FEUILLETON.
DE BOER VAN
„LEVENSSTRIJD"
KERKNIEUWS
DE LIJDENSWEG VAN HET JOODSCHE
VOLK.
II (Slot).
Later, toen de verhalen aangaande den Wan
delenden Jood niet meer voor historie golden, is
deze figuur onderwerp van behandeling in de
wereldliteratuur geworden.
Vele schrijvers en dichters vonden in deze
sage uitgangspunt en aansluitingspunt voor hun
scheppingen, waarin zij de groote levensvragen
der menschheid trachtten te beantwoorden.
Zeer beroemd is de roman van Eugène Sue
„Le Juif errant". Hij gebruikt het verhaal van den
Jood om van socialistisch standpunt het Jezuïtis
me te bestrijden. Ahasverus verpersoonlijkt de
vloek, de ellende van den arbeid.
Dezelfde schrijver, die het bekende boek ,,Ben
Hur" in het licht gaf, heeft gebruik gemaakt van
dit verhaal in het werk ,,De Vorst van Indië",
waarin de val van Constantinopel wordt geschil
derd en een Jood optreedt, zeer rijk en hoog
bejaard Ahasverus.
Robert Hamerling in zijn gedicht „Ahasverus
in Rome" denkt zich in Ahasverus een wezen,
dat de dood in de wereld gebracht heeft en nu
tot dank en tot straf door den dood verschoond
wordt.
Anderen zien in hem de type van een nieuw-
doorbrekende wereldbeschouwing hij wordt de
drager van het pantheïsme, de wordende God,
die niet rust maar steeds onderworpen is aan het
ontwikkelingsproces der wereld „God is eeuwig
worden".
Of hij wordt de prediker van het pessimis
me. Hij is de man die achteloos voorbijgaat de
wereld met haar verleidingen en het de moeite
niet waard acht om de goederen der wereld te
genieten.
Ook zijn er dichters, die in hem den represen
tant zien van de vrijheid, van de kracht.
Door tallooze moeilijkheden en belemmeringen
heen gaat 't toch ten slotte naar het licht, naar
de overwinning.
René de Clercq gebruikt de sage in zintref
fend gedicht „Ahasverus".
De ongelukkige klaagt, nadat kinderen hem
hebben uitgejouwd, een knaap heeft geschreeuwd:
„Een beer, een beer met een baard Een meisje:
„Wat leelijkaard Hij klaagt
De moederaarde is murwe en moe van mij te
dragen,
Ze duwen op mijn kop die duizend, .duizend dagen,
Die dreigen deên met nog en nog een dag.
Ik zat ik kon dan zitten vóór mijn deur,
En treurig trok zijn kruis langsheen de straat
Een mensch, beslijkt met spuwsel en bespotting.
Droef-ernstig lag zijn edel, schoon gelaat,
Waarin de smart met diepe vingers neep.
Zoo naderde de strafstoet mijne woning,
Plots bleef de kruisman staan hij kon niet meer.
Voeten en schouder deden hem te zeer.
Uw zetel, Ahasver Laat hem wat zitten.
Ik zei„Ik heb geen zetel voor dien witte".
- Ach, laat hem leunen aan de post der poort.
De man ging leunen, doch ik riep hem „Voort!"
En maakte zijne handen los. Een splinter
Stak door zijn nagel. „Weg van hier, alginter
Ik gooide hem omver, de gootgrebbe in.
Hij had een blauwe kneuzing aan de knie.
Hij keek, bedrukkelijk, doch scheen mij echter
Niet een veroordeelde, maar wel een rechter.
„Gij Ahasver en gunt me niet een stoel,
Noch zelfs de post der poort om aan te leunen.
U zij geen rust meer. Dolen zonder doel
En zonder einde zal uw lot zijn, kreunen
Daguit, dag in, en gaan van land tot land,
Totdat gij weerkeert voor den wereldbrand
Ik ging gejaagd, getrokken door de straten
De stad uit, veldwaarts in, langs beek en den,
En voort, verlatende al, van al verlaten
En werd het wandelmonster dat ik ben.
De bekende Vlaamsche schrijver August Ver-
meylen verwerkt de sage in zijn roman De Wan
delende Jood.
