No* 28
Vrijdag 12 Juli 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WQORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEt Ds, A* C HEIJ en Ds. A* H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D* W* M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W, H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
I—
DE ROEM DER KERK.
II.
Maar het zij verre van mij, dat ik
zoude roemen anders dan in het kruis
van onzen Heere Jezus Christus, door
hetwelk de wereld mij gekruisigd is en
ik der wereld.
Galaten 6:14.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ ft OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ ft
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
En als Paulus straks de kruisbanier plant in
de Grieksche wereld, waarin de wijsheid en we
tenschap worden aangeprezen als het hoogste
goed, dat het leven zegenen kan, dan is daar
weer die scheiding tusschen alles wat uit het
vleesch leeft en hem, die uit den Geest leeft.
Het kruis is den Grieken een dwaasheid
Daarvan verwachten zij niets voor deze wereld.
De ééne levens- en wereldbeschouwing is on
verzoenlijk met de andere. Ieder aan een kant van
de scheidingslijn. De kerk, die leeft uit den le
venden Wortel, Jezus Christus en de wereld,
die leeft uit haar eigen levensbeginsel, dat ten
doode is
Zóó blijft het in deze wereld Het kruis van
Christus scheidt de menschen vaneen Dat is en
blijft de ergernis en dwaasheid van het kruis
voor deze wereld
De kerk verwacht alles van onzen Heere Jezus
Christus, Die een nieuwe wereld gefundeerd
heeft in Zijn bloed. Hij bouwt die nieuwe wereld
op over de puinhopen en ruïnes dezer wereld
naar Gods gemaakt bestek. Wij verwachten een
nieuwen hemel en een nieuwe aarde de stad,
die fundamenten heeft met haar twaalf poorten.
Wereldopbouw door wereldafbraak Wie eens
door het kruis veroordeeld is, zal straks in vlam
men opgaan de wereld zooals die door de zonde
geworden is.
Maar het werk van Christus blijft Uit Hem
is er vrucht tot in der eeuwigheid Zijn werk,
Zijn gehoorzaamheidswerk is volbracht en vol
maakt. En Zijn werk tot wederopbouw zal eens
voltooid zijn.
En door het geloof hebben wij gemeenschap
met Hem en den Vader, zijn wij deelachtig al
Zijn weldaden, die Hij nog grooter zal maken.
De kerk hebbe en houde daarom haar eigen
roem Ook als het veel strijd, zelfverloochening
en bestrijding meebrengt. Wat heeft het Paulus
niet gekostHet bezorgde hem slagen en ge
vangenissen. De wereld zijner dagen heeft hem
uitgeworpen. Maar aan het einde van zijn leven
kan hij zeggenik heb den goeden strijd gestre
den, den loop geëindigd en voorts is mij wegge
legd de kroon der rechtvaardigheid, welke Jezus
Christus hem op den dag van het wereldgericht
geven zal.
Niet alleen aan Paulus zal die kroon worden
gegeven, maar aan allen, die levensgemeenschap
met Christus hebben en Hem verwachten tot
zaligheid.
Die zaligheid is weggelegd voor allen, die niet
roemen in eigen vermeende deugden en krachten,
maar die als zondaren roemen in het kruis en
die kruisbanier in heel hun leven willen uitdragen.
Het leven is een krijgsbanier,
door goede en kwade dagen,
gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,
kloekmoedig voorwaarts dragen.
Het leven is geen vrede alhier,
geen wapenstilstand vragen
het leven is de kruisbanier
tot in Gods handen dragen.
Arnemuiden. H. SCHOLING.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN*
NEHEMIA.
Nehemia 10:32—39 en 12:44—13:14.
Herstel van den zuiveren tempeldienst (I).
(Zorg voor de stoffelijke behoeften van den
tempeldienst.)
In Neh. 11 wordt verhaald van Nehemia's po
gen om de bevolking van Jeruzalem uit te breiden
door families van buiten naar de stad te doen
verhuizen. Cap. 11 324 geeft dan een opsom
ming van de geslachten, die in Jeruzalem woon
den, en 11 2536 geeft een lijst van steden en
dorpen, waar kinderen van den stam van Juda
en Benjamin en Levi hun woonplaats hadden.
Neh. 12 126 geeft vervolgens een lijst van
de priesters en de Levieten, die met Zerubbabel
optogen uit Babel naar het heilige land.
Neh'. 12 2743 verhaalt de feestelijke inwij
ding van de herstelde muren en poorten. Dat
deel kwam hier reeds vroeger ter sprake, in de
Kerkbode van 9 Febr. '40.
In Neh. 10 3239 en 12 44 13 14 wordt
beschreven Nehemia's arbeid tot herstel van den
zuiveren tempeldienst. Daarin vond zijn arbeid
het culminatie- en hoogtepunt.
