FEUILLETON.
DE BOER VAN
„LEVENSSTRIJD"
ZENDING GEREFORMEERDE KERK
MIDDELBURG.
Zooals de broeders en zusters zullen gemerkt
hebben, heeft de Zendingscommissie getracht de
vrijwillige bijdragen te verhoogen.
Deze actie is tot heden prachtig verloopen. Er
is bijna niemand meer, die niet bijdraagt voor de
Zending, enkele hooge uitzonderingen daarge
laten.
Bovendien en dit kwam vroeger nog al eens
voor zijn de bijdragen van verschillende broe
ders en zusters zoo geworden, dat er nu zeer
weinigen te vinden zijn, die slechts een paar cent
per week wegleggen. Natuurlijk weten we wel,
dat er zeer zware gezinnen zijn, waar men wer
kelijk met een paar cent per week al bij het maxi
mum is. En dan achten we dezulken hoog, juist
omdat ze nog van hun weinige inkomen, een
paar cent per week wegleggen.
Maar gelukkig en dit wijst op verantwoor
delijkheidsgevoel zijn de bijdragen van de
meesten hooger geworden. Velen zelfs ƒ1.per
maand en meer.
Opdat nu voortaan een ieder weet, wie de
broeder is, die de belangen van de Zending be
hartigt in een bepaalde wijk, geef ik de namen
van de huisbezoekbroeders hier door.
Wijk 1. Br G. v. d. Louw, N. VI. weg E 353.
Wijk 2. Br P. Ton, Seisweg B 70.
Wijk 3. Br A. Huisman, Breeweg D 184.
Wijk 4. Br A. Volmer, Penninghoek 7.
Wijk 5. Br B. van der Linden, Lage weg E 282.
Wijk 6. Br A. van Dijk, Kapoenstraat 2.
Wijk 7. Br M. Sanderse, Heerengracht 90.
Wijk 8. Br H. Kooman, Veersche weg 153.
Wijk 9. Br J. Looise, Kleine Werfstraat 8.
Wijk 10. Br G. A. Nijenhuis, Gortstraat 4.
Wijk 11. Br J. L. Goote, Nieuwe VI. weg E 184.
Wijk 12. Br J. Wagenaar, Markt 33.
Volgende week iets meer over deze actie.
ZENDINGSFILM.
De film, waarover we de vorige week spraken,
zal Donderdagavond 8 uur a.s. vertoond worden
in de Hofpleinkerk. De programma's zijn van
Dinsdag af te verkrijgen bij br. Wattel, Korte
Noordstraat 18. Prijs 10 cent. Deze buitenge
woon mooie kleurenfilm heeft zeer veel aandacht
getrokken en naar het zich laat aanzien, zal de
belangstelling zeer groot zijn. Ook zullen pro
gramma's aan de deur te verkrijgen zijn, maar
men wachte hiermee niet, daar dit op teleurstel
ling zou kunnen uitloopen.
A. H. OUSSOREN.
RONDOM HET VERBOND.
XIV.
Calvijn Littooij.
Van Calvijn naar Littooij is een groote sprong,
maar ik waag het er op. In de eerste plaats wijl
mijn causerie-achtige beschouwingen „rondom"
het Verbond, mij het genot van veel vrijheid en
lenigheid toestaan. Al loop ik gevaar geduld en
uithoudingsvermogen van mijn goede lezers op
een zware proef te stellen. Ik hoop zeker, als zij
het tot hiertoe uitgehouden hebben te lezen wat
ik schreef, zij nog even verder willen meegaan
ook met deze „sprong" van Calvijn naar Littooij.
Het einde is intusschen in 't zicht. No. 14 zie ik
hierboven staan. Het is langzamerhand welletjes.
In de tweede plaats waag ik het er op, omdat
de afstand tusschen Calvijn en Littooij niet zoo
groot is als hij schijnt.
Ds A. Littooij, welbekend predikant, eerst in
de Christ. Geref. Kerk, later in Kerk A in Zee-
lands hoofdstad, was in heel de provincie man
van goeden naam, die veel vertrouwen genoot.
Nog hoor 'k zelfs hier in het noorden van Zee
land door broeders met warmte en waardeering
van hem gewagen. Buiten Zeeland was hij even
eens bekend, in heel Gereformeerd Nederland,
als curator van de Theologische School te
Kampen, en als lid van Generale Synodes. F$en
hoeft slechts het bekende rapport inzake de leer-
geschillen van 1905 op te slaan, om Littooij's
naam ook onder de commissieleden te ontmoeten.
