FEUILLETON. DE BOER VAN „LEVENSSTRIJD" ZENDING GEREFORMEERDE KERK MIDDELBURG. Zooals de broeders en zusters zullen gemerkt hebben, heeft de Zendingscommissie getracht de vrijwillige bijdragen te verhoogen. Deze actie is tot heden prachtig verloopen. Er is bijna niemand meer, die niet bijdraagt voor de Zending, enkele hooge uitzonderingen daarge laten. Bovendien en dit kwam vroeger nog al eens voor zijn de bijdragen van verschillende broe ders en zusters zoo geworden, dat er nu zeer weinigen te vinden zijn, die slechts een paar cent per week wegleggen. Natuurlijk weten we wel, dat er zeer zware gezinnen zijn, waar men wer kelijk met een paar cent per week al bij het maxi mum is. En dan achten we dezulken hoog, juist omdat ze nog van hun weinige inkomen, een paar cent per week wegleggen. Maar gelukkig en dit wijst op verantwoor delijkheidsgevoel zijn de bijdragen van de meesten hooger geworden. Velen zelfs ƒ1.per maand en meer. Opdat nu voortaan een ieder weet, wie de broeder is, die de belangen van de Zending be hartigt in een bepaalde wijk, geef ik de namen van de huisbezoekbroeders hier door. Wijk 1. Br G. v. d. Louw, N. VI. weg E 353. Wijk 2. Br P. Ton, Seisweg B 70. Wijk 3. Br A. Huisman, Breeweg D 184. Wijk 4. Br A. Volmer, Penninghoek 7. Wijk 5. Br B. van der Linden, Lage weg E 282. Wijk 6. Br A. van Dijk, Kapoenstraat 2. Wijk 7. Br M. Sanderse, Heerengracht 90. Wijk 8. Br H. Kooman, Veersche weg 153. Wijk 9. Br J. Looise, Kleine Werfstraat 8. Wijk 10. Br G. A. Nijenhuis, Gortstraat 4. Wijk 11. Br J. L. Goote, Nieuwe VI. weg E 184. Wijk 12. Br J. Wagenaar, Markt 33. Volgende week iets meer over deze actie. ZENDINGSFILM. De film, waarover we de vorige week spraken, zal Donderdagavond 8 uur a.s. vertoond worden in de Hofpleinkerk. De programma's zijn van Dinsdag af te verkrijgen bij br. Wattel, Korte Noordstraat 18. Prijs 10 cent. Deze buitenge woon mooie kleurenfilm heeft zeer veel aandacht getrokken en naar het zich laat aanzien, zal de belangstelling zeer groot zijn. Ook zullen pro gramma's aan de deur te verkrijgen zijn, maar men wachte hiermee niet, daar dit op teleurstel ling zou kunnen uitloopen. A. H. OUSSOREN. RONDOM HET VERBOND. XIV. Calvijn Littooij. Van Calvijn naar Littooij is een groote sprong, maar ik waag het er op. In de eerste plaats wijl mijn causerie-achtige beschouwingen „rondom" het Verbond, mij het genot van veel vrijheid en lenigheid toestaan. Al loop ik gevaar geduld en uithoudingsvermogen van mijn goede lezers op een zware proef te stellen. Ik hoop zeker, als zij het tot hiertoe uitgehouden hebben te lezen wat ik schreef, zij nog even verder willen meegaan ook met deze „sprong" van Calvijn naar Littooij. Het einde is intusschen in 't zicht. No. 14 zie ik hierboven staan. Het is langzamerhand welletjes. In de tweede plaats waag ik het er op, omdat de afstand tusschen Calvijn en Littooij niet zoo groot is als hij schijnt. Ds A. Littooij, welbekend predikant, eerst in de Christ. Geref. Kerk, later in Kerk A in Zee- lands hoofdstad, was in heel de provincie man van goeden naam, die veel vertrouwen genoot. Nog hoor 'k zelfs hier in het noorden van Zee land door broeders met warmte en waardeering van hem gewagen. Buiten Zeeland was hij even eens bekend, in heel Gereformeerd Nederland, als curator van de Theologische School te Kampen, en als lid van Generale Synodes. F$en hoeft slechts het bekende rapport inzake de leer- geschillen van 1905 op te slaan, om Littooij's naam ook onder de commissieleden te ontmoeten. In de Christelijke Encyclopaedie kan men o.m. dit