No* 25
Vrijdag 21 Juni 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS i D.D. W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A, B. W. M. KOK, F* STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
VERNEDERT U DAN
Vernedert u dan onder de krachtige
hand Gods, opdat Hij u verhooge te
zijner tijd.
1 Petr. 5 6.
Het zijn wel vreeselijke dingen, die in deze
laatste tijden over ons zijn heengegaanOns
land overheerd ons volk zijn zelfstandigheid en
vrijheid verloren in tallooze gezinnen rouw en
droefheid over het verlies van geliefde en kost
bare levens in het hart van allen verbijstering
en zorg. Wij zoeken tevergeefs den omvang van
al deze rampen te meten en hun diepte te peilen;
het gelukt niet. Waar moeten we toch heen en
wat moeten wij doen
Zij, die geleerd hebben Gods Woord te kiezen
als een lamp voor hun voet en een licht op hun
pad, weten ook nu waarheen en tot wien zij te
gaan hebben tot God. En dan om voor God
ons te vernederen. Want de Apostel zegtVer
nedert u dan onder de krachtige hand Gods, op
dat Hij u verhooge te zijner tijd.
Vernedert u onder de krachtige hand Gods
Dit staat onder ons vast, dat God al deze rampen
over ons gebracht heeftGod, die met zijn krach
tige hand de wereld bestuurt, het lot van volken
en landen bepaalt. Die hooge en machtige, heilige
en rechtvaardige God heeft een twist met de
wereld. Uit de vensteren des hemels heeft Hij
een schat van zegeningen neergegoten. De we
tenschap bloeide als nooit tevoren. De macht en
heerschappij des menschen verduizendvoudigde
zich door uitvindingen en ontdekkingen en de
wonderen der techniek. De voorspoed werd
groot en groeide uit tot weelde.
Maar het heeft den mensch niet goed ge
dacht God in erkentenis te houden, hij heeft er
God niet voor gedankt of verheerlijkt, hij heeft
Gods gaven misbruikt om zich van God onaf
hankelijk te maken en zich te verheffen, om zijn
zegeningen door te brengen in den dienst! der
zonde en der ongerechtigheid.
En nu is God om zijn eere gekomen. Hij twist
met zijn menschenkind, wiens adem in zijne neus
gaten is. Hij twist met de wereld, met de landen
en volken en met een iegelijken mensch. De Al
lerhoogste zendt zijne gerichten en oordeelen, en
Hij roept het de wereld toe Vernedert u onder
mijn krachtige hand
Hóe de wereld daarop reageert Er zijn er,
die niet hooren willen, die blijven willen, die zij
waren, die hun zondig, ijdel, lichtzinnig godde
loos leven willen voortzetten als voorheen. Er
zijn anderen, die het nog erger maken, zij vloeken
en lasteren en schrijven den Heilige en Recht
vaardige ongerijmdheid toe, zij willen van geen
vernedering of bekeering hooren. Maar in het
geweldige gebeuren en de vreeselijke dingen van
deze dagen zegt God als met een boetbazuin
hoort de roede, en wie ze besteld heeft
En wij hebben daarop wel acht te nemen en
dat zooveel te meer als wij dien heiligen en met
de wereld in zijn rechtvaardigheid twistenden
God als onzen God en Vader in Christus ken
nen en aanroepen.
O, ook ons land deed mee met de volken in
Godverzaking en afvalligheidOok 's Heeren
volk en kerk heeft zich niet bewaard van de
zonden der wereld En God is jaloersch op zijn
eer Daarom hebben ook wij ons voor Hem te
verootmoedigen en te vernederen. Met zijn krach
tige hand wijst Hij ons onze plaats aan in het
stof aan de voetbank van zijnen troon. Daar
heeft ieder de hand in eigen boezem te steken.
Daar heeft ieder met erkenning van eigen schuld
te belijden, dat wij tegen den Heere, onzen God,
overtreden hebben.
Maar daar is het ook een steunende gedachte,
dat wij gelooven mogen, dat God in den toorn
des ontfermens gedachtig is. De waarachtige ver
nedering voor God leidt zelfs tot verhooging.
Zijn krachtige hand is en blijft voor allen, die
Hem vreezen, een Vaderhand. Zijn heilige tucht
verplettert niet, maar behoudt die geslagen wor
den, zooals de Apostel het zegtVernedert u
onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u ver
hooge te zijner tijd.
Reeds in het persoonlijke zieleleven geeft God
dit te ervaren. Hij wederstaat de hoovaardigen,
maar den nederige geeft Hij genade. Wie in 't
stof lag neergebogen, wordt door Hem weer op
gericht. Wie zich in oprechtheid voor Hem ver
ootmoedigt en vernedert, wordt door Hem ver
vuld met een onuitsprekelijken vrede, waarbij
ook de roede gekust wordt.
