken komen in botsing met
den Heiland.
O, natuurlijk, ieder zou het verachterlijk vin
den en terecht om een tegenover zich
staand leger binnen te lokken. Dat duiden we
aan met een woord, waarin veel verachting ligt
opgesloten. Die gedachte zelfs heeft de Duitsche
militaire overheid als niet met de eer van het
Duitsche leger in overeenstemming van de hand
gewezen. Heulen met een vijand is laag. Maar
iets geheel anders is het als we als christenen in
het dagelijksche leven onze roeping moeten ver
staan tegenover de in onze omgeving liggende
troepen. Want laat ik nu maar eens een vraag
stellen Wat doen we als kerk van den Heere
Jezus, wat doen we als Christenen in ons per
soonlijk leven voor den Duitschen soldaat
Trachten we hem in contact te brengen met on
zen Heiland Hebben we het er voor over om
door sommigen met een verachterlijk gebaar en
met een critische blik en met een critisch woord
te worden bejegend, omdat we het gebod van
den Heiland willen vervullen
Ik wil een voorbeeld geven. In een van onze
kerken in Zeeland waren Duitsche soldaten. Ze
kwamen uit dat deel van Duitschland, waar men
onze taal verstaat en waar men zich één gevoelt
in het dienen van den Heiland. Later na den
dienst zeiden sommigen we wilden die jon
gens wel gaarne eens spreken over hun geloof,
maar we dorsten niet. We dachten „wat zullen
de menschen er wel van zeggen".
Zie, daar hebt ge nu één voorval en zoo zijn
er meerdere. Ik weet, dat er menschen zijn van
Pro Rege, die geprobeerd hebben contact te krij
gen met de zieke Duitsche soldaten en we zijn
die broeders daarvoor dankbaar. Maar de gezon
den hebben er evenzeer recht op in verbinding ge
bracht te worden met de kerk des Heeren en met
onze heerlijke schatten, die we bezitten in den
Heere Jezus.
Men lette er dus goed op, wat we hier niet
neerschrijvenwe moeten het contact zoeken,
omdat we nu zoo dankbaar zijn, dat we Duit
sche soldaten in onze omgeving hebben, of omdat
we met hen allerlei politieke kwesties zouden'
willen bespreken. Neen, hetzelfde doel als onze
Christelijk militaire tehuizen hadden, hetzelfde
doel als Pro Rege had, hetzelfde doel als een
ouderling voor de militairen had, dat zij ons doel.
Daarom moet men ook niet ontijdig overgaan tot
het afschaffen van allerlei instanties, die met ons,
leger contact hadden. Er is werk genoeg in deni
winkel. En ik kan me niet voorstellen, dat niet
menig Duitsch soldaat zulk een toenadering wel
kom zal zijn.
Men denke eens aan de vele mannen en jon
gens, die reeds langen tijd van huis zijn. En die
ook gaarne zouden willen verkeeren in huiselij-
ken kring. Maar plicht roept hen hier te zijn.
Aangenaam zullen ze het wellicht niet vinden uit
hun vaderland in den vreemde te moeten ver
toeven. Maar ze kunnen en mogen niet anders.
Moeten wij nu deze plichtsgetrouwe menschen
nu het leven veraangenamen, of hen links laten
liggen
Of zulk een toenadering ons aangenaam is, is_
een geheel bijkomstige kwestie. Of we niet be
klad, becritiseerd zullen worden, doet niets ter
zake. Hier ligt een roeping voor ieder christen.
Het is hier niet de vraag of we niet veel liever
zouden zien, dat we ons contactwerk verrichten
aan onze eigen soldaten. Neen, we hebben met
de beide beenen in de werkelijkheid te staan. En
ook niet te vragen of het wel van korten of lan-
geren duur zal zijn. Hier ligt voor ons een taak..
Een taak als kerk. En een taak als individueele
leden van Christus' kerk.
Er viel een angstige stilte, die slechts onder
broken werd door Anneke's hartstochtelijk ge
ween.
De beide vrouwen zaten nu in de wegscheme-
ring van den vallenden avond, smartelijk zwij-'
gend, zich innig verbonden wetend door 's levens
leed.
Anneke bedaarde.
Ze blikte in de oogen van moeder Kooijmans,
in die sterke, rustige oogen die spraken van een
onmetelijk vertrouwen, van een onuitzegbaar
verlangen.