waardeerend oordeel over hem lezen „Hij kende de Gereformeerde dogmatiek door en door, en niet het minst is het aan zijn predi king te danken, dat de Gereformeerde verbonds- leer weer ingang vond in Zeeland". Volgens dit getuigenis van Rullmann zijn wij in goed gezel schap en blijkt de sprong van Calvijn naar Ds .62) „Ja, ik kom direct. Even kleeren aantrekken." Arie Goedegebuure waarschuwde zijn vrouw. „Jane", zei hij. „Wat zullen we nu beleven. In het holst van den nacht." Meteen schoot hij haastig eenige noodzakelijke kleedingstukken aan en ontgrendelde weldra de voordeur, waarbij Jane, huiverend van koude en nerveusheid, leunde op haar fiets. „Wat is er aan de hand, meid vroeg Goede gebuure, deelnemend. „Vader heeft mij weggejaagd", zei Jane hard. „Kom binnen. Zet je fiets maar in de gang. Vinden we morgen wel." „Tante, tante, ik benweggejaagd Toen barstte de vastberaden Jane in snikken los „Huil maar, meisje. Dat zal je goed doen", zei de boerin van „Sursum Corda". En zij overwoog „Job is krankzinnig. Welk vader doet dat nu HOOFDSTUK XVIII. De rust gevonden. ,,'t Lijkt me een goede oplossing", zei Steven, die vol verwachting boerin Goedegebuure aan keek. Littooij werkelijk niet zoo groot als bij het eerste gezicht schijnt. Daar komt dan nog bij, dat hij over Calvijns verbondsbeschouwing bondig en duidelijk ge schreven heeft. In 1880 verscheen van zijn hand een lijvig geschrift van een kleine honderd blad zijden over „Het genadeverbond en de kerk". Men lette op het jaartal. Het was nog vóór de Doleantie. Van vereeniging met de Doleantie- kerken was toen nog heel geen sprake. Het ge schrift van Ds Littooij verscheen dus in de Chris telijke Geref. Kerk. Deze opmerking, omdat er menschen zijn die heusch meenen dat „het ver bond" een ding is, dat door Kuyper in de kerk gebracht is. Schreef onlangs zelfs niet de heer Grashoff in het „Leidersblad", dat men vroeger in den onder „A" kring van het verbond slechts weinig wilde weten en dat het de „B" menschen waren, die Kuypers inzichten naar voren brach ten. Sedert heeft zich volgens den heer G. „een radicale omkeer voltrokken". Nu is het zoo dat „juist de vroegere „B" menschen waarschuwend de hand opheffen, omdat zij meenen, dat een te radicale verbondsbeschouwing wordt aangehan gen, terwijl in de oude „A" kringen men niet radicaal genoeg kan zijn in deze materie". Aldus de heer Grashoff. Ds Littooij was dan wel een witte raaf in dien ouden ,,A" kring. Hij kreeg maar niet genoeg van het verbond. En hij was radicaal ook grondig. Hij gaat er bijvoorbeeld van uit, dat de doop waarachtig en onbedriegelijk is voor alle bonde lingen. Van schijn-bondelingen wil hij niet weten. Alle gedoopten hebben werkelijk deel aan de goede gaven van den Heere Jezus inzooverre zij de betrouwbare en onberouwelijke beloften Gods deelachtig zijn. Natuurlijk vond het standpunt van Ds L. wel bestrijding binnen de Christ. Geref. Kerk. Zelfs principieele bestrijding van een man als Ds Klei- nendorst, die een andere „zienswijze" had, maar ik geloof, dat Littooij's zienswijze meer waar deering vond bij de leidende kringen dan die van Ds Kleinendorst. Littooij's lijvig geschrift, gezwegen van andere publicaties, toont dat men binnen den ouden „A" kring van het verbond ver van afkeerig was. En wanneer men zijn boekje „Belijdenis, Avondmaal, Tucht" inziet, le druk 1879, kan men voorin vinden een „oordeel der pers", waar in verschillende Christel. Geref. predikanten als om strijd hun waardeering betuigen voor dit kleine boekje van de hand van denzelfden Lit tooij. Ik lees daar