No* 13 Vrijdag 29 Maart 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A, C. HEIJ en Ds. A, H. OUSSOREN. MEDEWERKERS} D.D, W, M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 ONZE GEREFORMEERDE UNIVERSITEIT II. Als we gaan letten op de statistiek van de bijdragen is ook een bemoedigend verschijnsel waar te nemen. Dit n.l. dat het aantal bijdragen vooruitging. Voor het geheele land klom het van 46686 tot 46802 en voor Zeeland van 2848 tot 2889. De vooruitgang is dan wel niet groot, maar er is ondanks belemmerende en tegenwerkende factoren dan toch nog eenige vooruitgang. Daarnaast is echter een ontmoedigend ver schijnsel, dat, terwijl het getal der contributies vooruitging, er een achteruitgang is in het totale bedrag. Voor het heele land was er een achter uitgang van 1972.30, en voor onze provincie van 85.10. Er was maar één ressort, n.l. Fries land-Noord, waar men een vooruitgang kon boe ken van 31.10. Daar had men ook wel een verlaging met 206.90, maar daar stond tegen over een verhooging met 238.In ons gewest was er maar een verhooging met 26.75, waar tegenover stond een verlaging met 111.85, al- zoo de teruggang met 85.10. Nu is bekend, dat er al enkele jaren steeds terugkeerende tekorten waren, tekorten van en kele duizenden. Het jaarverslag van 't vorig jaar, wees in het V.U.-blad van Juni '39, uit, dat er over 1938 een tekort was van 22.980.88. Het bedrag der contributies had dan belangrijk om hoog moeten gaan om die tekorten weg te wer ken en dan moet aan het eind van 1939 worden geconstateerd, dat er een totaal verlies is van 1972.50. Daar komt dan voor dit jaar nog bij, dat vele studenten gemobiliseerd zijn, en daar door de ontvangsten aan collegegelden met dui zenden achteruit gaah. Directeuren berekenen, dat, als er geen buiten gewone maatregelen worden getroffen, aan hef eind van 1940 het tekort zou oploopen tot 90.000.—. Daarvoor zullen dan bijzondere voorstellen gedaan worden en we hopen, dat het langs dien weg gelukken zal dat dreigende tekort van bijna 100.000.te voorkomen en weg te werken. Maar wanneer dat gelukken mag, dan zijn we niet klaar, hoe dankbaar we dat resultaat ook zullen aanvaarden dan moeten we toch er op bedacht blijven om het totaal bedrag der contri buties zoo omhoog te brengen, dat het totale ver lies in 1939 van 1972.30 wordt omgezet in een totale winst van 30.000. Dat dit zou kunnen, hoe onwaarschijnlijk dit misschien ook iemand lijken mag, is aan te too- nen, wanneer we de feiten nuchter onder de oogen zien. We hebben in ons land 640984 Gereformeer den, dus ruim 160.000 Gereformeerde gezinnen. Wanneer gemiddeld van elk van die gezinnen 1.per jaar werd ontvangen, zou het bedrag er zijn, dat noodig was. Wie zou nu durven be weren, als hij hierop let, dat het onmogelijk moet geacht om aan dat bedrag te komen. In ons vorig artikel noemden we onze provin cie, en berekenden, dat we hier zeker een zeven duizend Gereformeerde gezinnen hebben. Daar van contribueeren er maar 2889, en die droegen met elkander bij (statistiek 1 September 1939) 6201.35. Wanneer de resteerende 4000 nu, al was het maar 1.per jaar, gingen bijdragen, kwamen we op ruim 10.000 en zouden we de raming voor Zeeland, die op 8250.staat, ver overschrijden. Wanneer we deze-berekening maken, is het om weg te nemen de gedachte, dat we naar het onmogelijke zouden staan. Die gedachte zou alle actie verlammen, maar voor die gedachte is geen grond. We kunnen zeker nog niet zeggen, dat overal het vischwater al is afgevischt. Wanneer dat