Wat zou het toch al zijn wanneer de muren
van Jeruzalem waren herbouwd, maar binnen die
veilige muren de tempeldienst niet werd onder
houden naar Gods wet. Eigenlijk ging het toch
om den dienst in den tempel, opdat Israëls God
daar zou worden gediend en geëerd.
En nu wordt hier allereerst verhaald, dat Ne
hemia z'n aandacht wijdde aan de voorziening
in de stoffelijke behoeften van den tempeldienst.
De dienst Gods draagt een geestelijk karakter.
Die Hem dienen moeten Hem aanbidden in
Geest en Waarheid. Dan alleen kon God in wel
gevallen neerzien op het volk, dat in den tempel
Hem diende, als het Hem diende met het hart.
Maar dan moest Israël Hem ook dienen in
den tempel, zooals daarvoor in den tabernakel.
En die dienst had stoffelijke behoeften. Op de
tafel der toonbrooden in het heilige moesten dan
brooden gelegd worden. De dienst aan het altaar
vroeg offerdieren en hout. De priesters en de
Levieten, die bijzonder tot den dienst des Heeren
waren geroepen, hadden, als menschen, ook stof
felijke behoeften. En in al die behoeften moest
dan worden voorzien.
Dat nu had een tijdlang veel te wenschen over
gelaten, toen het geestelijk leven was ingezonken.
Als gezegende vrucht van Nehemia's refor-
meerend arbeiden kwam daarin een groote om
keer er kwam een geestelijke opwaking.
Het volk, dat jarenlang Ezra den priester-
Schriftgeleerde in z'n midden had laten wonen
als een vergeten burger, naar hem niet had ge
vraagd, omdat het naar Gods Woord niet vroeg,
kreeg honger naar dat Woord en vroeg Ezra
om onderwijzing.
Dat volk, dat zich onderwijzen liet uit Gods
wet, leerde toen kennen blijdschap over dat
Woord, gepaard gaande met droefheid over de
zonde. En in die beide die blijdschap over het
Woord Gods èn die droefheid over de zonde,
verbindt het zich in waarachtige bekeering om
den Heere naar Zijn Woord te dienen. Met name
noemt het de twee groote volkszonden, die van
de onheilige vermeniging met de heidenen en van
Sabbathsontheiliging. En het volk verklaart
plechtig met die zonden te zullen breken.
Dat volk leert dan ook verstaan de roeping
ten opzichte van den tempeldiensten het slot
van hoofdstuk 10 verhaalt van hun bekeering
ook op dat punt.
Ze verklaren, dat zij van den dienst van het
Huis huns Gods jaarlijks een derde deel van een
sikkel (een sikkel is plm. 1.60) zullen offeren
voor de tafel der toonbrooden en voor verschil
lende offers.
Ze zullen het daarbij niet laten, maar ook zor
gen, dat er voldoende hout is om op het altaar
te branden (10:34); ze zullen brengen de eer
stelingen van het land en van alle vrucht van
alle geboomte. De wet op het brengen van de
eerstgeborenen aan den Heere zullen ze weer
gaan naleven (vs 36 en 37a). Ook zullen ze de
tienden van het land aan de Levieten brengen.
Een priester zal daarbij toezicht houden. En de
tienden van die tienden zullen door de Levieten
worden opgebracht ten Huize Gods (vs 38, 39).
Zoo werden er meer schatten gedragen naar
Gods Huis. Er moesten mannen worden aange
steld om al die schatten te beheeren en te ver
zorgen, opdat allen, die daardoor hun leeftocht
moesten vinden de priesters en de^ Levieten en
de zangers en de portiers, het hun toekomende
zouden ontvangen (Neh. 12:44 vlg).
De aandacht verdient, wat er staat in 12 44b
en 45a, dat Juda vroolijk was over de priesters
en de Levieten, die daar stonden en namen de
wacht huns Gods en de wacht der reiniging waar
en over de zangers en de portiers.
Juda zag in z'n priesters en Levieten niet een
schare niets-nutters, die ze liever zouden missen,
omdat het nog al duur was ze te onderhouden,
maar ze waren blij en vroolijk over hen. Ze za
gen er een voorrecht in, dat er priesters en Le
vieten waren, die in trouwen dienst voor hen
den Heere dienden.
En in die blijdschap des harten viel het hun
niet zwaar te zorgen voor hun levensonderhoud,
maar deden ze dat met een blij gemoed.