Bizonder treffend is de schildering van de zie
lige eenzaamheid en het onnoemelijke lijden van
den levensmoede „Zoo beende hij berg op en
berg af, door zon en wind, over de onmeetbare
banen der wereld. Hij doolde wel eens dagen
lang in heiden en wouden, om dan uitgehongerd
weer af te zakken naar de valleien waar de
menschen wonen. En daar bedelde hij, moed
willig grommend, als een beer, die onder de
zweep moet dansen. Met zijn mager wezen waar
de harde kijkers in glommen, joeg hij de vrouwen
67)
„We gaan niet in een uitspanning zitten",
zeide hij.
Toen stemde Jane toe.
Hij voerde haar langs den mooien, aan weers
zijden met hoog geboomte begroeiden weg naar
het gehucht en sloeg daarna eeri zijpad in, dat
naar de bosschen voerde.
„Ik wil heel alleen met je zijn", zeide Steven.
Jane vertrouwde hem ten volle en wist, wat er
volgen zou.
In de eenzaamheid, het was er heel stil, er was
niemand te bespeuren, wierp Steven de fiets neer
en vlijde hij zich in het mos tegen den berm van
het weggetje.
„Ik wist, dat je naar Noordwoud ging van
middag", zeide hij met gesmoorde stem, „en ben
je tegemoet gekomen. Want ik moet met je spre
ken. Ik wil je vertellen, hoe lief ik je heb. Ik zou
niet anders willen dan dat je mijn vrouw werd.
Heb ik mij vergist, Jane, als ik meen, dat ik op
een toestemmend antwoord mag rekenen
„Ik wil heel graag je vrouw worden", ant
woordde Jane eenvoudig.
Het lag niet in den aard van de boeren van
Zuidstad om te veinzen. Ze zeiden vlakweg de
schrik op 't lijf, ze reikten hem een boterham en
trokken gauw weer haar kinderkens binnen
Hij was altijd moederziel alleen. Hij stond buiten
het menschdom, en bleef toch een mensch, niets
dan een mensch. Hij stond buiten den tijd der
menschen en voelde toch dien tijd knagen in hem.
Hij zag overal den dood en het leven aan den
strijd, zonder einde".
De weg van het Joodsche volk is sedert de
kruisiging van Christus één lijdensweg.
Het valt niet te ontkennen, dat de Joden wel
eens aanleiding tot streng optreden tegen hen
hebben gegeven.
Niemand meer zal de wreede handelwijze van
Duitschland tegenover de Joden verdedigen.
Toch is 't merkwaardig, dat de bekende hof
prediker Adolf Stöcker reeds fel tegen het Joden
dom is opgetreden. Niet omdat de Jood van een
ander ras was, streed hij tegen hen, maar omdat
de invloed van de Joden op menig gebied de
grenzen overschreed. Het kapitaal hoopte zich
in weinige handen (en juist Joodsch© handen)
op. De eigenaars van de groote warenhuizen wa
ren meestal Joden. Een aanzienlijk deel van de
Duitsche pers was in Joodsche handen. In de
sociaal-democratie was het Joodsche element zeer
groot, zooals daaruit bleek, dat in bijna iedere
revolutionaire actie Joden als leiders optraden.
Zegene God de Zending onder de Joden, zoo
dat velen rust vinden in den waren Messias.
A. B. W. M. KOK,
DRIETAL TE
Veldhausen (Bentheim):
Cand. B. Heetderks te Wilsum (Benth.).
B. H. Lankamp te Melsen (Benth.).
H. Tien te Ihrhove (O. Fr.).
BEROEPEN TE
Veldhausen: T. Tien te Ihrhove (O. Fr.).
AANGENOMEN NAAR
Diemen W. Diepersloot te Hol werd.
Generale Synode Geref. Kerken.
Hulppredikers.
De Particuliere Synode van Noord-Brabant
en Limburg had de Generale Synode verzocht
een nadere uitspraak te doen inzake het hulp
predikerschap, bepaaldelijk over de navolgende
punten
I. het tijdelijk karakter van het hulpprediker
schap,
II. de niet-ambtelijke werkzaamheden, die be
halve het proponeeren in de Kerken aan een
beroepbaar gestelden proponent door de Kerke
raden kunnen en mogen worden opgedragen.
