FEUILLETON.
DE BOER VAN
„LEVENSSTRIJD"
die 13000 K.M. over land en 15.000 mijlen over
zee heeft afgelegd.
In Amsterdam heeft deze film telkens stamp
volle zalen getrokken en we weten zeker, dat
deze film ook hier velen zal trekken. We hoor
den nu al van allerlei plannen.
Deze film brengt ons dus dichter bij Indië, en
dus ook dichter bij ons Zendingsterrein. De op
brengsten van dien avond zullen geheel en al ten
goede komen voor de Zending, daar de Mij
„Nederland" alles gratis heeft aangeboden.
Dit zeldzame schitterende aanbod hebben we
met beide handen dankbaar aanvaard.
Binnenkort zullen we wel iets meer van den
tijd en entree vermelden.
Voorloopig reserveere men dezen avond.
OPGEPAST,
Nu ik toch iets schrijf over de Zending, moet
ik tevens iets zeggen over een sluwe wijze van
werken ten nadeele van onze Zending en ten
voordeele van een secte.
J.l. Zaterdag kwam aan de pastoriedeur een
meisje, dat een blaadje te koop aanbood „Voor
de medische Zending". Natuurlijk keken we
hiervan op, omdat ons niets bekend was van één
of andere uitgave van de Medische Zending.
Daarom werd gevraagd „Van welke kerk gaat
dit uit?" Het antwoord was „Van de Medische
Zending". Daarom werd met te meer klem ge
vraagd „Van welke kerk gaat dit uit Ant
woord „Het gaat niet van een kerk uit, maar
van de Zending". Door dit ontwijkende antwoord
werd de argwaan natuurlijk nog meer opgewekt.
Op de uitdrukkelijke vraag van wie die Zending
dan nu uitging, kwam eindelijk het antwoord
„Het gaat uit van de Zevende dag adventisten".
Indien dit laatste waar is, dan is het wel droef,
dat deze Zevende dag adventisten op zulk een
wijze trachten hun secte te verbreiden. Dan heeft
het immers niets met Zending uit te staan, maar
is het propagandageld, dat men uitgeeft voor
deze secte.
Indien het nog erger is, dat deze sluwe wijze
van optreden in het geheel niets te maken heeft
met de propaganda van de Zevende dag adven
tisten, dan zij men dubbel op zijn hoede.
Ieder echter wete, dat in onze provincie op
geen andere wijze gewerkt wordt voor de Zen
ding dan door de kerk, door middel van die men-
schen, die de kerk daartoe heeft aangesteld.
En laat men die Zending steunen zooveel men
kan. Het is noodig, broodnoodig in onzen tijd,
nu de velden wit zijn om te oogsten.
IS DE REINE PREDIKING DES
EVANGELIES NOG IN DE „HERVORMDE
KERK" AANWEZIG?
De vorige week schreven we al, dat we in
derdaad erkennen kunnen, dat hier en daar er
mannen zijn, die met woorden dit eerste kenmerk
van de ware kerk willen waar maken.
Onmiddellijk moet ik echter hieraan toevoe
gen, dat we helaas moeten schrijven, dat sommige
mannen dit willen. Want stond het zóó, dat alle
dienaren des Woords in de Hervormde Kerk zich
onvoorwaardelijk bogen voor Gods Woord en
de belijdenis, dan inderdaad zou verdere schei
ding tusschen hen en ons niet verantwoord zijn.
Maar wat is juist de droeve toestand in de
„Hervormde Kerk" Dat wat de één wil, wil
de ander juist niet.
Inderdaad er zijn mannen, ik denk aan de con-
fessioneelen, die vrij dicht bij ons staan. Die de
belijdenis liefhebben. Die de gemeente opwekken
tot het beleven van de belijdenis. Maar pre
dikanten maken de kerk niet uit. En zeker die
confessioneele predikanten niet.
De kerk als kerk laat iedere dag deze droeve
toestand voortduren, dat ieder, als hij het niet
al te gortig maakt, kan zeggen op de kansel wat
hij wil»
Des morgens kan de Christus verkondigd wor
den als de Zoon van God, des avonds kan van
Dienzelfden Christus gezegd worden, dat Hij een
prachtmensch is geweest, maar ook niet meer,
wiens mooie voorbeeld we moeten volgen.