Kampte hier een moeder met het zwaarste
leed Zocht ze naar woorden, troostwoorden,
eii vond ze die niet
Dan hoorde ze moeder Kooijmans zeggen
„An, ...'k had gehoopt, dat jij in Gods hand het
middel had mogen zijn om m'n Frits te behou
dennu zal hijverloren zijn
Weer viel er een stilte.
„Bij God zijn alle dingen mogelijk", antwoord
de Anneke hartelijk, „dat is mijn troost
moge zij de uwe ook zijn, mevrouw. Hij kan toch
redden uit den grootsten nood."
„Ja, jaAn", knikte het mevrouwtje be
grijpend.
Er vielen een poos geen woorden meer.
Er werd geworsteld in de stilte.
,,'t Wordt nu heusch m'n tijd", zei Anneke
plots, en ze stond op.
„Zooals je dan wilt, maar ga nog even met
me mee naar boven, dan zal ik je m'n nieuwe
sprei laten zien."
Anneke volgde mevrouwtje, de trap op.
Móeder Kooijmans ontsloot het bovenkamertje.
Stel een oogenblik, dat onze jongens een ge
deelte van Duitschland zouden hebben bezet. En
ze waren daar door de Duitsche Gereformeerde
kerk als „lucht" behandeld. Men deed alsof ze
niet bestonden. Wat zouden ze zeggen bij terug
komst Ditin die kerken zongen ze Psalmen en
baden tot God en deden vroom, maar ze deden
alsof wij niet bestonden.
Dat deze mentaliteit er is bij sommigen, kan
moeilijk worden tegengesproken. En dat is zonde.
Wij leeren toch, dat zoo we op den rechter
wang geslagen worden, wij dan de linker moeten
toekeeren. Is dit nu maar grauwe theorie Of
moeten we, gezien de tijden, gezien de geweldige
veranderingen, gezien de Schriftvervulling, niet
juist nu als christenen ons openbaren We weten
en we zien, dat de duivel rondgaat als een brie-
zenden leeuw. We zien allerwegen afval en los
lating van de peilers van ons christelijk bestaan.
En nu het werk op het Zendingsterrein zeer be
moeilijkt wordt, hebben we hier dan niet als
christenen de roeping van Christuswege, om meer
te doen dan we tot nu toe deden
Maar men stelt een vraag en wel deze. Of we
ons dan niet kunnen voorstellen de gedachten
van een vader en moeder, die een kind moesten
missen, de mentaliteit van hen, die huis en haard
moesten missen, die hun bestaan kwijt zijn en
verarmd zijn en worden? Wat gaat er in zulke
menschen om, wanneer ze een vertegenwoordi
ger van dén Duitschen legermacht zien
We verstaan, dat dezulken het zeer moeilijk
zal vallen, om aan het gebod van den Heiland
te voldoen. Maar ze zullen ook tevens bedenken,
dat niet de individueele soldaat hen leed bezorgd
heeft. Hij heeft gehandeld in opdracht van an
deren. Hij is gestuurd. Hij heeft niets anders ge
daan dan wat iedere Hollandsche soldaat gedaan
heeftzijn superieuren gehoorzamen. Boven
dien zouden er niet evenzeer vele Duitsche fa
milies zijn, die schreien om hun zonen, die ze
verloren hebben doordat onze jongens hun plicht
vervulden Maar tenslotte blijft daar boven alles
en voor alles staan onze roeping als christenen,
om onze belijdenis uit te dragen. En te laten zien,
dat we niet gedreven worden door een geest uit
den afgrond, maar door den Geest des Heeren.
In de Reformatie heeft Prof. Schilder in een
piquant artikel geschreven, dat iedere dienaar
des Woords gevraagd naar zijn overtuiging zal
wijzen naar de belijdenis. Welnu, datzelfde geldt
voor alle belijdende leden der kerk. Als er in de
gesprekken, die we voeren met elkander en met
anderen iets ter sprake komt, wel, we wijzen
naar onze schoone belijdenis. Wil iemand weten
wat ze aan ons hebben, hetzij Hollander of Duit-
scher of wie ookmen wijze naar de belijdenis.