van Ds E. Kropveld o.a. „Maar al te weinig wordt het begrepen, welke zegeningen God ons in het Verbond der genade heeft geschonken, en wat de roeping is van hem, die in dat Verbond is geboren en gedoopt". En van de hand van Ds J. H. Donner o.m. het volgende „Indien de gemeente van Christus met deze drie dingenBelijdenis, Avondmaal en Tucht in het reine is, dan is haar welvaart en bloei verzekerd, en omgekeerd, indien zij in deze dingen afwijkt van het Woord Gods en de leer en praktijk der Gereformeerde Kerk, dan moet zij kwijnen en versterven". En uit De Bazuin van 11 April 1879 „Die Gereformeerd wenscht te zijn, leze dit kleine en duidelijk geschreven boekje. Zoo iemand al spoedig bemerkt, dat het het tegendeel aanwijst van 't geen hij in deze als bij uitstek Gereformeerd rekende, dan onderzoekt hij slechts biddend." Het is zoo wel genoeg. Het laatste woord van den Bazuinredacteur mocht de heer Grashoff 60 jaar nadat het geschreven werd, wel eens her lezen, misschien zou hij er toe komen zijn alge- meene en daardoor niet juiste uitspraak uit het „Leidersblad" eenigszins te herzien. Ds Littooij dan moet niets hebben van de te genstelling tusschen „schijn" bondelingen en we zenlijke bondelingen. Alle bondelingen zijn wer kelijke bondelingen. Hij maakt wel terdege on derscheid tusschen bondeling èn bondeling zooals wij in ons vorig artikel dat beschreven hebben. En het verwondert ons niet. Want hij heeft zijn verbondsbeschouwing van Calvijn geleerd, de zelfde Calvijn, welke wij in ons vorig artikel naschreven. Ds Littooij legt er zeer sterken nadruk op, dat heel de gemeente aan God verbonden is en God aan haar. Wanneer men deze werkelijkheid van de ver- bondsgemeenschap voor een deel der gemeente op losse schroeven zet, dan maakt men de ban- „Hm", dacht deze. „Het hangt er maar van af, hoe Jane er over denkt. Heb je er met haar over gesproken, Laarman „Neen. Neen. Dat was beter van niet. Ik dacht het eerst moeder te vragen. Nu, die vindt het goed. 'k Heb alles uitvoerig geschreven. Als u nu eens met Jane wil praten. U zegt toch zelf, dat het goed voor haar zou zijn, er eens uit te wezen." „Ja, de oplossing is niet slecht. De baas en ik hebben al eens gepraat, maar we weten niet waarheen. Mijn zwager in Harenstede, och, 'k weet niet, Jane vond het er misschien niet pret tig. Die menschen hebben geen kinderen gehad, weten zoo weinig van de jeugd en de moeilijk heden van de jeugd af. Maar dit, dat lijkt me. 'k Zal er vandaag eens met den baas over praten en dan met Jane." „Dan hoor ik er wel van. Het kan eiken dag. Een briefkaartje is voldoende." Jane was nu enkele maanden op „Sursum Cor da", als kind in huis. Zij verrichtte het werk met Mina, die heel anders over haar nichtje was gaan denken, nu zij dagelijks met haar omging. Toch fleurde Jane, hoe goed zij het had en in welk voor haar geschikt milieu zij ook verkeerde, niet op. „Haar gedachten zitten nog thuis", verklaarde de boer dan. ,,'t Is ook zoo dichtbij. En dan bij familie, die eigenlijk zooveel invloed op haar be sluit heeft uitgeoefend. Ze moest er eens heele- maal uit." Dat was gemakkelijker gezegd, dan gedaan. En daarom bleef het er bij. Nog geen half uur fietsen was Jane van „Le vensstrijd" verwijderd, maar zij mocht er niet den los „die de gemeente aan God en God aan de gemeente binden", schrijft hij. „Die banden, waarop God zelf zoo menigmaal wees, die Hem vaak stof en aanleiding gaven om Israels snoode ondankbaarheid zoo krachtig re doen uitkomen, en om Israels zonde als uiterst pijnlijk aan Jezus kostte ze tranen en Paulus