eens gebeurde, dan zou gewerkt kunnen worden aan een gewenschte en eigenlijk noodige uitbouw. Den laatsten tijd is er van on derscheiden zijde op gewezen, dat het aantal fa culteiten zou moeten uitgebreid worden met een oeconomische faculteit. Men weet, dat het vooral oeconomische fac toren zijn, die het wereldgebeuren beheerschen. Het zijn telkens weer machtige oeconomische vraagstukken, die om oplossing vragen. En dan is te begrijpen, dat de roep uitgaat dat aan onze Gereformeerde Universiteit ook die wetenschap zou worden beoefend. Zoolang er echter zoo groote jaarlijksche te korten zijn, is het bezwaarlijk, om niet te zeggen ondoenlijk, om tot die uitbreiding over te gaan. Zal het tot de zoo gewenschte vermeerdering komen dan is noodig, wat we in ons eerste arti kel al schreven, dat niet alleen getracht wordt het aantal contribuanten uit te breiden, maar ook, dat elke correspondent en elke plaatselijke com missie nagaat of er in hun ressort ook zijn, die in aanmerking kunnen komen voor verhooging van hun contributies. We weten, dat dit een delicate zaak is. Het kan zijn, dat men van iemand vermoedt of zelfs wel weet, dat hij een zeer behoorlijk, of misschien wel een zeer groot inkomen heeft. Maar men weet dan niet altijd ook, voor welke uitgaven zoo iemand staat. Er kunnen noodzakelijke uit gaven zijn, waarvan niemand weet, en die het zoo iemand zoo al niet onmogelijk dan toch wel bezwaarlijk maken, zijn bijdrage voor de V.U. belangrijk omhoog te zetten. Dat werk moet dan ook met de noodige voor zichtigheid geschieden. Maar met de vereischte voorzichtigheid moet het dan toch geschieden. Er zijn er onder ons, die nu een belangrijke positie innemen, die ze waarschijnlijk niet zouden hebben ontvangen, wanneer niet, vooral ook door den arbeid van de V.U., de constellatie in ons volk veranderd was, zoodat nu voor allerlei ambten en betrekkingen in aanmerking komen, die vroeger, als niet behoorend tot het „denkend deel der natie" daarvan zouden uitgesloten zijn. Kan het dan niet geacht worden op hun weg te liggen in een offer der dankbaarheid van hun waardeering blijk te geven Tenslotte willen we nog iets zeggen van de factoren, die de actie voor de V.U. belemmeren, en het zoo moeilijk maken met lust en bezieling den arbeid voort te zetten. Zulke factoren liggen er in de moeilijke om standigheden van dezen tijd. Veler inkomen ver mindert, terwijl zwaardere lasten moeten gedra gen. Als de overheid voor groote uitgaven staat in verband met de weerbaarheid van ons volk, moeten de belastingen worden verhoogd. Het kerkelijk leven en de Zending vraagt ook een belangrijk deel. Geen wonder, dat, als men aan bezuiniging denkt, men dan ook de bijdrage voor de V.U. daarin betrekt, en dat men die gaat ver lagen, zoo men er nog niet toekomt om die ge heel te schrappen. Maar daarom is ook zoo noo dig om den arbeid met alle macht voort te zetten, om deze broeders en zusters aan te toonen, dat als ze metterdaad bezuinigen moeten, dan deze bezuiniging toch tot het allerlaatste moet wach ten. Het zijn echter niet alleen deze factoren, die belemmerend werken. Er worden ook wel tegen de V.U. allerlei bezwaren ingebracht op grond waarvan men weigert haar te steunen en men zich voor die weigering voldoende geëxcuseerd acht. Men stelt b.v. eischen, waaraan verschillende professoren zouden moeten voldoen, voor en al eer men z'n steun wil toezeggen, en meent, als dit niet gebeurt, dat men dan volkomen vrij uit gaat. Dit is wel een wonderlijke manier van doen Dan zou men