No* 23
Vrijdag 7 Juni 1940
54e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C, HEIJ en Ds. A* H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. -M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F* STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H, v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
HET WACHTEN GODS TEN TIJDE VAN
GERICHT,
En daarom zal de Heere wachten,
opdat Hij u genadig zij en daarom zal
Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich
over ulieden ontferme, want de Heere
is een God des gerichts welgelukzalig
zijn die allen, die Hem verwachten.
Jesaja 30 18.
Wij weten in deze dagen van het wachten der
menschen. De verschrikking van een oorlog, die
als een orkaan over ons gekomen is, houdt ons
van dag tot dag bevangen. Met heel de wereld
zien wij vol spanning uit, hoe de afloop zal zijn
van de dingen, die zich in zoo'n verbijsterenden
vaart op het wereldtooneel voltrekken.
Meer dan het wachten der menschen is echter
het wachten Gods. En Jesaja spreekt ons daar
van tot een bijzonderen troost in grooten nood.
Wij lezen hier in zijn profetiën, hoe Israël
onder de kastijdende hand Gods door moet. Het
boet voor zijn vele zonden.
Maar als de profeet land en volk geteisterd
ziet, blijft hij niet bij Gods oordeelen staan. Juist
aan den tijd van het gericht kent hij den nade
renden tijd van genade. Zoo gaat het licht schij
nen in de duisternis van dezen nacht en komt hij
met het verrassende evangelie daarom zal de
Heere wachten op Zijn genadebetooning.
Het merkwaardige van dit woord is, dat het
een zuivere gevolgtrekking is. De profeet ziet de
straf Gods over Israël en nu besluit hij daaruit,
dat God straks Zijn genade zal laten zien. Het
een moet op het ander volgen. Zien wij, dat God
ons slaat, zoo weten wij ook, dat de tijd van
helen zal aanbreken.
Dat zegt ons dus voor dezen tijd, dat wij niet
moeten blijven staan bij de verschrikkingen van
Gods oordeelen alleen. Als wij alles overzien wat
zich in de laatste weken heeft afgespeeld, mogen
wij met groote zekerheid besluiten, dat God ook
wat anders geven zal dan Zijn kastijding. Want
dit wordt ons door het Woord Gods gewaar
borgd op gericht volgt genade. God wacht erop,
om dit waar te maken.
En om nu te meer ons te sterken in dit geloof,
wordt ons tevens het geheim van dit wachten
Gods verklaard. Jesaja verkondigd ons, dat God
een God van gericht is. Duidelijkheidshalve zou
den we kunnen zeggen een God van recht en
billijkheid. Onze Statenvertaling heeft op meer
dan een plaats Gods straffen in gericht vertaald
door straffen met mate.
Want het gericht Gods beteekent niet alleen,
dat Hij gericht oefent, maar dat Hij daarbij recht
vaardig is en gedachtig blijft aan Zijn Woord.
Hij heeft Zijn Woord niet voor niet gegeven.
Zijn verbond is geen schijnbeweging geweest.
Daarom kan God wel moeten straffen, maar al
leen voorzoover het Zijn eer eischt en dienstig
is tot heil van Zijn volk. Het einddoel van al
Gods werken aan ons is leven en zegen en vrede.
En zoo verstaan wij het „daarom" des geloofs,
dat Jesaja hier uitspreekt. Het is onmogelijk, dat
God niet anders zou doen dan Zijn kinderen te
straffen. Hij tuchtigt met mate. Als Hij kastijdt,
ziet Hij reeds op het einde. Ook als Hij komt
met Zijn strengste tucht, wacht Hij met goddelijk
verlangen naar den tijd, dat Hij weer genade zal
bewijzen.
Daarom kunnen ook wij, met het gezicht op
Gods oordeelen, vertrouwend wachten op Zijn
genadebetoon, dat zeker komen zal.
In dat wachten echter dat zal ieder gevoe
len ligt voor ons nu niet uitsluitend troost.
God komt met dit woord ons evenzeer vermanen
en verootmoedigen.
God is een God van genade. Hij wil niets lie
ver dan genade betoonen. Maar waarom wacht
Hij daar dan mee
Dit kan niet aan Hem liggen, zoo moet het
dus enkel bij ons liggen. Want ja, wij kunnen
Gods genade tegenstaan. Wij kunnen ons zoo
gedragen, dat God Zijn genade inhoudt.
En in dit opzicht hebben wij allen ons te be
proeven. Als God met Zijn genade komt en wij
spelen er maar wat mee, wij maken er geen
ernst mee, zal God dan nog voortgaan ons te
zegenen
Neen, dan komt het wachten Gods. Dan
wacht Hij, dat wij ons veranderen en bekeeren.