brak ze het hart maar ook als buitengewoon hemeltergend in het licht te stellen", aldus Ds L. op blz. 60 van „Het genadeverbond en de kerk". Hij heeft het in dit verband over het Avond maal en maakt in een vijftal punten de gevolg trekking uit Calvijn op voor de rechte beschou wing van Kerk, Verbond en Avondmaal. Voor de doop geldt precies hetzelfde. Even verder schrijft hij „Zoodra men Gods verbondsbetrekking weg redeneert of zwevend maakt dan raken de ouders, de leeraars, de onderwijzers, de gemeen teleden, die vermanen, bestraffen, bearbeiden en ook die bidden willen, die stof en aanleiding kwijt, of ze wordt tenminste onderbroken. Heeft men daarentegen een helder inzicht in de betrekking, waarin allen, die rechtens tot de zichtbare kerk behooren, tot den God des ge- nadeverbonds staan is het ons duidelijk in welke groote en dierbare beloften zij allen deelen en dat hun die beloften van Godswege gedurig weer beteekend en verzegeld worden, wie gevoelt het niet, dan heeft men kracht en stof ter hunner bearbeiding maar vooral dan komt er ook diep medelijden, iets van die weedom van God en Jezus en Paulus, waar wij zien moeten dat Gods verbondskinderen niet in Zijn verbondswegen en inzettingen wandelen dan beseffen we het eerst, wat het wezen zal, wanneer verbondskinderen als verbondsbrekers voor God verschijnen zul len." Het is 60 jaar geleden dat dit geschreven werd. Verouderd is het nog niet. De waarschuwing tegen het zwevend maken van de verbondsbetrekking voor een deel van de gemeente, mag wel actueel heeten. Wij hebben in de voorgaande artikels ons op allerlei manier steeds daartegen gekeerd. Brouwershaven. J. MEESTER. MARNIX VAN ST, ALDEGONDE» (1540—1940), Het is met de herdenking van Marnix' ge boortedag eigenaardig geloopen. Daar velen meenden dat Marnix in 1538 geboren was, wer den in 1938 reeds o.a. te Antwerpen herdenkings samenkomsten gehouden en verschenen in dat jaar meerdere herdenkingsartikelen in bladen en tijdschriften. Nadere historische onderzoekingen brachten evenwel aan het licht, dat als zijn geboortejaar niet 1538 maar 1540 moet beschouwd worden. Vandaar dat Marnix dit jaar opnieuw in de algemeene belangstelling staat en kort na elkan der de aandacht op zijn persoon en werk wordt gevestigd. Deze nobele edelman, die een der schitterend ste figuren uit onze vaderlandsche geschiedenis geweest is, is 't ten volle waard, dat we met groote dankbaarheid hem en zijn arbeid geden ken. De vergissing, waardoor reeds in 1538 de herdenking plaats had, is dan ook niet zoo heel erg. Nu is de gedachtenis over twee jaar ver deeld en loopen we tenminste geen gevaar hem weer spoedig te vergeten. Marnix was een vroom Christen, begaafd staatsman, scherpzinnig theoloog en bezat een zeldzame talenkennis. Als man van rijke gaven heeft hij een onberekenbaar grooten invloed ge had op den gang der geschiedenis van ons land, niet alleen door zijn persoonlijk optreden, maar ook door zijn geschriften en uitgebreide brief wisseling. Op zeldzaam gelukkige wijze vereenig- de hij in zijn persoon de staatsman en de god geleerde. Kerk èn staat hadden de liefde van zijn hart. „Als prozaschrijver werd hij door geen zijner tijdgenooten overtroffen, als dichter heeft hij een psalmberijming nagelaten, door niemand uit het nageslacht geëvenaard, ontstaan als zij was bij een gelijkdenkende in gelijksoortige omstandig heden zijn Wilhelmus bleef het volkslied be kwamer en omzichtiger staatsman had Prins Willem niet kunnen vinden. Hij was een man van het woord en een man van de daad. Zijn zinspreuk „Repos