In de Christelijke Encyclopaedie kan men o.m.
dit waardeerend oordeel over hem lezen
„Hij kende de Gereformeerde dogmatiek door
en door, en niet het minst is het aan zijn predi
king te danken, dat de Gereformeerde verbonds-
leer weer ingang vond in Zeeland". Volgens dit
getuigenis van Rullmann zijn wij in goed gezel
schap en blijkt de sprong van Calvijn naar Ds
.62)
„Ja, ik kom direct. Even kleeren aantrekken."
Arie Goedegebuure waarschuwde zijn vrouw.
„Jane", zei hij. „Wat zullen we nu beleven.
In het holst van den nacht."
Meteen schoot hij haastig eenige noodzakelijke
kleedingstukken aan en ontgrendelde weldra de
voordeur, waarbij Jane, huiverend van koude en
nerveusheid, leunde op haar fiets.
„Wat is er aan de hand, meid vroeg Goede
gebuure, deelnemend.
„Vader heeft mij weggejaagd", zei Jane hard.
„Kom binnen. Zet je fiets maar in de gang.
Vinden we morgen wel."
„Tante, tante, ik benweggejaagd
Toen barstte de vastberaden Jane in snikken
los
„Huil maar, meisje. Dat zal je goed doen", zei
de boerin van „Sursum Corda".
En zij overwoog „Job is krankzinnig. Welk
vader doet dat nu
HOOFDSTUK XVIII.
De rust gevonden.
,,'t Lijkt me een goede oplossing", zei Steven,
die vol verwachting boerin Goedegebuure aan
keek.
Littooij werkelijk niet zoo groot als bij het eerste
gezicht schijnt.
Daar komt dan nog bij, dat hij over Calvijns
verbondsbeschouwing bondig en duidelijk ge
schreven heeft. In 1880 verscheen van zijn hand
een lijvig geschrift van een kleine honderd blad
zijden over „Het genadeverbond en de kerk".
Men lette op het jaartal. Het was nog vóór de
Doleantie. Van vereeniging met de Doleantie-
kerken was toen nog heel geen sprake. Het ge
schrift van Ds Littooij verscheen dus in de Chris
telijke Geref. Kerk. Deze opmerking, omdat er
menschen zijn die heusch meenen dat „het ver
bond" een ding is, dat door Kuyper in de kerk
gebracht is. Schreef onlangs zelfs niet de heer
Grashoff in het „Leidersblad", dat men vroeger
in den onder „A" kring van het verbond slechts
weinig wilde weten en dat het de „B" menschen
waren, die Kuypers inzichten naar voren brach
ten.
Sedert heeft zich volgens den heer G. „een
radicale omkeer voltrokken". Nu is het zoo dat
„juist de vroegere „B" menschen waarschuwend
de hand opheffen, omdat zij meenen, dat een te
radicale verbondsbeschouwing wordt aangehan
gen, terwijl in de oude „A" kringen men niet
radicaal genoeg kan zijn in deze materie". Aldus
de heer Grashoff.
Ds Littooij was dan wel een witte raaf in dien
ouden ,,A" kring. Hij kreeg maar niet genoeg van
het verbond. En hij was radicaal ook grondig.
Hij gaat er bijvoorbeeld van uit, dat de doop
waarachtig en onbedriegelijk is voor alle bonde
lingen. Van schijn-bondelingen wil hij niet weten.
Alle gedoopten hebben werkelijk deel aan de
goede gaven van den Heere Jezus inzooverre zij
de betrouwbare en onberouwelijke beloften Gods
deelachtig zijn.
Natuurlijk vond het standpunt van Ds L. wel
bestrijding binnen de Christ. Geref. Kerk. Zelfs
principieele bestrijding van een man als Ds Klei-
nendorst, die een andere „zienswijze" had, maar
ik geloof, dat Littooij's zienswijze meer waar
deering vond bij de leidende kringen dan die van
Ds Kleinendorst.
Littooij's lijvig geschrift, gezwegen van andere
publicaties, toont dat men binnen den ouden
„A" kring van het verbond ver van afkeerig was.