Helaas was die blijdschap niet bestendig. In
13 1013 is te lezen, dat er al spoedig weer
een inzinking kwam, die leidde tot ontrouw in
de verzorging van den tempeldienst. In het 32ste
jaar van Artahsasta, dus 12 jaar nadat hij van
Susan naar Jeruzalem was gekomen, keerde Ne
hemia tot den koning terug. Tijdens zijn afwezig
heid slopen al spoedig weer allerlei zonden in.
Het volk verslapte in het dienen van den Heere.
Volgens 13 10 kregen de Levieten en de zan
gers hun deel niet meer. Dat had daartoe geleid,
dat deze weer naar hun akkers waren gegaan
om voor zichzelf het noodige levensonderhoud
te vinden. Maar zoo leed het werk in den Tem
pel schade.
Waarschijnlijk zal dit met nog andere ver
keerde dingen aan Nehemia gemeld zijn en
heeft hem dat bewogen om aan den koning ver
lof te vragen om spoedig terug te mogen keeren.
Als hij dan terugkomt toont hij over die zon
den, waardoor hij den verlaten Tempel vond
(13:11). En ik twistte met de overheden en
zeide waarom is het Huis Gods verlaten Het
heele volk was hier schuldig, maar Nehemia be
straft allereerst de overheden, die in Israël de
meeste verantwoordelijkheid droegen. Als de
overheden het volk op z'n roeping gewezen en
daaraan gehouden hadden, zou de toestand niet
zoo erg zijn geworden.
Aan dien zondigen toestand maakt Nehemia
dan ook aanstonds een einde. Hij roept de Le
vieten terug en bewerkt, dat gansch Juda weer
de tienden brengt van het koren en den most
en de olie. Er konden weer schatmeesters aan
gesteld om van de saamgebrachte schatten uit
te deelen aan hun broederen.
Wat ons hierin wordt geleerd voor onzen tijd,
hopen we volgende week te zien.
HEIJ.
MOEILIJKHEDEN.
Dat er zich tal van moeilijkheden voordoen in
onzen tijd, gezien het feit, dat we nog altijd geen
vrede hebben, zal een ieder verstaan. Er zal zelfs
wel geen huis te vinden zijn of het heeft min of
meer bizondere moeilijkheden door den toestand,
waarin we verkeeren. Dat echter deze moeilijk
heden soms schromelijk overdreven worden, we
ten we ook. Wie als christen met zijn Heere
wandelt, ziet nog heel veel groote zegeningen.
We kunnen in alle vrijheid Hem dienen, we mo
gen als kerken vrijelijk vergaderen, ons vereni
gingsleven wordt niets in den weg gelegd en we
mogen met den opbouwenden arbeid op verschil
lend terrein van Gods Koninkrijg rustig verder
gaan.
Ook op stoffelijk gebied is er zoo goed als
niets, dat ons ontbreekt. Spijze, drank, kleeding:
we kunnen op redelijke wijze ontvangen wat we
noodig hebben. Dit zijn gaven, waarop we letten
moeten. Speciaal in deze tijden. Wie den oorlog
van 19141918 zich herinnert, weet hoe geheel
anders het toen was. Hoeveel moeilijker. Hoe
veel schaarscher. Terwijl we toen niet bij den
oorlog betrokken waren. Wij geen bezet gebied
waren.
Toch zijn er omstandigheden en daarop
doel ik met het woord moeilijkheden die het
voor sommige kerken wel zeer zwaar valt het
gewone werk te doen. Speciaal de verzorging
van de armen. Ik denk in het bizonder aan die
gemeenten, waar men voorloopige evacuatie
maatregelen genomen heeft. Hoewel die maat
regel nog alleen maar administratief zijn, zoo
hebben toch velen gemeend verder te moeten
gaan en zijn ze zonder dat er bizondere moeilijk
heden in eigen woning waren, vertrokken. Wat
dit beteekent voor de betreffende gemeenten,
laat zich gemakkelijk verstaan.