ailleurs" werkt nog als prikkel na" (Dr. J. van der Valk). Het geloof was de kracht, die zijn geheele komen. Half en half, hoewel zij wist, dat het onzin was, had zij gehoopt, dat er bericht van vader komen zou, om terug te keeren. Die beide mannen op de boerderij moesten toch wel in verlegenheid verkeeren. Aan de dienstbode, nog maar enkele weken in dienst, hadden zij niets. Maar er verscheen geen boodschapper. Alleen Kees, op de hoogte gebracht, hij was spoedig bij de Goedegebuures, waar hij sinds zijn huwelijk niet meer was geweest, kwam eenige dagen later terug en vertelde, thuis te zijn geweest. Zij be hoefde er niet op te rekenen, dat vader verande ren zou. Hij had haar vervloekt. Er was een huishoudster gekomen en het leven ging zijn ge wonen gang op de boerderij. Ook Jan vond, dat Jane maar weg moest blijven. Het was geen prettige tijding, die Kees bracht. Hij zag het wel. „Je hebt het aan jezelf te wijten", zei hij. „Waarom doe je ook zoo Je kunt nog terug, maar dan moet je doen, wat vader zegt." „Dat kan ik niet", antwoordde Jane hem. „Nou, dan zijn we uitgepraat. Ik vind, dat je blij mag wezen, er uit te zijn. Het is me daar een leven. Jan ruïneert vader. Daar komen ongeluk ken van, wat ik je zeg. Maar ja, jij bent nog niet rustig, dat zie ik wel. Dan moet je terugkeeren." „Weet vader, dat ik hier ben vroeg Jane. „Ik heb het niet gezegd, dank je wel. Maar hij zal het wel begrijpen." Inderdaad begreep Job Louwerse het. Reeds den volgenden dag was er een wagen gekomen met enkele koffers kleeren en snuiste rijen van Jane. Neits was vergeten. Geen enkele boodschap. leven beheerschte. Alles had hij over voor de zaak van Hem, die op aarde zijn volk tot den arbeid roept om de rust elders te schenken. Daar bij was hij sober en eenvoudig in zijn optreden, zoodat het volk hem durfde naderen en niet op verren afstand van hem bleef. Op die manier was hij de verbindingsschakel tusschen hoogen en lagen, tusschen adel en volk. Marnix heeft bittere teleurstellingen ondervon den. Er is veel tragiek in zijn leven. Hij was een zoon van rijke ouders. Zijn goe deren werden echter verbeurd verklaard, zoodat hij soms met moeite zijn huisgezin kon onder houden. Hij werd opgevoed in de Roomsche religie. Later was hij de strenge Calvinist, de schrijver van den „Byencorf". Hij had zijn vaderland met heel zijn hart lief enhij moest vijf jaar in ballingschap door brengen. Hij was een man des vredes enhij was eenigen tijd lid van den Raad van Oorlog en moest meermalen de wapenen hanteeren. Hij gaf het volk een prachtige psalmberijming, waaraan hij jaren gewerkt heeft enze heeft nimmer de berijming van Datheen (die veel lager stond) kunnen vervangen de drukkosten kon den nauwelijks bestreden worden. Hij diende met groote trouw de zaak der vrij heid en was overtuigd steeds naar eer en goed geweten gehandeld te hebben, enhij werd belasterd en verguisd zelfs door zijn geloofsge- nooten. Zijn laatste levensjaren bracht hij in eenzaamheid door. Later is duidelijk gebleken, dat jaloersche per sonen gemeenen laster hadden rondgestrooid. De vlek is geheel van zijn naam afgewischt. Vier honderd jaar geleden werd Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde, mede van West-Souburg en Touwinck te Brussel uit eeij adellijke, Zuidnederlandsche familie geboren. Hij vormt een verbindingsschakel tusschqn Noord- en Zuid-Nederland. brus- „In hem leefde de Groot-Nederlandsche ge dachte Nederland en België waren in hem ver- eenigd en hij heeft er voor geijverd, dat ze bij elkaar zouden blijven ook. Beide volken hebben