Deze zaak is verleden jaar gesteld in handen
van Commissie VI, wier rapporteur, Prof. Dr
H. H. Kuyper, een breed rapport heeft uitge
bracht, waarin op de gedegen en van rijke ken
nis der kerkhistorie getuigende wijze, welke den
arbeid van Prof. Kuyper kenmerkt, de kwestie,
waarover het in dezen gaat, is belicht.
Het rapport.
In haar rapport heeft de Commissie zich niet
bepaald tot het verzoek der Part. Synode van
N. Brabant en Limburg, doch haar taak iets
breeder opgevat, omdat het hulppredikerschap
zulk een belangrijke plaats in de Kerken is gaan
innemen, dat het wel noodig is, dat de Kerken
zich bezinnen welke beteekenis aan dit hulppre
dikerschap zooals dit zich nu ontwikkeld heeft,
toe te kennen is.
Daartoe heeft zij in haar rapport allereerst
een uitvoerig overzicht gegeven van wat in de
oud-christelijke Kerk zich als het verschijnsel
„hulppredikers" heeft voorgedaan en van wat in
de Geref. Kerken zoowel als in andere Kerken
over dit hulppredikerschap geoordeeld en door
de Synoden der Geref. Kerken dienaangaande
is besloten.
Kort samengevat komt dit neer op het vol
gende Tegen een hulppredikerschap zooals dit
in de Engelsche Kerk, de Luth. Kerk, de Duitsch-
Zwitsersche Kerken, de Boheemsche Kerk en de
Hongaarsche Kerk en evenzoo in de Ned. Herv.
Kerk hier te lande is ingevoerd, bestaan zeer
ernstige en overwegende bezwaren. De H. Schrift
geeft voor zulk een hulppredikerschap geen
grond. Ook het ambt van evangelist biedt geen
grond voor het hulppredikerschap, daar het met
het Apostolaat zelf weggevallen en ook niet als
waarheid. En de meisjes kenden geen geflirt en
deden niet „alsof". Jane had verwacht, dat Ste
ven komen zou. Zij had haar antwoord klaar.
Zij hield zooveel van hem, dat zij bereid was,
met hem het leven door te gaan, als zijn vrouw.
Het leven met zijn voor- en tegenspoed.
Dus zeide zij, naar boerenaard, zonder meer
„Ik wil heel graag je vrouw worden". Meer niet.
Maar voor Steven waren die woorden als een
muziekstuk.
Hij sprong op, sloeg zijn arm om haar heen en
kuste haar. Blozend nu toch gaf zij hem dien eer
sten kus terug.
Ze waren verloofd.
Ze hadden elkaar gevonden.
„Wachtte je op mij vroeg hij teeder.
Jane knikte alleen. Zij had de grootste moeite,
om niet te gaan huilen van blijdschap en mogelijk
van iets anders. Want op dat zelfde moment
dacht zij aan huis en aan het gebeurde daar
aan haar vader aan Jan
„Sinds wanneer
„Dat weet ik niet."
„Ik weet wel, wanneer ik verliefd op je werd",
lachte hij schalks.
Vragend zag zij hem aan.
„Op den eersten dag, toen je vader mij roepen
liet, om bij jullie te verbouwen. Je waart geen
oogenblik uit mijn gedachten. Maar ik wist, dat
ik je niet vragen mocht, want er was dat groote
verschil, dat niet te overbruggen is. Toen hoorde
ik laternu ja, je weet het wel. Dat ik dien
avond, na het gebeurde, op de boerderij kwam,
was, zeker, om je familie, die mij op de hoogte
had gebracht, een genoegen te doen, maar ik
ambt bedoeld was voor een gevestigde kerk,
maar alleen diende als orgaan der apostelen om
Kerken te stichten. De H. Schrift leert, dat er
geen andere ambtsdragers zijn dan de dienaren
des Woords, de ouderlingen en de diakenen.
Daaraan nog een vierde ambt van hulpprediker
te willen toevoegen, is daarom ongeoorloofd en
leidt feitelijk tot weder-invoering van een hiër
archische rangverhouding der ambtsdragers. Het
onderscheid maken in de bevoegdheden, die men
den hulppredikant toekent, doordat men hem óf
alleen de bevoegdheid toekent van de bediening
des Woords waar te nemen, maar niet de be
diening der Sacramenten óf alleen den H. Doop
te bedienen maar niet het H. Avondmaal, scheidt
wat Christus samengevoegd heeft. De willekeu
rige scheiding tusschen Woord en Sacrament, of
tusschen de beide Sacramenten, vindt in de H.