En wanneer men zijn boekje „Belijdenis,
Avondmaal, Tucht" inziet, le druk 1879, kan
men voorin vinden een „oordeel der pers", waar
in verschillende Christel. Geref. predikanten als
om strijd hun waardeering betuigen voor dit
kleine boekje van de hand van denzelfden Lit
tooij. Ik lees daar van Ds E. Kropveld o.a.
„Maar al te weinig wordt het begrepen, welke
zegeningen God ons in het Verbond der genade
heeft geschonken, en wat de roeping is van hem,
die in dat Verbond is geboren en gedoopt".
En van de hand van Ds J. H. Donner o.m. het
volgende „Indien de gemeente van Christus met
deze drie dingenBelijdenis, Avondmaal en
Tucht in het reine is, dan is haar welvaart en
bloei verzekerd, en omgekeerd, indien zij in deze
dingen afwijkt van het Woord Gods en de leer
en praktijk der Gereformeerde Kerk, dan moet
zij kwijnen en versterven".
En uit De Bazuin van 11 April 1879
„Die Gereformeerd wenscht te zijn, leze dit
kleine en duidelijk geschreven boekje. Zoo
iemand al spoedig bemerkt, dat het het tegendeel
aanwijst van 't geen hij in deze als bij uitstek
Gereformeerd rekende, dan onderzoekt hij slechts
biddend."
Het is zoo wel genoeg. Het laatste woord van
den Bazuinredacteur mocht de heer Grashoff 60
jaar nadat het geschreven werd, wel eens her
lezen, misschien zou hij er toe komen zijn alge-
meene en daardoor niet juiste uitspraak uit het
„Leidersblad" eenigszins te herzien.
Ds Littooij dan moet niets hebben van de te
genstelling tusschen „schijn" bondelingen en we
zenlijke bondelingen. Alle bondelingen zijn wer
kelijke bondelingen. Hij maakt wel terdege on
derscheid tusschen bondeling èn bondeling zooals
wij in ons vorig artikel dat beschreven hebben.
En het verwondert ons niet. Want hij heeft zijn
verbondsbeschouwing van Calvijn geleerd, de
zelfde Calvijn, welke wij in ons vorig artikel
naschreven.
Ds Littooij legt er zeer sterken nadruk op, dat
heel de gemeente aan God verbonden is en God
aan haar.
Wanneer men deze werkelijkheid van de ver-
bondsgemeenschap voor een deel der gemeente
op losse schroeven zet, dan maakt men de ban-
„Hm", dacht deze. „Het hangt er maar van af,
hoe Jane er over denkt. Heb je er met haar over
gesproken, Laarman
„Neen. Neen. Dat was beter van niet. Ik dacht
het eerst moeder te vragen. Nu, die vindt het
goed. 'k Heb alles uitvoerig geschreven. Als u
nu eens met Jane wil praten. U zegt toch zelf,
dat het goed voor haar zou zijn, er eens uit te
wezen."
„Ja, de oplossing is niet slecht. De baas en ik
hebben al eens gepraat, maar we weten niet
waarheen. Mijn zwager in Harenstede, och, 'k
weet niet, Jane vond het er misschien niet pret
tig. Die menschen hebben geen kinderen gehad,
weten zoo weinig van de jeugd en de moeilijk
heden van de jeugd af. Maar dit, dat lijkt me.
'k Zal er vandaag eens met den baas over praten
en dan met Jane."
„Dan hoor ik er wel van. Het kan eiken dag.
Een briefkaartje is voldoende."
Jane was nu enkele maanden op „Sursum Cor
da", als kind in huis. Zij verrichtte het werk met
Mina, die heel anders over haar nichtje was gaan
denken, nu zij dagelijks met haar omging. Toch
fleurde Jane, hoe goed zij het had en in welk voor
haar geschikt milieu zij ook verkeerde, niet op.
„Haar gedachten zitten nog thuis", verklaarde
de boer dan. ,,'t Is ook zoo dichtbij. En dan bij
familie, die eigenlijk zooveel invloed op haar be
sluit heeft uitgeoefend. Ze moest er eens heele-
maal uit."
Dat was gemakkelijker gezegd, dan gedaan.
En daarom bleef het er bij.
Nog geen half uur fietsen was Jane van „Le
vensstrijd" verwijderd, maar zij mocht er niet
den los „die de gemeente aan God en God aan
de gemeente binden", schrijft hij.