En soms geeft God ook wel de wegneming
van de uiterlijke ellende om de rampen in geluk
en zegening te verwisselen. Maar dit is niet al
toos te verwachten, want zijne wegen zijn vrij
machtig en zijne oordeelen een diepen afgrond.
Maar als wij verootmoedigd bidden naar zijnen
wil, zal Hij ons zeker verhooren. Als wij maar
bidden met onderwerping, als wij maar bidden
in geloof, als wij maar bidden zonder ophouden,
en wachten op Gods tijd, want Hij verhoogt te
zijner tijd
Laat ons zoo toegaan tot den troon van den
hoogen God, ons voor Hem vernederend om
onze zonden, Hem rechtvaardigend in zijne ge-
richten, en in den Naam van onzen Heiland bid
dend om uitredding en verhooging.
Sta op, o God toon medelijden,
Laat ons Uw arm van nood bevrijden
Verlos ons uit den angst, o Heer
Zoo krijgt Uw goedheid eeuwig d' eer
(Ps. 44: 14).
Bussum. VAN DER VEEN.
ZENDINGSBIJDRAGE.
Tot onze blijdschap is Ds Merkelijn weer in
zoover hersteld, dat hij ons eenige artikelen over
de Zending voor de Kerkbode zenden kon. Voor
die artikelen vragen we bijzonder aandacht.
We willen hier zelf iets schrijven over de
Zendingsbijdrage
Wanneer de vraag zou gesteld worden, of we
met den Zendingsarbeid ook nu moeten door
gaan zou wel niemand anders willen antwoor
den dannatuurlijk, het Zendingswerk moet
voortgaan. Er is een goddelijk bevel tot dien ar
beid. We mogen wel aannemen, dat in deze laat
ste weken, meer dan ooit, voor den goeden voort
gang van het Zendingswerk gebeden is. Het ge
vaar, waarin we dat werk zagen verkeeren drong
tot dat gebed.
Dat eenstemmig gevoelen roept nu tot de daad,
om dan zooveel mogelijk dat werk in stand te
houden en bijeen te brengen wat daarvoor noo-
dig is.
Dit is zoo vanzelfsprekend, dat het overbodig
kan schijnen daarop nog te wijzen. Toch kunnen
hier bezwaren opgeworpen worden, om die heel
duidelijke roeping van haar kracht te berooven.
Zoo is niet onmogelijk, dat iemand zegtwij
moeten eerst voor onszelf zorgen en we weten
nog niet wat ook ons overkomen kan. Wat we
dus hebben, moeten we maar bewaren en spa
ren, omdat we er later zelf wel eens behoefte aan
zouden kunnen krijgen.
Dit is dan een zeer gevaarlijke redeneering,
omdat men zoo op 't eerste oog kan denken, dat
daar wel wat voor te zeggen valt.
Weten we wat er nog gebeuren kan We
moeten antwoorden Neen. Niemand kan ons
profeteeren en verzekeren, dat niet nieuwe ram
pen ons zouden kunnen treffen. En zoo schijnt
de vraag gewettigd, of het dan wel verantwoord
is, enkele duizenden guldens naar Indië te zen
den, die we hier dan zoo goed zouden kunnen
gebruiken.
Buiten het geloof om geredeneerd, zou tegen
dien maatregel, als een maatregel van voorzich
tigheid, niet veel zijn in te brengen.
Maar dan ook alleen, buiten het geloof om
geredeneerd, d.w.z. in een weg van ongehoor
zaamheid aan het Goddelijk beveldus in een
weg, die geoordeeld moet worden een zondige
weg te zijn.
Voor het geloof geldt de eisch der gehoor
zaamheid, naar den bekenden regelziende in 't
gebod, blind voor de uitkomst. Voor het geloof
geldt de regelmaar zoekt eerst het Koninkrijk
Gods en Zijne gerechtigheid en alle deze dingen
zullen u toegeworpen worden (Matth. 6:33).
Niet eerst de dingen van dit leven en dan in
de tweede plaats, die van Gods Koninkrijk, maar
juist omgekeerd. Als we naar dezen regel hande
len zullen we niet alleen zeggen, dat natuurlijk
het Zendingswerk moet doorgaan, maar ook
doen wat daartoe noodig is.
Nu zullen er ongetwijfeld zijn, die niet kunnen
bijdragen zooals ze dat voorheen deden, die alles
verloren en nu zelf moeten geholpen, of die al
thans veel verloren.
Maar in Zeeland om ons tot onze eigen
provincie te bepalen zijn nog zeer veel plaat
sen, waar de oorlog geen of slechts geringe
schade aanrichtte. Daar bleven de huizen ge
spaard, daar werd geen zaak vernietigd. En dan
valt te wijzen op een weldaad van zooveel groo-
ter beteekenis, wanneer het leven gespaard bleef.