Die confessie teekent ons. Zegt wie we zijn. Wie
we willen zijn, hoe de omstandigheden zich ook
wijzigen. Onze kracht als Gereformeerde kerken
is, dat we belijdeniskerk zijn. En dat we die be
lijdenis willen handhaven. Maar dat houdt ook
in, dat we die belijdenis beleven. En dus in deze
tijdera ons geloof niet versteken zullen. Maar
openbaren zullen. Alleen zulk een houding kan
respect afdwingen. Dat er menschen zijn in onze
Hollandsche samenleving, die één-twee-drie maar
van opinie kunnen veranderen, die van rood
zwart kunnen worden en van sikkel-en-hamer
aanbidders plotseling hakenkruis-aanbidders wor
den, dat zal niemand, maar dan ook niemand
kunnen achten. Neen, laten we ons openbaren,
zooals we zijn. Menschen, die vooral in deze tij
den de belijdenis beleven willen, die belijdenis
hooghouden, tegenover iedereen. Een zeer voor
aanstaand man in onze kérken schrijft me „Ik
wil geen kruiperige houding, die de Duitschers
zelf verachterlijk vinden. Nadat een oorlog is
afgeloopen kunnen zelfs soldaten en officieren
weer vriendelijk met elkaar omgaan. De Duitsche
soldaten en officieren zijn persoonlijk zeker niet
verantwoordelijk voor den oorlog ons aangedaan.
En wanneer we, zij het dan correct, met hen in
aanraking komen, acht ik het volkomen geoor
loofd. Als ik ze zie ronddolen in mijn plaats, dan
heb ik medelijden met ze. Er zijn onder hen, die
langen tijd van hun huis en gezin gescheiden zijn
en veel hebben geleden. Vooral voorzoover ze
christenen zijn, kan onze kerk voor hen zorgen.
In hoogere zin geldt hier hebt uwe vijanden
lief". Tot zoover deze persoon.
Hieraan toevoegen wil ik niets meer. Laten
we onze roeping als christenen verstaan, vooral
nu»
En Anneke's oog viel op de woorden aan den
wand „Mijn hulp is van den Heer alleen".
Dat waren heerlijke woorden.
Zoo sprak het geloof.
God zou helpen in den nood. De nooden van
moeder Kooijmans, de nooden van Frits, ze wa
ren bij Hem bekend, en Hij zou in die nooden
hun redder willen zijn.
Weer las ze „Mijn hulp is van den Heer al
leen". En Anneke bad, terwijl mevrouwtje Kooij
mans haar nieuwe mooie sprei uitvouwde
„Heere, wees ook mij een helper laat mijn
hulp zijn van U alleen van U, o God."
HOOFDSTUK IV.
Een stralende 1 Meidag
EllyHeeterdonk klapte de huisdeur dicht,
haastte zich met vlugge pasjes over zonbesche
nen straten in de richting Petrus Campersingel.
Hoog aan den wolkenloozen hemel straalde de
zon in volle luister, overgoot heel de stad met
haar levenwekkende stralen. Was zij vandaag
niet het symbool van de geestdrift en van de
warmte die er laaide in duizenden harten van
jonge en oude arbeiders
1 Meidag bracht Elly als steeds in een blij-
poëtische stemming.
Het donkere, dreigende seizoen was nu voor
bij, en de vroolijke meizon bracht licht en blijd
schap in donkere arbeidersharten.
1 Meidag profeteerde immers, dat er eenmaal
zou zijn een bevrijde aarde, waarop geen dienst
baarheid zou gevonden worden, waarop geen
ellende, geen dwang zou heerschen, waar nie
mand gebrek zou lijden, waar geen hoogmoed
EENIGE CITATEN UIT WALTER
SCHUBERT, EUROPA UND DIE SEELE
DES OSTENS.
De West-Europeaan wil de wereld ordenen,
uitbuiten, overmeesteren. De Rus daarentegen
wil fundamenteel anders. In zijn nihilistisch ver
langen begeert hij deze wereld niet meer. Daar
om streeft de mensch van het avondland naar
het rustige geconsolideerde midden, de Rus daar
entegen naar het alles oplossende Eind. Het laat
ste doel van de westelijke cultuur is niet de strijd
met de krachten der aarde, maar een toestand
van algemeene zekerheid, ordening, welvaart, na
een zegenrijk einde van den strijd. Hun doel is
burgerlijkheid, terwijl de cultuur der Russen ver
langt zich zelf op te heffen in een slotacte, waar
in hij zichzelf opoffert. De Rus heeft geen zin
voor evolutie, voor de vastigheid van de cultuur,
maar een vijandig gevoel tegenover crises. Hij
houdt meer van ondergang dan van overgang.
De westelijke mensch haat omverwerping en
chaos. Hij mijdt revoluties in dezelfde mate als
de Rus ze aangenaam vindt. De Europeaan houdt
van deze wereld. Hij richt zich hier huiselijk in,
en houdt zich vast aan zijn aardsche goederen.