Schrift geen grond, maar wordt door haar weer
sproken. De bediening van Woord en Sacrament,
die onlosmakelijk saam zijn verbonden komt al
leen toe aan de dienaren des Woords en onder
deze dienaren moet gelijkheid gevonden worden
aangaande de lasten van hun dienst. De bevoegd
heid nu om Woord en Sacrament te bedienen
ontvangt de dienaar, doordat hij daartoe wettig
beroepen wordt, welke roeping bestaat in de
verkiezing door den Kerkeraad, de approbatie
door de Gemeente, de examinatie door de Classis
en de bevestiging.
De regeling in de Ned. Herv. Kerk dat een
hulpprediker door de Gemeente moet beroepen
Worden en voor de aanvaarding van zijn bedie
ning kerkelijk bevestigd moet worden zij het
zonder oplegging der handen, om door het weg
laten dezer ceremonie hem te onderscheiden van
een predikant in vollen zin des woords is
beslist af te keuren.
Al zijn er tegen het hulppredikerschap, vooral
in den zin waarin de Ned. Herv. Kerk dit ge
regeld heeft, ernstige bezwaren in te brengen,
toch meent de Commissie dat de bezwaren, voor
al die, welke ontleend zijn aan art. 17 K.O., al
leen gelden wanneer men den hulpprediker als
een ambtsdrager van mindere kwaliteit beschouwt
dan een gewone dienaar des Woords, maar niet,
wanneer men in hem alleen een tijdelijke hulp
ziet en zijn bevoegdheden beperkt. Het argument
dat het voor een candidaat nuttig is en zelfs zeer
gewenscht om zich practisch te oefenen onder
leiding van een bekwaam predikant om dan te
vens tot helper te zijn, heeft aldus de Commissie,
zeker waarde en al zou de Commissie er niet
een voor alle candidaten verbindend voorschrift
van willen maken (zooals de Hongaarsche Kerk
doet, die zelfs den eisch stelt, dat de candidaten
2 jaar als hulpprediker dienst moeten hebben
gedaan, voordat zij beroepbaar zijn), toch meent
zij dat het aan de candidaten en aan de kerken
wel aan te bevelen is.
De vraag behandelend of niet alleen in steden
of dorpen, waar een predikant is, van zulk een
hulpprediker gebruik mag gemaakt worden, maar
ook in vacante Kerken, waarin zulk een hulp
prediker een vaste aanstelling krijgt om geregeld
den dienst waar te nemen, oordeelt de Commis
sie, dat de Synode van Middelburg terecht al
achtte zij dat deze hulpdienst in bijzondere ge
vallen zeer goed kan worden benut er op ge
wezen heeft, dat ernstig tegen dit kwaad moet
worden gewaakt. Een surrogaat voor den arbeid
van een dienaar des Woords mag dit hulppredi
kerschap nooit worden. Er laten zich zeker wel
gevallen denken, dat een gemeente zeer klein is,
financieel zeer weinig krachten heeft en daarom
van zulk een hulpprediker een tijdlang gebruik
maakt, ook in de hoop, dat door zijn arbeid de
gemeente zal uitgebreid worden. Maar het oor
deel of een candidaat bij zulk een vacante ge
meente mag inwonen om zijn dienst waar te ne
men, behoort aan de Classis te staan, die streng
toezicht heeft te houden, dat hiervan geen mis
bruik wordt gemaakt. En daarbij dient evenzeer
gewaakt te worden, dat zulk een hulpdienst al
leen een tijdelijk karakter draagt en niet, zooals
bij de oefenaars maar al te vaak het geval is, een
blijvende betrekking wordt. Een blijvend hulp
predikerschap in welken vorm ook, is altijd af te
keuren, het moet een tijdelijk hulpmiddel zijn.