En velen, uit onze provincie, die het land moes
sten dienen in den oorlog, zijn door Gods groote
goedheid ongedeerd uit den strijd teruggekeerd.
Hoe moet dat alles dringen tot een dankoffer.
Als dat wordt verstaan, dan zullen velen, die
daartoe nog in staat zijn, zich gedrongen voelen
tot een milde gift, ook voor de Zending, om
meer te doen dan anders.
Ook zullen er wel zijn, die in de benauwende
dagen, die we doorleefden, en waarin een voort
durend gebed tot God opsteeg, hebben gevoeld,
dat ze voor den dienst van dien God, tot Wien
ze om uitkomst riepen, te weinig hadden gedaan,
ook voor den Zendingsarbeid en dan het voor
nemen hebben genomen daarvoor meer bij te
dragen. Dan kwam er een begin van bekeering
van die zonde, maar die bekeering moet dan
voortschrijden tot de daad.
Laat er zijn een opwaking in het verstaan en
volgen van de roeping, die in de benauwde da
gen ons zoo ernstig werd voorgehouden.
Maar zal misschien iemand zeggen, het geld
kan niet weg naar Indië en dan is het onnoodig
om het hier bijeen te brengen.
Ook daarover een enkel woord. Er bestaat
uitzicht, dat spoedig dat wel mogelijk zal zijn.
Maar het zou dan toch wel heel erg zijn, dat,
wanneer die gelegenheid opengesteld werd, er
en geld kon gezonden, omdat het hier niet bij
eengebracht was. Dat is onze roeping om daar
voor te zorgen.
Mogen we dan in die roeping getrouw bevon
den worden. En moge het blijken, dat er overal
groote offervaardigheid is in dankbaarheid voor
de groote weldaden, die de Heere ons nog ge
laten heeft.
WEDEROPRICHTING ALLER DINGEN.
I.
Nauwelijks is door den oorlog veel verwoest,
of men hoort en leest van plannen om, wat ver
woest werd weer te herstellen en op te richten.
Er is al een heel plan tot wederopbouw van
Middelburg nog wel een schematisch plan, maar
zoo. dan ook een eenigszins volledig plan. En
zoo wordt gezegd dan zal het nieuwe Mid
delburg veel schooner worden dan het oude was.
Soortgelijke plannen bestaan ook al ten op
zichte van den herbouw van Rotterdam. Nieuwe
perspectieven openen zich om te doen wat in de
oude stad niet mogelijk was.
Met ijver is men dan ook al aan den arbeid
gegaan om het puin op te ruimen en zoo plaats
te maken voor het nieuwe.
Dit alles kan ook in 't geloof geschieden dat
men de hand aan den ploeg slaat en doet wat de
hand vindt om te doen. Nehemia beijverde zich
ook om het puin van Jeruzalems poorten en mu
ren op te ruimen, om beide poorten en muren
te herstellen. En hij wist zich daartoe van den
Heere geroepen.
Maar dit kan ook geschieden in ongeloof aan
het Woord des Heeren, als ware dit het eenige,
althans het voornaamste, dat nu roeping zou zijn.
De gedachte kan daarbij leiden, zoo spoedig mo
gelijk - als ware er niets gebeurd het oude
leven voort te zetten. Zoo spoedig mogelijk de
ontzettende dingen, die er gebeurden, te verge
ten. Dan is er geen letten op het oordeel des
Heeren, dat in die verwoestingen openbaar werd;
dan is er niet het vragen naar wat God ons daar
mee zeggen wilde om te leiden tot waarachtige
bekeering.
Dan ontbreekt ook het letten op wat de his
torie ons hier leeren kan. Die historie spreekt
van steden, die verwoest werden, op de puin-
hoopen, waarvan nieuwe steden werden ge
bouwd. En als ook die weer werden verwoest,
ging men op de versche puinhoopen voor de
derde maal een nieuwe stad bouwen. Totdat ten
slotte die steden weer ruïnes werden èn ruïnes
bleven. Wat is er nog over van Ninevé en Babel
en van zooveel andere machtige steden der oud
heid
Al dat herbouwen en weer oprichten, hoe be
langrijk en noodig ook, is menschenwerk, dat
eenmaal weer vergaan zal. Wie op dat men
schenwerk bouwt, zal bedrogen uitkomen en zijn
hoop zal vergaan.
De bijbel spreekt ook van een weer oprichten,
maar dan als resultaat van Gods werk, waar
door Hij alle dingen eenmaal weder oprichten
zal. En alleen dan, wanneer we van dat werken
Gods onze verwachting hebben, zal die wel ge
fundeerd blijken.
Hef is merkwaardig, dat Petrus in z'n rede
tot de Joden, die zich in het voorhof van Salomo
om hem verdrongen, nadat hij in Jezus' Naam
den kreupele had doen wandelen, al aanstonds
van dat wederoprichten aller dingen spreekt.