„Die banden, waarop God zelf zoo menigmaal
wees, die Hem vaak stof en aanleiding gaven om
Israels snoode ondankbaarheid zoo krachtig re
doen uitkomen, en om Israels zonde als uiterst
pijnlijk aan Jezus kostte ze tranen en Paulus
brak ze het hart maar ook als buitengewoon
hemeltergend in het licht te stellen", aldus Ds L.
op blz. 60 van „Het genadeverbond en de kerk".
Hij heeft het in dit verband over het Avond
maal en maakt in een vijftal punten de gevolg
trekking uit Calvijn op voor de rechte beschou
wing van Kerk, Verbond en Avondmaal. Voor
de doop geldt precies hetzelfde.
Even verder schrijft hij
„Zoodra men Gods verbondsbetrekking weg
redeneert of zwevend maakt dan raken de
ouders, de leeraars, de onderwijzers, de gemeen
teleden, die vermanen, bestraffen, bearbeiden en
ook die bidden willen, die stof en aanleiding
kwijt, of ze wordt tenminste onderbroken.
Heeft men daarentegen een helder inzicht in
de betrekking, waarin allen, die rechtens tot de
zichtbare kerk behooren, tot den God des ge-
nadeverbonds staan is het ons duidelijk in welke
groote en dierbare beloften zij allen deelen en
dat hun die beloften van Godswege gedurig weer
beteekend en verzegeld worden, wie gevoelt het
niet, dan heeft men kracht en stof ter hunner
bearbeiding maar vooral dan komt er ook diep
medelijden, iets van die weedom van God en
Jezus en Paulus, waar wij zien moeten dat Gods
verbondskinderen niet in Zijn verbondswegen en
inzettingen wandelen dan beseffen we het eerst,
wat het wezen zal, wanneer verbondskinderen
als verbondsbrekers voor God verschijnen zul
len."
Het is 60 jaar geleden dat dit geschreven werd.
Verouderd is het nog niet.
De waarschuwing tegen het zwevend maken
van de verbondsbetrekking voor een deel van de
gemeente, mag wel actueel heeten. Wij hebben
in de voorgaande artikels ons op allerlei manier
steeds daartegen gekeerd.
Brouwershaven. J. MEESTER.
MARNIX VAN ST, ALDEGONDE»
(1540—1940),
Het is met de herdenking van Marnix' ge
boortedag eigenaardig geloopen. Daar velen
meenden dat Marnix in 1538 geboren was, wer
den in 1938 reeds o.a. te Antwerpen herdenkings
samenkomsten gehouden en verschenen in dat
jaar meerdere herdenkingsartikelen in bladen en
tijdschriften.
Nadere historische onderzoekingen brachten
evenwel aan het licht, dat als zijn geboortejaar
niet 1538 maar 1540 moet beschouwd worden.
Vandaar dat Marnix dit jaar opnieuw in de
algemeene belangstelling staat en kort na elkan
der de aandacht op zijn persoon en werk wordt
gevestigd.
Deze nobele edelman, die een der schitterend
ste figuren uit onze vaderlandsche geschiedenis
geweest is, is 't ten volle waard, dat we met
groote dankbaarheid hem en zijn arbeid geden
ken. De vergissing, waardoor reeds in 1538 de
herdenking plaats had, is dan ook niet zoo heel
erg. Nu is de gedachtenis over twee jaar ver
deeld en loopen we tenminste geen gevaar hem
weer spoedig te vergeten.
Marnix was een vroom Christen, begaafd
staatsman, scherpzinnig theoloog en bezat een
zeldzame talenkennis. Als man van rijke gaven
heeft hij een onberekenbaar grooten invloed ge
had op den gang der geschiedenis van ons land,
niet alleen door zijn persoonlijk optreden, maar
ook door zijn geschriften en uitgebreide brief
wisseling. Op zeldzaam gelukkige wijze vereenig-
de hij in zijn persoon de staatsman en de god
geleerde.
Kerk èn staat hadden de liefde van zijn hart.
„Als prozaschrijver werd hij door geen zijner
tijdgenooten overtroffen, als dichter heeft hij een
psalmberijming nagelaten, door niemand uit het
nageslacht geëvenaard, ontstaan als zij was bij
een gelijkdenkende in gelijksoortige omstandig
heden zijn Wilhelmus bleef het volkslied be
kwamer en omzichtiger staatsman had Prins
Willem niet kunnen vinden. Hij was een man
van het woord en een man van de daad. Zijn
zinspreuk „Repos ailleurs" werkt nog als prikkel
na" (Dr. J. van der Valk).