Maar al is zulk een hulpdienst dus niet af te
keuren en al kan hij zelfs én voor den candidaat
én voor de gemeente nuttig zijn, wel dient steeds
scherp in het oog te worden gehouden, dat de
hulpprediker geen ambt vervult en dus ook geen
ambtelijke bevoegdheden heeft, welke alleen aan
den wettigen dienaar des Woords toekomen. De
hulpprediker is geen dienaar des Woords en
mag dus ook geen Sacramenten bedienen, zelfs
niet in geval van nood of met machtiging van
den Kerkeraad. Ook kan hij geen handelingen
kwam ook voor jou
„En je liet niets meer van je hooren", verweet
Jane hem liefdevol. „Ik dacht
„Wat dacht je, kindje
„Ik dacht, dat ik me vergist had."
„Ik was het met mezelf niet eens. Je hadt een
strijd uit te vechten van ernstigen aard. Mocht
ik daarin nu komen, feitelijk met een egoistische
bedoeling Dat vroeg ik mij af. En het antwoord
was God zal het in orde maken en niemand an
ders als Jane voor jou bestemd is, dan krijg je
haar. Hoe erg het voor jou was en nog is, ik was
blij, toen ik hoorde, dat je van huis waart ge
gaan of eigenlijk weggejaagd en bij je oom was.
Zonder eenigen invloed van mij of een ander
had je je vader weerstaan, om den goeden weg
te volgen. Dat was van beteekenis. Van dat
oogenblik af wist ik, dat het tusschen ons in
orde zou komen, want ik zag aan je, dat ik je
niet onwelgevallig was. Ik schreef het aan mijn
moeder en bewerkte toen, dat je daarheen ging.."
„Jullie Hollandersglimlachte Jane.
„Wat nu vroeg hij verbaasd.
„Jullie bent goochemer dan wij, wie komt nu
op de gedachte
„Dat was toch heel natuurlijk. Ik wist je bij
mijn moeder goed bezorgd. Je moest tot even
wicht, tot rust komen na al wat er gebeurd was.
Ik wist, dat mijn moeder dat, met Gods hulp,
zou bewerken en daarin ben ik niet beschaamd,
dat erken je zelf
„Je moeder is een lief mensch. Naast God heb
ik het aan haar te danken, dat ik vollen vrede
vond, al heb ik vaak nog veel verdriet."
„Ik zal probeeren, je te troosten. Ik begrijp jc
verrichten, die alleen den dienaar des Woords
toekomen, als het bevestigen van ambtsdragers,
de inzegening van huwelijken, het aannemen van
nieuwe leden door hen belijdenis des geloofs te
laten afleggen en de uitoefening van de „sleutel
macht" (waartoe ook de afkondiging van de drie
vermaningen behoort) of het weer opnemen in
de gemeenschap der Kerk van den boetvaardigen
zondaar.
Daarentegen is er geen bezwaar tegen, dat hij
den voorlezersdienst waarneemt, de jeugd cate
chiseert en met den predikant of ouderling zie
kenbezoek doet. Voorts moet de hulpprediker
van al zijn arbeid, waartoe de Kerkeraad bij
speciale instructie hem autoriseert, aan den Ker
keraad rapporteeren of aan den predikant of
ouderling, die in het daarbij betrokken kwartier
zijn dienst heeft.
Evenals wijlen Prof. Rutgers acht de Commis
sie het niet raadzaam den hulpprediker tot ouder
ling te beroepen. Er is geen enkele noodzakelijk
heid om dit te doen, omdat voor al de werkzaam
heden van den hulpprediker geen ambtelijk ka
rakter noodig is en het den schijn geeft alsof
daarvoor toch een kerkelijk ambt noodig is. Het
werkt bovendien verwarrend, omdat de Kerke
raad hem ook een arbeid opdraagthet preeken,
dat eigenlijk niet tot het ouderlingenambt be
hoort.
Wat tenslotte het toelaten tot kerkelijke ver
gaderingen, inzonderheid tot de kerkeraadsver-
gaderingen betreft, acht de Commissie dit wen-
schelijk voor de practische opleiding van den
hulpprediker. Het voorzitterschap in den Kerke
raad geve men den hulpprediker echter niet en
men vaardige hem niet af naar de meerdere ver
gadering. Elke schijn zelfs, alsof hij een ambts
drager is dient vermeden te worden.