toch eerst moeten bewijzen, dat men recht had zulke eischen te stellen, en dat het niet-voldoen aan die eischen in strijd was met Gods Woord. Dat gebeurt echter niet. Maar dan begint het daarop te gelijken, dat men die profes soren dwingen wil te doen zooals men dat zelf graag zou willen. Om z'n eigenwil door te drij ven, houdt men z'n bijdrage in, denkende, dan zullen we U zoo wel krijgen. Ook op kerkelijk terrein wordt zoo soms ge handeld. Ook daar komt het wel voor, dat men het bepalen van z'n bijdragen laat afhangen van de vraag of men op bepaalde punten z'n zin krijgt. Maar dan keuren we dat unaniem af. Die bijdrage is roeping, en moet bepaald naar het welvaren, dat men ontving. Wie hier zulke voorwaarden gaat stellen, zondigt. De bijdrage voor de V.U. willen we niet op één lijn stellen met die voor de kerk, maar ook hier is toch te spreken van een roeping, en wel voor allen, die kunnen gerekend worden te be- hooren tot de groote Gereformeerde gemeen schap. En men is van die roeping niet af, door eischen te stellen, waarmee men alleen maar be oogt eigen zin en meening door te zetten. En men doet zeker verkeerd met het stellen van bezwaren, waarvoor de V.U. in haar ge heel, als stichting, niet verantwoordelijk is te stellen. Als deze laatste bezwaren door een recht ver staan van de roeping zouden verdwijnen, dan zouden veel belemmeringen uit den weg geruimd worden en kon de hoop gekoesterd, dat we zou den kunnen komen, waar we komen moeten. HEIJ. HET EERSTE KENMERK VAN DE WARE KERK EN HET HANDGEVEN VOOR EN NA DE BEDIENING DES WOORDS. In vorige artikelen zagen we, dat we onmoge lijk, gezien de feiten kunnen zeggen, dat het eer ste kenmerk van de ware kerk, van toepassing is op de Roomsche- en Hervormde „kerk". Met alle respect voor de vrome menschen in deze „ker ken", mogen we Gods Woord en de belijdenis geen geweld aandoen en niet zeggen, dat die ker ken als kerk de belijdenis handhaven. Integendeel. Iedere Zondag weer wordt de belijdenis gene geerd door tal van kerkeraden. Met opzet schrijven we hier kerkeraden. In het vorige artikel hebben we meer gesproken over de predikanten in de „Hervormde Kerk", omdat het gezegde nog al eens opgeld doet„Er zijn toch ook wel goeie dominees in de „Hervormde Kerk Natuurlijk, niemand zal dat ontkennen. Zelfs kunnen we het sterker zeggen „Er zijn wel slechte dominees in de Gereformeerde Kerk". Maar een kerk is nu eenmaal niet een zaakje van een dominee. Neen, de kerk is niet gelijk aan een kruidenierszaak of groentenwinkel. Maar de kerk is de vergadering van Christgeloovigen. Het gaat niet om menschen, maar om den Heere met Zijn Woord. En dan heeft de Heere Jezus in zijn kerk wachters aangesteld. Die toezien moeten, niet al leen maar op de kudde, maar die ook tot roeping hebben toe te zien op de leer, die verkondigd wordt. Ouderlingen des Zondags in de kerk heb ben naast de functie van het gewone ambt der geloovigen ook de roeping acht te geven op hetgeen verkondigd wordt. Naar het formulier is het werk der ouderlingen drieërlei le. te zamen met de dienaren des Woords op zicht hebben over de gemeente 2e. den dienaren des Woords behulpzaam te zijn, opdat alles betamelijk en ordelijk zal toegaan 3e. inzonderheid mede toezicht nemen op de leeringen en wandel van de dienaren des Woords. Wie dit reformatisch stanpunt even indenkt, verstaat welk een gewichtig ambt, het ambt van ouderling is. Een ouderling heeft dan wel niet het recht om voor te gaan en Gods Woord te bedienen, maar wel moet hij toezien op