In de eerste plaats een ontvolkte kerk des Zon
dags. Kerken waar slechts de helft tot een derde
van de plaatsen bezet zijn. De gevolgen hiervan
zijn weer, dat de diaconale inkomsten lang niet
dezelfde meer zijn als vroeger. Terwijl de nooden
van de diaconie grooter zijn dan voor den oor
log. Ware het met de diaconale inkomsten zóó,
dat ze evenals de kerkelijke inkomsten, beston
den uit vaste bijdragen, dan waren de moeilijk
heden niet zoo groot. Immers de ervaring leert
de meeste kerken, dat zelfs in dezen tijd de broe
ders en zusters deze bijdragen niet verminderen,
maar zoo lang mogelijk op peil houden. Hetzelfde
geldt van de Zendingsbijdragen. En we kunnen
hiervoor niet dankbaar genoeg zijn. Tal van ge
vallen toch kwamen me ter oore van geëvacu
eerde broeders en zusters ,,in de diaspora", die
hun kerkelijke bijdrage lieten bezorgen aan den
penningmeester hunner kerk. We zien hierin ook
een bewijs van toenemende liefde voor de kerk,
nu de omstandigheden donkerder worden. Het is
hiermee, zooals Jacobus zegtU weet zelf wel,
hoe er allerlei moeilijkheden en tegenspoeden
zijn, die u treffen niet het minst ook op maat
schappelijk gebied. Maar ik zeg u, broeders, dat
u het niet voor iets droevigs houden moet, maar
voor louter vreugde, want ge weet immers zelf
wel, uit de ervaring in den laatsten tijd opgedaan,
dat die beproevingen van den Heere een rijke
vrucht afwerpen voor uw geloof. Uw geloof
komt er door in den smeltkroes, zoodat. het ge
zuiverd wordt van al het zondige, waarmee het
nog vermengd is.
De roem der kerk is als zondaren te roemen
in het kruis van onzen Heere Jezus Christus
Immers aan dat kruis is onze zonde verzoend,
onze schuld betaald en ons leven gered
Op Golgotha is openbaar geworden, dat Chris
tus alleen machtig is om het menschelijk leven
en deze wereld te redden en te bouwen. Want
dat kan alleen door volmaakte gehoorzaamheid
aan den Vader in het gewillig dragen van den
vloek der zonde en het uit liefde volbrengen van
den wil des Heeren. In dat gehoorzaamheidswerk
ligt het behoud dezer wereld en van ons zon
daren
Maar door het kruis is ook duidelijk geworden
voor eens en altijd, dat de mensch onmachtig en
onwillig is het leven te verlossen. Hij kan het
niet door wetsvervulling, door het onderhouden
van de besnijdenis, zooals de Jood dat wil. Dat
streven van den mensch om zichzelven een ge
rechtigheid te bouwen is door het kruis veroor
deeld uit U, o mensch, geen vrucht meer in der
eeuwigheid
Het kruis verkondigt ook den Jood, dat hij
slechts kan leven van de genade Gods.
Doch de Joden hebben den Christus uitgewor
pen, zij hebben Hem aan het kruis geslagen en
het Evangelie des kruises is haar een ergernis.
Nu is hun roemen in de besnijdenis ijdel gewor
den, door God veroordeeld.
Maar niet slechts het streven der Joden om
door wetsvervulling het leven te redden en te
bouwen wordt door God veroordeeld, alle stre
ven der menschen tot 's werelds opbouw is door
het kruis veroordeeld.
De wetenschap en de techniek kan dat niet,
beschaving en cultuur kan dat niet, de mensch
kan dat niet door eigen krachtAlles wat de
mensch daartoe onderneemt is tevergeefs Het
is reeds van tevoren tot vruchteloosheid ge
doemd Dat heeft God door het kruis van onzen
Heere Jezus Christus luide doen verkondigen en
verkondigt Hij nog
Waarin de mensch zich ook beroemen moge
en waarop hij zich moge laten voorstaan, het
loopt vroeger of later op enkel teleurstelling uit.
Het kruis van Christus maakt dan ook een
scheiding tusschen de menschen. Aan de eene
kant staat de kerk met haar eigen roem in dat
kruis, aan de andere zijde staat de wereld met
haar roem.
„Door het kruis", zegt Paulus, „is de wereld
voor mij gekruisigd en ik der wereld."
De menschen dezer wereld mogen zich dan
beroemen, dat zij, met hun krachten en inzichten,
met hun wijsheid en wetenschap, met al hun heb
ben en kunnen, voor de wereld tot een zegen
zullen zijn en het leven zullen bouwen geheel
dit menschelijk streven tot redding en verlossing
is door God in het kruis van Christus veroor
deeld.
Daarom is die wereld voor Paulus als een ge
kruisigde. Hij verwacht niets meer van zichzelf,
van zijn ijveren voor den Heere, van zijn afkomst
en besnijdenis tot redding des levens hij ver
wacht daarvoor ook niets meer van alles wat
menschen ondernemen en doen.
Hij verwacht alles van Christus en van de
genade Gods, die in Hem ons leven verlost en
redt.
Maar daarom is Paulus ook een onbegrepen
mensch, daarom doen de Joden hun best om de
prediking van Paulus te doen mislukken. Omdat
zij eens geroepen hebben „weg met Hem, het is
niet behoorlijk, dat Hij leve", moeten zij nu Pau
lus ook wel uitwerpen. Het kruis is hen een er
gernis en maakt scheiding tusschen hen, die uit
het vleesch leven en daarin roemen, en Paulus,
die niet anders dan in dat kruis kan roemen.