De Commissie meent in haar rapport de richt
lijnen te hebben aangegeven, die voor dit hulp
predikerschap behooren te gelden. Van bepaalde
conclusies heeft zij zich onthouden, omdat zulk
een nieuw stel van bepalingen haar niet ge
wenscht voor komt en daardoor aan het hulp
predikerschap min of meer een gewettigde positie
zou worden gegeven. De Commissie meent, dat
voor de Kerken het genoegzaam is als de Synode
haar instemming met deze richtlijnen betuigt.
Over dit rapport ontspon zich eenige discus
sie, waaraan werd deelgenomen door Prof. Dijk,
ouderling Tieleman, Prof. Aalders, Ds Duursema
en Ds Idema, wier opmerkingen door Prof. Kuy
per werden beantwoord.
Na deze gedachtenwisseling heeft de Synode
zich met de richtlijnen in het rapport qeqeven,
vereenigd.
Reserve-veldpredikers.
Hierna rapporteerde Prof. Dr G. M. den Har-
togh over enkele vragen in betrekking tot het
reserve-veldpredikerschap.
Op grond van het rapport adviseerde de com
missie aan de Synode om Uit te spreken
le. dat de algemeene kerkelijke positie van
de reserve-veldpredikers bepaald wordt door de
tijdelijke onderlating van den dienst in de ge
meente met bewilliging van den kerkeraad naar
Art. 14 K.O.
2e. dat aan de kèrkeraden, die op verzoek
van de dienaren, toestemming hebben verleend
tot de tijdelijke onderlating, ook de beslissing toe
komt inzake den predikdienst en de leiding der
kerkeraadsvergaderingen, die de dienaren tijdens
hun militair verlof zouden willen waarnemen
dat eventueel, om noodelooze verslapping van
den band tusschen de gemeente en haar dienaar,
die na zijn tijdelijke functie in het leger weer tot
haar terug keert, tegen te gaan, het optreden in
den dienst des Woords en het bijwonen van ker
keraadsvergaderingen althans eenige malen per
jaar, in het algemeen zeer gewenscht moet wor
den geacht
en voorts te besluiten
a. deputaten voor de behartiging der geeste
lijke belangen der militairen op te dragen zich
over de reserve-veldpredikers en hun gezinnen
te verstaan met deputaten ad Art. 13 K.O. en
hen te machtigen de kerken te vertegenwoordigen
in een eventueel overleg met de Overheid, in
zake een definitieve Rijksregeling in deze materie;
b. tot aan de in werking treding van deze
Rijksregeling de genoemde pensionneering naar
den maatstaf van het door den dienaar laatst van
zijn gemeente genoten volle jaarlijksche trakte
ment door de kerken te doen plaats hebben met
dien verstande, dat het eventueel door de Over
heid uitgekeerde bedrag in mindering wordt ge
bracht van 't door de kerken bepaalde pensioen.
smart. Je vergeet je vader niet. Maar je moet
toch bedenken, dat God je dit zendt en Hij er
Zijn wijze bedoelingen mede heeft."
„Het is zoo moeilijk", klaagde Jane.
Het was een wonderlijke verloving tusschen
die twee. Want zij vergaten, dat zij elkaar had
den gevonden en spraken over het gebeurde. Nog
lang en breed. Het was Steven, die er een eind
aan maakte door te zeggen, dat het nu tijd werd
om te gaan. Op „Sursum Corda" zouden ze on
gerust worden.
Zij fietsten weg. En onderweg vertelde Steven,
dat hij eenige maanden geleden naar huis geko
men was met de bedoeling, haar tot vrouw te
vragen, maar dat zijn moeder dat voorloopig nog
afgeraden had.
„Vanavond gaat er een briefje weg", zeide hij
vroolijk. „Wat zal moeder blij zijn."
„Dus je moeder wist alles
„Alles. Ook dat ik jou tot vrouw begeerde en
niemand anders."
„Steven, ik ben zoo zwak, ik
„In God zullen wij sterk zijn. Verberg niets
voor mij van je innerlijke gedachten. Ik ben im
mers van alles op de hoogte. We gaan met God
het leven door, kind, en dan behoeven we niet
bang te zijn, wat er ook gebeurt."
Die woorden sterkten Jane. Met een dankba
ren blik, die al haar liefde uitstraalde, zag zij
hem aan.
„Bij je oom en tante zullen ze opkijken",
meende Steven even later.
„Als ze nog niets gemerkt hebben" merkte
Jane op.
(Wordt vervolgd)