hem leeren waardeeren, en als om strijd over hem geschreven onze zuidelijke naburen hebben hem „den grooten Belg uit het verleden" ge noemd." Reeds op veertienjarigen leeftijd werd Philips met zijn broer Jan als student aan de Universi teit te Leuven ingeschreven. Hier werd de grond slag gelegd voor zijn kennis van Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch. Na ook te Parijs en te Dole gestudeerd te heb ben, maakte hij een reis naar Italië en werd ver volgens ingeschreven aan de in 1559 geopende Universiteit te Genève. Hier waren Calvijn en Beza zijn leermeesters en werd hij voorgoed ge wonnen voor de levensbeschouwing van het Cal vinisme. Vurig vereerde de jonge Marnix vooral deze beide leermeesters. In een brief noemde hij later Calvijn „die profeet Gods". In 1561 keerde hij naar het vaderland terug en leefde van 15611565 teruggetrokken, zonder een ambt te bekleeden. Hij zat echter niet stil, maar gaf zich aan de belangen der religie. Ein delijk was de Spaansche druk oorzaak, dat hij uit zijn schuilplaats werd gedreven en op den voorgrond ging treden. Zoowel bij het Verbond der Edelen als bij het Smeekschrift speelde Mar nix een voorname rol. Tevens sloot hij zich bij het volk aan door zitting te nemen in de Synode van Antwerpen, waar besloten werd de open bare prediking in te voeren. Het jaar 1566 was het jaar van den Beelden storm» De Roomschen beschuldigden de verbon den edelen en de consistoriën. Vooral de predi kanten wezen zij als de aanstichters van deze furie aan. Ook Marnix werd van beeldenstorm beschuldigd de plundering van de kerk te Lier werd hem ten laste gelegd. In twee geschriften heeft Marnix gepoogd de predikanten van val- sche beschuldigingen te bevrijden en een gunsti ger oordeel over den beeldenstorm ingang te doen vinden. Uitvoerig toonde hij het afgodisch karakter der beelden aan, die uit hoofde daarvan vernietigd moesten worden. Nu heeft in de eer^q plaats de Overheid wel de roeping de afgoderij tegen te gaan. Maar er waren toch verzachtende omstandigheden, dat het volk ingreep en de beel-. den vernietigde. Het was tijd, dat God de menschen als met hamerslag uit hun grove domheid opwekte. We hebben hier te doen met de werking van een Op „Sursum Corda" zag men wel, hoe Jane onder de scheiding leed. Ze konden het begrij pen. Bloed laat bloed niet gemakkelijk los. Dominé Westwoud, die door Laarman op de hoogte was gebracht op verzoek van Goedege buure, die moeilijk weg kon dien dag, was spoe dig op de boerderij gekomen en had een lang ge sprek met Jane gehad. Het gevolg daarvan was geweest, dat hij de stoute schoenen had aange trokken en naar „Levensstrijd" was getogen, in de hoop, den boer te kunnen spreken. Veel ver wachting had hij er niet van na wat hem een maal overkomen was, maar voor het meisje zou hij het doen. Hij wilde trachten, den vader aan het verstand te brengen, dat Jane een best meisje was en er eigenlijk naar snakte, weer thuis te komen. Als de boer nu eens zoo verstandig kon zijn, haar niet lastig te vallen op dat ééne punt, dan zou hij eens zien, hoe goed het ging. Hij had zijn toespraak al half klaar, dominé Westwoud. Maar dat was niet noodig geweest. Hij had nauwelijks een voet op het erf gezet, of een vrouw van middelbaren leeftijd, zeker de huishoudster, was op hem afgekomen met de korte mededeeling „De boer heeft je gezien. Hij begrijpt, waarvoor je komt. Je doet het beste, zoo spoedig mogelijk te verdwijnen, anders wordt de hond op je afgestuurd. Die meid komt niet meer hier." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 2