Het geloof was de kracht, die zijn geheele
komen. Half en half, hoewel zij wist, dat het
onzin was, had zij gehoopt, dat er bericht van
vader komen zou, om terug te keeren. Die beide
mannen op de boerderij moesten toch wel in
verlegenheid verkeeren. Aan de dienstbode, nog
maar enkele weken in dienst, hadden zij niets.
Maar er verscheen geen boodschapper. Alleen
Kees, op de hoogte gebracht, hij was spoedig bij
de Goedegebuures, waar hij sinds zijn huwelijk
niet meer was geweest, kwam eenige dagen later
terug en vertelde, thuis te zijn geweest. Zij be
hoefde er niet op te rekenen, dat vader verande
ren zou. Hij had haar vervloekt. Er was een
huishoudster gekomen en het leven ging zijn ge
wonen gang op de boerderij. Ook Jan vond, dat
Jane maar weg moest blijven.
Het was geen prettige tijding, die Kees bracht.
Hij zag het wel.
„Je hebt het aan jezelf te wijten", zei hij.
„Waarom doe je ook zoo Je kunt nog terug,
maar dan moet je doen, wat vader zegt."
„Dat kan ik niet", antwoordde Jane hem.
„Nou, dan zijn we uitgepraat. Ik vind, dat je
blij mag wezen, er uit te zijn. Het is me daar een
leven. Jan ruïneert vader. Daar komen ongeluk
ken van, wat ik je zeg. Maar ja, jij bent nog niet
rustig, dat zie ik wel. Dan moet je terugkeeren."
„Weet vader, dat ik hier ben vroeg Jane.
„Ik heb het niet gezegd, dank je wel. Maar
hij zal het wel begrijpen."
Inderdaad begreep Job Louwerse het.
Reeds den volgenden dag was er een wagen
gekomen met enkele koffers kleeren en snuiste
rijen van Jane. Neits was vergeten. Geen enkele
boodschap.
leven beheerschte. Alles had hij over voor de
zaak van Hem, die op aarde zijn volk tot den
arbeid roept om de rust elders te schenken. Daar
bij was hij sober en eenvoudig in zijn optreden,
zoodat het volk hem durfde naderen en niet op
verren afstand van hem bleef. Op die manier
was hij de verbindingsschakel tusschen hoogen
en lagen, tusschen adel en volk.
Marnix heeft bittere teleurstellingen ondervon
den. Er is veel tragiek in zijn leven.
Hij was een zoon van rijke ouders. Zijn goe
deren werden echter verbeurd verklaard, zoodat
hij soms met moeite zijn huisgezin kon onder
houden.
Hij werd opgevoed in de Roomsche religie.
Later was hij de strenge Calvinist, de schrijver
van den „Byencorf".
Hij had zijn vaderland met heel zijn hart lief
enhij moest vijf jaar in ballingschap door
brengen.
Hij was een man des vredes enhij was
eenigen tijd lid van den Raad van Oorlog en
moest meermalen de wapenen hanteeren.
Hij gaf het volk een prachtige psalmberijming,
waaraan hij jaren gewerkt heeft enze heeft
nimmer de berijming van Datheen (die veel lager
stond) kunnen vervangen de drukkosten kon
den nauwelijks bestreden worden.
Hij diende met groote trouw de zaak der vrij
heid en was overtuigd steeds naar eer en goed
geweten gehandeld te hebben, enhij werd
belasterd en verguisd zelfs door zijn geloofsge-
nooten. Zijn laatste levensjaren bracht hij in
eenzaamheid door.
Later is duidelijk gebleken, dat jaloersche per
sonen gemeenen laster hadden rondgestrooid. De
vlek is geheel van zijn naam afgewischt.
Vier honderd jaar geleden werd Philips van
Marnix, Heer van St. Aldegonde, mede van
West-Souburg en Touwinck te Brussel uit eeij
adellijke, Zuidnederlandsche familie geboren.