de leer. Hij is een wachter op Sions muren. Een wachter, die moet waken Waken tegen vijanden, zoowel in de stad als buiten de stad. Die door den Heere is geroepen en aangesteld om toe te zien op het voedsel, dat aan de schapen van de kudde van den Heere Jezus wordt gegeven. Wanneer dus een ouderling zou toestaan, dat verderfelijk voedsel aan de schapen wordt toe gereikt, dan schiet hij tekort in zijn plicht. Hij moet waken over de kudde Ergerwanneer een ouderling zou toestaan, dat ander voedsel dan de reine prediking des Evangelies wordt gebracht, dan gaat zulk een ouderling in tegen zijn uitdrukkelijke opdracht. Hij is mede de oor zaak er van dat de schapen vergiftigd worden, straks sterven en omkomen. Hoe belangrijk, gewichtig, hoogst verantwoor delijk is de aan de opzieners opgedragen taak Bezien we nu deze taak in het licht van hetgeen we boven dit artikel schreven het handgeven vóór en na de bediening des Woords. Wat heeft dit „handjes geven", zooals de men schen het uitdrukken, te beteekenen. Een pas kwil Een mode, omdat een dominee na al het handgedruk in de consistorie ook nog zoo'n be hoefte heeft om een hand te ontvangen van den ouderling van dienst, vóór en na de preek. Om dien man dus wat moed te geven, een riem onder het hart te steken en te zeggen „Ja, het werk is ontzaggelijk moeilijk, maar houd u dapper Be - teekent dit de handdruk Ik weet zeker, dat tal van menschen zoo bitter weinig van de schoone liturgie van onze Kerken afweten, dat zé ook dit eenvoudige element niet verstaan. Telkens blijkt me weer, ook bij het catechiseeren, dat de rijkdom van onze liturgie voor de massa verscholen is. Laat ik tot het verstaan van deze gewoonte u binnen mogen leiden in de consistoriekamer voor den dienst. Daar zijn samengekomen de dienst doende ouderlingen met een diaken. Liefst zoo weinig mogelijk menschen, omdat alles onder hoogspanning staat. Al is het niet altijd aan een dienaar des Woords te zien, bij de meesten zijn de snaren tot het uiterste gespannen. Welnu, een kort, krachtig gebed wordt opgezonden. Een ge bed dateerende uit de dagen van vervolging, toen de diensten dikwijls verstoord werden. Dus een kort gebed tot inhoud hebbende een vragen om kracht voor den dienaar des Woords en stichting voor de gemeente. Daarna gaat de dienstdoende ouderling den predikant voor, om hem op te leiden naar den kansel. Dit drietal (dienaar des Woords, ouderling en diaken) zijn de profeet, priester en koning. De profeet, die het profetisch Woord zal brengen. De ouderlin gen, die de koninklijke taak van leiding en op zien heeft, en de priester, die het werk der barm hartigheid zal verrichten. Bij den kansel gekomen geeft nu de ouderling namens den Kerkeraad de hand, welke beteekent: in Naam van den Raad der Kerk draag ik u op, het reine Evangelie te verkondigen van Jezus Christus. Met die opdracht gaat de predikant den kansel op. Niet op eigen initiatief. Maar met last en opdracht van den kerkeraad. Wanneer die predikant dus naar eigen inzicht een Evan gelie verkondigt, dan gaat hij niet alleen maar in tegen de Schrift en belijdenis, maar ook tegen dc opdracht van den kerkeraad. Het zal nu duidelijk zijn, wat we bedoelden met het opschrifthet eerste kenmerk en het handgeven aan den dienaar des Woord voor den dienst. Een kerkeraad, die een hand geeft en dan een predikant maar laat zeggen wat hij wil, is geen kerkeraad. Maar heeft zich ipso facto, door de daad zelf opgeheven. Die zegt op het ééne oogenblik we dragen u op met die handgeving naar de