Hij is realist. De Rus daarentegen houdt weinig
van deze wereld. Aan niets is hij innig verbon
den. Niets houdt hij voortdurend vast. Het laat
ste woord van de Russische cultuur zal een nieuw
woord zijn over de menschelijke vrijheid. Om
het te vinden moet die cultuur alle hellediepten
van het despotisme doorschrijden. Waarschijn
lijk zullen de meeste menschen van het avond
land eerst ziende worden, wanneer hun hooren
en zien vergaat. De goddeloosheid van de Bols
jewieken onthult in hare bloedige spraak de in
nerlijke vuilheid van Europa en zijn verborgen
doodskiemen. Ze toont aan waar het avondland
staan moet, wanneer het eerlijk zou zijn. Van
Europa vliegen de vonken naar het Oosten. De
sterke adem der Russen heeft ze aangewakkerd
tot een reuzenvuur. Nu dreigen de vlammen naar
de haard van het vuur terug te vliegen. Reeds
vertoonen zich hier en daar die beginselen van
dat atheïsme dat opstand wil, haat en onver
draagzaamheid, in tegenstelling met het atheïsme
dat tot nu toe in het westen zich geopenbaard
heeft. De Ruissische goddeloosheid is het ultima
tum Gods aan Europa.
Ontvangen van een br. uit Bergen op Zoom
10.voor de getroffen in Middelburg. En
33.33 van iemand uit Baarland voor de Zen
ding, door bem. van J. Louisse, Hoedekenskerke.
Hartelijk dank.
Middelburg» Het volgende schrijven werd
door mij ontvangen
Zeer geachte Dominee
Daar ons bekend is, dat U het door ons uit
gegeven Gereformeerd Catechisatieboek gebruikt,
en we veronderstellen, dat menig catechisant zijn
boek door brand verloren heeft, zoudt U ons
een genoegen doen als U ons het aantal verbran
de exemplaren wildet opgeven.
Gaarne zullen we U tegen kostprijs a 40 cent,
een aantal boeken ter beschikking stellen en in
dien ook dit nog bezwaren met zich brengt, zijn
wij bereid een gedeelte gratis te leveren.
Met beleefde groeten,
Hoogachtend,
Uitgeversmaatschappij De Graafschap N.V.
Aalten, Juli 1940.
Wie mijner catechisanten hiervan gebruik wil
maken, geve zich schriftelijk op met naam en
woonplaats en doe dit in mijn brievenbus.
A. H. OUSSOREN.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
85» Hoe vergeeft gij
In een goed Christelijk gezin woont de liefde.
Natuurlijk, anders is het geen goed Christelijk
gezin dan ontbreekt er wat, of liever veel.
Zeg nu nietja, maar de liefde moet van twee
kanten komen, anders gaat het niet. En zeg ook
nietde praktijk is toch zoo moeilijk, want we
zijn allemaal menschen met velerlei gebreken en
zonden en zwakheden. En pruttel ook nietals
die andere nu maar wat beter wou, dan zou het
wel gaan
noch afgunst zou groeien, waar liefde alle le
vensdingen zou omranken met geur
Had zoo een dichteres de toekomst niet reeds
aanschouwd
Op dezen mooien Meimiddag lichtte die hoop
op betere tijden weer aan in duizenden oogen.
Nu op dezen 1 Meidag zou de roode vlag
weer wapperen fier en uitdagend.
1 Meidag heerlijke dag.
Elly ging er trots op.
't Was hun dag
Aanvankelijk scheen het 's morgens, alsof er
niets bijzonders aan de hand was. Overal nog de
eentonige sleur van moeizamen arbeid in fabrie
ken en op kantoren, maar op eenmaal werd over
heel de linie de monotone arbeid stopgezet, en
feestjubel brak los in alle gelederen.
Het feest van den arbeid ving aan.
Het feest van hun leven.
Nu was voor eenige uren alle maatschappelijke
misère vergeten, nu vierden ze de solidariteit van
hun wil, voelden ze spontaan opkomen de felle
begeerte naar het beloofde geluk.
Nu zouden de arbeiders weer demonstreeren
hun hechte saamhoorigheid de slaven der fa
briek, die immer werden ondergedompeld in hun
machinebestaan, de taaie rooie rakkers, die al
toos zweetten en zwoegden voor hun stukje
brood zij zouden vandaag weer laten zien aan
de bourgeoisie, aan heel de burgermaatschappij,
hoe fel, hoe onweerstaanbaar, hoe hevig-doel-
bewust hun streven was naar sociale gelijkbe
rechtiging, naar sociale vrijwording.
't Juichte in Elly Heeterdonk.
(Wordt vervolgd)