Hij vormt een verbindingsschakel tusschqn
Noord- en Zuid-Nederland. brus-
„In hem leefde de Groot-Nederlandsche ge
dachte Nederland en België waren in hem ver-
eenigd en hij heeft er voor geijverd, dat ze bij
elkaar zouden blijven ook. Beide volken hebben
hem leeren waardeeren, en als om strijd over
hem geschreven onze zuidelijke naburen hebben
hem „den grooten Belg uit het verleden" ge
noemd."
Reeds op veertienjarigen leeftijd werd Philips
met zijn broer Jan als student aan de Universi
teit te Leuven ingeschreven. Hier werd de grond
slag gelegd voor zijn kennis van Latijn, Grieksch
en Hebreeuwsch.
Na ook te Parijs en te Dole gestudeerd te heb
ben, maakte hij een reis naar Italië en werd ver
volgens ingeschreven aan de in 1559 geopende
Universiteit te Genève. Hier waren Calvijn en
Beza zijn leermeesters en werd hij voorgoed ge
wonnen voor de levensbeschouwing van het Cal
vinisme. Vurig vereerde de jonge Marnix vooral
deze beide leermeesters. In een brief noemde hij
later Calvijn „die profeet Gods".
In 1561 keerde hij naar het vaderland terug en
leefde van 15611565 teruggetrokken, zonder
een ambt te bekleeden. Hij zat echter niet stil,
maar gaf zich aan de belangen der religie. Ein
delijk was de Spaansche druk oorzaak, dat hij
uit zijn schuilplaats werd gedreven en op den
voorgrond ging treden. Zoowel bij het Verbond
der Edelen als bij het Smeekschrift speelde Mar
nix een voorname rol. Tevens sloot hij zich bij
het volk aan door zitting te nemen in de Synode
van Antwerpen, waar besloten werd de open
bare prediking in te voeren.
Het jaar 1566 was het jaar van den Beelden
storm» De Roomschen beschuldigden de verbon
den edelen en de consistoriën. Vooral de predi
kanten wezen zij als de aanstichters van deze
furie aan. Ook Marnix werd van beeldenstorm
beschuldigd de plundering van de kerk te Lier
werd hem ten laste gelegd. In twee geschriften
heeft Marnix gepoogd de predikanten van val-
sche beschuldigingen te bevrijden en een gunsti
ger oordeel over den beeldenstorm ingang te
doen vinden. Uitvoerig toonde hij het afgodisch
karakter der beelden aan, die uit hoofde daarvan
vernietigd moesten worden. Nu heeft in de eer^q
plaats de Overheid wel de roeping de afgoderij
tegen te gaan. Maar er waren toch verzachtende
omstandigheden, dat het volk ingreep en de beel-.
den vernietigde.
Het was tijd, dat God de menschen als met
hamerslag uit hun grove domheid opwekte. We
hebben hier te doen met de werking van een
Op „Sursum Corda" zag men wel, hoe Jane
onder de scheiding leed. Ze konden het begrij
pen. Bloed laat bloed niet gemakkelijk los.
Dominé Westwoud, die door Laarman op de
hoogte was gebracht op verzoek van Goedege
buure, die moeilijk weg kon dien dag, was spoe
dig op de boerderij gekomen en had een lang ge
sprek met Jane gehad. Het gevolg daarvan was
geweest, dat hij de stoute schoenen had aange
trokken en naar „Levensstrijd" was getogen, in
de hoop, den boer te kunnen spreken. Veel ver
wachting had hij er niet van na wat hem een
maal overkomen was, maar voor het meisje zou
hij het doen. Hij wilde trachten, den vader aan
het verstand te brengen, dat Jane een best meisje
was en er eigenlijk naar snakte, weer thuis te
komen. Als de boer nu eens zoo verstandig kon
zijn, haar niet lastig te vallen op dat ééne punt,
dan zou hij eens zien, hoe goed het ging.
Hij had zijn toespraak al half klaar, dominé
Westwoud. Maar dat was niet noodig geweest.
Hij had nauwelijks een voet op het erf gezet, of
een vrouw van middelbaren leeftijd, zeker de
huishoudster, was op hem afgekomen met de
korte mededeeling „De boer heeft je gezien. Hij
begrijpt, waarvoor je komt. Je doet het beste,
zoo spoedig mogelijk te verdwijnen, anders wordt
de hond op je afgestuurd. Die meid komt niet
meer hier."
(Wordt vervolgd)