Dat is de ernst van het oogenblik, waarin wij
ons thans bevinden. Dat is de ernst van dezen
oorlogstijd. God wacht op onze „boete en beter
schap".
In dat opzicht geeft de Heere ons in deze pro
fetie van Jesaja ook duidelijke richtlijnen. Wat
was de zonde van Israël Waarom deed de
Heere bezoeking over hen
Zij hadden de waarheid Gods niet kunnen
verdragen. Ze wilden nog wel profeten hooren,
als deze maar niet te scherp en te concreet wa
ren. En vooral ook de tegenstellingen verzachten.
De Heilige Israëls mocht niet genoemd worden
Want in Hem lag voor Israël de afgezonderd
heid, die men niet langer begeerde.
Wijst Gods Woord ons daarmee niet op zon
den, die ook onder ons gevonden worden Daar
is dezer dagen verklaard, dat de Kerk nu bovenal
de roeping heeft om te troosten. En zeker kan
zij zich geen schooner taak zien toegewezen.
Maar vergeten we niet, dat naar de belijdenis
der Kerk als eerste stuk om welgetroost te leven
voor ons noodig is te weten, hoe groot mijn zon
den en ellende zijn.
Daarom zal in de kennis en belijdenis van zon
den de eerste vrucht gezocht moeten worden van
de zware beproeving, die God over ons beschikt
heeft. Dan wacht God niet langer met de ver
troosting Zijner genade. Het einde van Zijn
wachten wordt dan gevonden in ons verwachten:
welgelukzalig zijn die allen, die Hem verwachten.
Moet het hier nog gezegd, dat dit verwachten
van God een verwachten is van Jezus Christus
Er is een verwachting onder de menschen, die
zich misschien wel tot God richt, maar men ver
wacht van Hem wat anders dan de genade in
Christus. Dat zijn zij, voor wie de verschrikking
van den oorlog onbegrepen is voorbij gegaan.
Als de groote schrik maar over is en de eerste
ellende verholpen, ademen ze weer op. Want ze
verwachten van God niet meer dan herstel van
wat eens geweest is.
Het groot herstel, dat in Christus is gewrocht,
gaan ze voorbij.
Die den Heere verwachten, stellen hun ver
wachting echter op Christus Jezus. En zoo alleen
zijn zij welgelukzalig. Want ja, God troost den
mensch, maar alleen in Jezus Christus.
In Hem wordt ook deze profetie van Jesaja
vervuld.
Immers, hoe kan ik ooit verzekerd zijn, dat na
het oordeel Gods tenslotte enkel Zijn gunst over
blijft
Die zekerheid vind ik alleen bij Christus en
Zijn kruis.
In het kruis van Christus is Gods oordeel over
ons heengegaan en zoo is er voor ons enkel ge
nade overgebleven.
En nu zien wij, rijker dan Israël het ooit gezien
heeft bij de vervulling van Jesaja's profetie, dat
God niet enkel straffen kan. Op Zijn straf volgt
zegen. Zijn straf is zegen. In Christus in het
wachten Gods vervuld. En wat Hij nu nog wacht,
is opdat wij in Christus alles zullen vinden ook
ten tijde van gericht.
Hij wacht, dat wij de schoonste vrucht van
deze beproeving vinden de kennis van onzen
Heere Jezus Christus, in wiens gemeenschap wij
dagelijks rijker worden, ook al zouden wij eiken
dag armer zijn.
Goes. v. d. VEGT.
DEN HEERE ZWIJGEN EN VERBEIDEN
In Ps 37 7 lezen we Zwijg den HEERE en
verbeid Hem. Dat is wel een Woord Gods bij
zonder voor dezen tijd, dat we den HEERE zul
len zwijgen en Hem zullen verbeiden.
O, er is nu ook reden om den HEERE te
loven en te danken.
Als volk kwamen we onder den druk, maar
God maakte nog geen voleiding met ons. De
hoop is in uitzicht gesteld op een herstel van
onze vrijheid en onafhankelijkheid.
Van de tien duizenden, die de wapenen moes
ten opnemen om ons vaderland te verdedigen,
werd verreweg het grootste deel in het leven ge
spaard. Velen mochten weer naar hun huis en
familie terugkeeren, van anderen kwamen heu
gelijke berichten over hun behoud.
Bij ons allen, maar inzonderheid bij hen, wier
leven temidden van zoo groote gevaren gespaard
bleef, moge de bede leven
Leer mij, o God van zaligheden
Mijn leven in Uw dienst besteden
Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand,
Uw goede Geest bestier mijn schreden,
En leid' mij in een effen land.