Schrift en de belijdenis te prediken, maar het volgende oogenblik zegt die kerkeraad ge doet het niet, maar laten we alles maar blauw blauw laten. Zie, dat is de tuchteloosheid van de Hervorm de Kerk in optima forma. Dat is een neerhalen van het ambt van de ouderlingen. Een niet ver staan van de ons opgedragen roeping. Maar nu de handgeving na den dienst. Ook deze is niet maar een gril van een man tegenover een man. Neen, ook deze handgeving heeft een zeer bepaalde inhoud. Wanneer n.l. de dienaar des Woords het Woord des Heeren ge bracht heeft, en de ouderling van dienst heeft namens den kerkeraad naar het verkondigde woord geluisterd, dan heeft die ouderling na mens de geheele gemeente die daarop toe ziet een hand te geven of niet te geven. Doet hij het wel, dan zegt hij ik verklaar, dat uw woord Gods Woord was. Doet hij het niet, dan verklaart hij voor de gemeente des Heeren ik verklaar, dat uw woord een menschenwoord was. In die handgeving ligt dus een geweldige ver antwoordelijkheid. Inderdaad, de wachter moet wachter kunnen zijn. Hij staat daar namens den Heere. Hij is geroepen tot het hoogste ambt. We maken nog al eens mee in sommige kerken, dat ouderlingen na afloop van den dienst zooiets prevelen als„den zegen". Op zeer duidelijke wijze demonstreeren deze broeders, dat ze niet verstaan wat voor een taak ze hadden. En zoo moeten we dus ook erkennen, dat niet alle Gere formeerde ouderlingen in dezen verstaan wat hun hooge functie in Christus' Kerk is wachters ook over het verkondigd woord. Deze handgeving na afloop van de prediking, houdt niets meer in en niets minder in dan de goedkeuring over het ver kondigde woord, in dien zin, dat de ouderling verklaarttegen Gods Woord en de belijdenis hebt ge niet gesproken. Of het mooi of niet mooi was, is hier de kwestie niet. Het gaat om Gods Woord en de belijdenis. Bezien we nu dit laatste ook weer in het licht van het eerste kenmerk der ware kerk de reine predikatie des Evangelies. Laat ik vragen mo gen wat ter wereld beteekent die hand nog in de „Hervormde Kerk" Wil die hand ook daar zeggenge hebt gepredikt naar Gods Woord en de belijdenis 111 Geen enkele ouderling in de „Hervormde kerk" die dit zal durven zeggen. Maar dan is de con clusie gewettigd versta dan broeders, weer uw door Christus opgedragen roeping. En geeft die dienaren des Woords niet de hand, wanneer ze ingaan tegen Gods Woord en de belijdenis. Laat de gevolgen over aan uw Heiland. Draag ze het op als ze den kansel opgaan. Geef ze dan de hapd van opdracht, om te brengen de reine pre dikatie des Evangelies. Maar wanneer ze dit op eenig punt niet gedaan hebben, heb dan de kudde des Heeren lief. En als wachters over de kudde des Heeren moogt ge dan niet de hand van in stemming geven met een woord, dat niet conform Gods Woord en de belijdenis is. We zijn Gode meer gehoorzaamheid verschul digd dan menschen, Zijn Woord meer dan men- schenwoorden, we moeten niet menschen naar de oogen zien, maar we hebben ons te verantwoor den aan Hem, Die ons rekenschap zal afnemen over alles wat we gedaan hebben in het open baar of verborgen, hetzij goed of kwaad. Alleen in den weg van gehoorzaamheid zal de weg tot eenheid gebaand worden tusschen alle Gerefor meerden. Ook in het licht dus van het handgeven aan de dienaren des Woords moeten we tot de con clusie komen, dat zoowel het profetisch ambt als het koninklijk ambt in de „Hervormde Kerk" niet handhaaft het eerste kenmerk van de ware kerk.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1