Maar dat bewijst wel, dat de prediking daarvan
een wezenlijk bestanddeel vormt van de Evan
gelieprediking, van de verkondiging van Jezus'
heerlijkheid.
Dat Jezus naar den hemel was opgevaren en
verhoogd aan Gods rechterhand zooals Petrus
hun verkondigde mocht niet leiden tot de ge
dachte, dat Jezus' werk op aarde daarmee ge
ëindigd was, als zou Hij in den hemel werkeloos
zijn en in lijdelijke rust het einde aller dingen
afwachten.
Zooals altijd doorgaat het werken des Vaders,
zoo ook het werken van Christus. Mijn Vader
werkt tot nu toe en Ik werk ook.
Als er in Gen. 2 2 staat, dat God rustte van
Zijn werk, dat Hij gemaakt had, was dat rusten
Gods niet een ledig-zijn, niet een niet-meer-wer-
ken. In het volgend vers wordt gesproken van
het werk, dat God geschapen had om te vol
maken.
God zou dat werk van Zijn schepping tot de
voltooiing leiden. In die schepping lagen allerlei
mogelijkheden, die tot werkelijkheden moesten
worden. En in dat werken Gods zou de mensch
mede-arbeider moeten zijn.
De mensch, weigerde echter Gods mede
arbeider te zijn en ging Gods werk door z'n
zonde verstoren. Zoo werd noodig dat God,
wilde Hij Zijn werk niet prijsgeven, dat geschon
den werk herstellen ging en dat zou de Heere
dan doen door den Zoon des menschen. Dan
moest de mensch ook daarin Gods mede-arbeider
zijn.
Dan moest de Zoon des menschen eerst ver
zoenen de zonde, waardoor Gods werken ver
stoord werden. Niet eerder kon God met zege
ning tot Zijn wereld terugkeeren dan nadat die
zonde verzoend was.
Zoo werd het het groote werk van den Heere
Jezus Christus om het offer te brengen van Zijn
leven, in gehoorzaamheid tot den dood aan het
kruis. In Hem was God de wereld met Zichzel-
ven verzoenende (2 Cor. 5: 19).
Maar met het brengen van dat offer was Je
zus' werk niet voltooid. Het kruiswoord „het is
volbracht" kon niet beteekenen, dat nu al Jezus'
werk volbracht was.
Daarmee was om het zoo te noemen het
grondleggend werk volbracht, maar dan moest
op dien grondslag gebouwd en daarop alles weer
opgericht worden.
Daarin is nu ook het werk van den verhoog
den Jezus. Hij moet naar 1 Cor. 15 24, 25
teniet doen alle heerschappij en macht en kracht
om het Koninkrijk weer te verwerven voor den
Vader, om het dan over te geven aan den Va
der, opdat God zij alles en in allen.
Het werk van Christus gaat niet daarin op,
dat Hij den mensch weer met God verzoent,
maar heeft dit tot doel en vrucht, dat God door
Hem alle dingen weer met Zichzelven verzoent,
hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de din
gen, die in de hemelen zijn (Col. 1 20)
Gods wil is om in de bedeeling van de vol
heid der tijden wederom alles tot één te ver
gaderen in Christus beide, dat in den hemel is
en dat op de aarde is (Ef. 1 10). Dat zal zijn
de wederoprichting aller dingen.
Verstoord werd Gods werk, omdat door de
zonde verstoord werd de rechte verhouding tus-
schen God en den mensch. Gods oordeelen ko
men dan verwoestend over de aarde en de ruïnes
van menschenwerk komen.
Maar door Christus' offerande wordt de zonde
verzoend, wordt de rechte verhouding tusschen
God en den mensch hersteld. En daarin ligt op
gesloten, dat dan ook eenmaal alles wordt her
steld en alle dingen weer zullen worden opge
richt. En het is het werk van den door den Va
der gezonden Christus, om door Zijn H. Geest
de dingen daarheen te leiden.
Jezus in den hemel is nog de groote werker
op aarde. Als verwacht mag worden de weder
oprichting aller dingen, mag die verwacht wor
den als vrucht van Jezus' werk, dat Hij werkt
door Zijn Geest en Woord dat Hij werken kan
omdat alle dingen in hemel en op aarde aan Zijn
voeten onderworpen zijn.
Op die heerlijkheid van Jezus ging Petrus al
aanstonds de Joden wijzen om, ook op grond
daarvan ze op te roepen tot betering en bekee
ring. Hoe dwaas zouden ze doen, wanneer ze
Hem bleven verwerpen en wat een heerlijk voor
uitzicht werd hun geopend, wanneer hun ver
kondigd werd de vergeving der zonden en het
deelen in het heil, dat Jezus bracht en brengen
zou.
HEIJ.