(Psalm 143).
En wat er staat in een anderen psalm
Ik zal, nu ik mag ademhalen,
Na zooveel bangen tegenspoed,
Al mijn geloften U betalen,
U, die in nood, mij hebt behoed.
(Ps. 66:6).
Laten we die zegeningen Gods opmerken, er
niet één van vergeten en Gods Naam daarvoor
met alle ootmoedigheid loven en prijzen.
Maar er kwam ook een groot kwaad over ons
door het kwaad van den oorlog. En bij dat
kwaad moeten we nu den HEERE zwijgen. Zwij
gen moeten we onder Gods slaande hand, en dat
kwaad zonder murmureeren aanvaarden.
God kwam met Zijn oordeelen. Er kwam een
zee van ellende.
Daar waren duizenden, die hun huizen moes
ten ontvluchten. Wat een ellende vooral voor
ouden van dagen, voor zieken en zwakken en
kleine kinderen.
Daar zijn er, wier huizen werden vernield,
wier zaak en levensbestaan werd vernietigd, die
ineens tot den bedelstaf werden gebracht.
Daar is rouw, hartbrekende smart bij de tien
duizenden, die treuren over een man, een vader,
een zoon of broeder, die in den oorlog het leven
lieten.
En in al dat kwaad en in die aangrijpende
rouw is Gods hand. Er is geen kwaad in de stad,
dat de Heere niet doet, en er valt geen muschje,
dus zeker geen mensch ter aarde, tenzij dan naar
Gods wil.
En onder dat alles moeten we nu den HEERE
zwijgen.
Maar het moest u dan maar eens zelf over
komen, dat ge vluchten moesthet moet dan
maar eens uw eigen huis zijn, dat in puin viel,
en uw eigen zaak, die vernietigd werd. Het moet
dan maar eens uw eigen man zijn, die gedood
werd uw eigen vader, uw eigen zoon of broeder.
En dan ook nog zwijgen
En dan zegt ons zondig hartdat kan niet
die eisch is onmenschelijk. En zoo zoekt "dat hart
een uitweg om tegen God te spreken en den
eisch tot zwijgen met verontwaardiging af te
wijzen.
Toch is die eisch recht, en, kunnen we dat met
ons verstand niet beredeneeren, God laat ons het
recht van dien eisch zien in het zwijgen, waar
mee onze Heere Jezus Christus, in de ellende, die
over Hem kwam, gezwegen heeft. Hij zweeg den
HEERE.
Spreekt ge van armoede, Hij werd arm, Hij die
rijk was. Wat nu menige vrouw overkwam, kwam
ook over de vrouw, die Hem onder 't hart droeg,
en die niet in haar eigen huis in Nazareth, maar
in Bethlehem, in een stal haar kind baarde. En
voor dat kind was er geen andere plaats dan in
een voederbak voor de beesten.
Spreekt ge van een woning die verlaten moest
worden en van dakloozen, Hij moest klagen, dat
de vossen holen hebben en de vogelen des hemels
nesten, maar dat de Zoon des menschen niet had,
waar Hij het hoofd nederlegge (Matth. 8:20).
Spreekt ge van groote verlatenheid, temeer
ontzettend voor wie in grooten nood verkeert,
wie is verlaten geweest als Hij, die verlaten werd
niet alleen van Zijn discipelen, maar ook van Zijn
God, toen Hij sterven ging den vreeselijken dood
aan het kruis.
En, als dat lijden over Hem kwam, was dat
door de hand Gods, Zijns Vaders. Hij droeg den
toorn Gods tegen de zonde van het gansche men-
schelijke geslacht.
Als dan één mensch recht zou hebben gehad
tegen God te spreken onder en vanwege het lij
den, dat over hem kwam, dan deze Mensch,
Jezus Christus, die zonder zonde was.
Maar Hij zweeg den HEERE. De HEERE
deed onzer aller ongerechtigheid op Hem aan-
loopen. Als dezelve geëischt werd, toen werd Hij
verdrukt, doch Hij deed Zijn mond niet open
als een lam werd Hij ter slachting geleid en als
een schaap, dat stom is voor het aangezicht zij
ner scheerders, alzoo deed Hij Zijnen mond niet
open (Jes. 53:6, 7).
Tot dat zwijgen was Jezus, die een waarachtig
mensch was, alleen in staat door den H. Geest,
die Hem niet met mate geschonken was. Door
den eeuwigen Geest alleen kon Hij Zichzelven
Gode onstraffelijk opofferen. En door dien Geest
heeft Hij zichzelven onstraffelijk opgeofferd en
heeft Hij den HEERE gezwegen.
Door dat zwijgend brengen van het offer van
Zijn leven heeft Christus het nu mogelijk ge
maakt, dat ook wij in gemeenschap met Hem,
den HEERE zouden kunnen zwijgen.
In Hem heeft God Zich aan ons geopenbaard,
als dien God, die in Christus de wereld was met
Zichzelf verzoenende (2 Cor. 5:19). In Hem
heeft God ons Zijn liefde geopenbaard. Hierin
is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben,
maar dat Hij ons liefgehad heeft en Zijn Zoon
gezonden tot een verzoening van onze zonden
(1 Joh. 4: 10).
De HEERE die vraagt, dat wij Hem zwijgen,
is niet een zwijgende God, die Zich in ongenaak
bare hoogte heeft teruggetrokken en vandaar
onbewogen aanschouwt het leed, dat op aarde
geleden wordt. Hij is niet een God, die zonder
meer eischt, dat we voor Hem bukken en al ons
verdriet smoren in ons hart. Hij is niet een God,
zooals de Mohammedaan zich God denkt. Hij is
de Vader van onzen Heere Jezus Christus, die
dezen Zijn Zoon niet gespaard heeft, maar in
Zijn barmhartigheid heeft overgegeven, opdat
wij door Hem vergeving van zonden zouden ont
vangen, verlost worden uit de ellende en aange
nomen tot kinderen Gods.
Het zwijgen moet zijn een zwijgen den HEE
RE, voor Hem, die in dezen Naam geopenbaard
heeft Zijn genade en liefde en Zijn trouw in Zijn
genade en liefde. Die Naam HEERE spreekt ons
van dien God, die een verbond der genade op
richtte met Zijn volk, zeggende Ik ben Uw God.
En wat een rijke vertroosting er in dien Naam
ligt, mocht Jesaja bekend maken. Zie Jes.
43 1 vlg. „Maar nu alzöö zegt de HEERE Uw
Schepper, o Jacob, en Uw Formeerder, o Israël
vrees niet, want Ik heb U verlost Ik heb U bij
uwen Naam geroepen gij zijt Mijne. Wanneer
gij zult gaan door het water, Ik zal bij U zijn en
door de rivieren, zij zullen u niet overstroomen,
wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet
verbranden en de vlam zal u niet aansteken.
Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Is
raëls, uw Heiland.
Van dien God, die vraagt, dat we onder het
kwaad voor Hem zwijgen, mogen we belijden
ik geloof in God den Vader, den Almachtige,
Schepper des hemels en der aarde. En die be
lijdenis houdt ook dit in, dat we gelooven, dat
Hij om Zijns Zoons Christus' wil onze God en
onze Vader is, op Wien we alzoo vertrouwen,
dat we niet twijfelen of Hij) zal ons met alle
nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen en
ook al het kwaad, dat Hij ons in dit jammerdal
toeschikt, ons ten beste keeren, omdat Hij zulks
doen kan als een Almachtig God en ook doen
wil als een getrouw Vader.
Die HEERE is het, die vraagt, dat als Hij
kwaad over ons brengt, we dan Hem zullen zwij
gen niet tegen Hem zullen opstaan, maar zonder
tegenspreken het lijden zullen aanvaarden uit Zijn
hand.
Mag die HEERE dat dan niet vragen
Zie, daar is een vader, een kundig chirurg,
die het noodig oordeelt z'n zoon pijn te doen om
hem te verlossen van een kwaal, die doodelijk
zou zijn. Die vader zegt dat aan z'n zoon en
verklaart hem dat opdat die zoon zou weten wat
z'n vader met hem voorheeft en hoe die pijn moet
dienen tot z'n behoud dat dus het hem-pijn-doen
voortkomt uit liefde.
Wat zoudt ge nu zeggen, als die jongen niet
zwijgend, vertrouwend op z'n vader, die pijn
aanvaardde, maar tegen z'n vader opstond
Zoudt ge dan zeggen die jongen heeft groot ge
lijk is me dat een vader, die z'n eigen kind pijn
doet en dan nog bovendien wil, dat die jongen
dat zonder tegenspreken zal aanvaarden Of,
zoudt ge dien vader prijzen, die, al doet het hem
zelf pijn, die pijn zichzelf niet spaart omdat het
dient tot behoud van z'n kind Of zoudt ge tot
dien jongen zeggen zwijg toch, laat uw vader
u toch redden Toch zeker wel het laatste.
Zou de HEERE dat dan niet mogen vragen 7
en zou het goed zijn tegen den HEERE op te
staan
Laat ons in dit licht zien het kwaad, dat God
over ons volk bracht.