Het kan voorkomen, en het komt ook voor,
dat het Evangelie van de Nationaal Socialist
verkondigd wordt naast het Evangelie van Jezus
Christus.
Wilt ge het bewijs Luister dan naar wat een
Hervormde schrijft. Dit staat te lezen in het
Amsterdamsch Predikbeurtenblad
61)
Opeens zag hij omhoog en ontdekte licht op
Jane's kamertje. Hij ging er heen. Wat bewoog
hem Wantrouwen Had hij behoefte aan aan
spraak
Hij opende de deur van het vertrekje. Jane,
verdiept in haar bijbeltje, had niets gehoord en
schrok geweldig. „Jane, nou is die deugniet..."
Zijn oogen schoten opeens vonken. „Wat doe je
daar bulderde hij, wijzend op het bijbeltje.
„Ik zit te lezen, vader", antwoordde Jane,
schijnbaar rustig.
In werkelijkheid klopte haar het hart tot in
de keel.
Job Louwerse vloekte.
„Wat hadden wij afgesproken vroeg hij dan
met een heesche stem.
„Ik heb mij aan de afspraak gehouden, vader.
Behalve dit. Die voorwaarde kan ik niet houden.
Ik heb in de stad een bijbeltje gekocht. Neem het
mij niet af. Dan ben ik weer ongelukkig."
„Je bent nog gemeener dan Jan. Die bedriegt
zijn vader tenminste niet in het geniep."
„Vader
Jane was opgesprongen. Een hoog rood be
dekte haar wangen.
„Zondag 18 Februari was een deel der Ge
meente, gekomen in de „Oranjekerk" om het
woord te hooren verkondigen door Ds den Her
tog.
Even voor den aanvang van den Dienst, be
klom de dienstdoende Ouderling den kansel, en
deelde de Gemeente mede, dat niet Ds den Her
tog, doch Ds Ekering zou voorgaan.
Het resultaat van deze mededeeling was ver
bluffend, een aantal Dames en Heeren stond on
middellijk op, en verliet het kerkgebouw.
Nu moet mij de volgende vraag van het hart
U komt toch niet in de kerk om een bepaalden
Dominee te hooren, doch alleen om Uw God te
ontmoeten
Maar als dit dan zoo is, wat doet de persoon
welke op den kansel staat er dan toe, deze wordt
dan toch alleen „spreekbuis" van den Aller
hoogste.
Maar dan wordt het nog erger, want dan be-
leedigt U feitelijk den Allerhoogste door Uw
wegloopen.
Het was ergerlijk, in elk geval werd de be
leefdheid over boord gegooid en bij eenig naden
ken zal u tot de conclusie moeten komen, dat
Uw houding in geen enkel opzicht goed te keu
ren is.
Er is toch al verdeeldheid genoeg, dat wij der
gelijke demonstraties in de Kerk best missen
kunnen.
Ik hoop dan ook, dat we zooiets niet meer
zullen zien gebeuren."
Wat is de verklaring van dit geval
Wel, er waren menschen in die kerk, die wei
gerden te luisteren naar een dominee, die te doen
heeft met de N.S.B. En terecht. Dat prijzen we
in die „dames en heeren". Maar waarheen moe
ten ze dan, willen ze niet de kans loopen weer
geplaatst te worden voor zulke feiten Zie,
daar hebt ge nu de ellende van de tuchteloosheid
in de Hervormde Kerk. De reine predikatie des
Evangeliesja, predikatie, is er veelal wel
al zijn de diensten dikwijls tot éénmaal per
Zondag beperkt, en des winters nog al eens ge
sloten wegens ijs en des zomers wegens de warm
te maar predikatie des Evangelies van Jezus
Christus Wat de één met vuur, met
ijver, met bezieling opbouwt, dat breekt de ander
op denzelfden dag des Heeren met evenveel élan
af.
En dat komt, omdat men niet onvoorwaarde
lijk buigt voor Schrift en Belijdenis, maar voor
een bundel reglementen, waarom onze vaderen
in de vorige eeuw spraken van de kerk onder
het Synodale juk.
Maar stel nu, dat op een dorp maar één pre
dikant staat en deze rechtzinnig is, wat overi
gens een zeer rekbaar begrip is kan men dan
de toestand in zulk een kerk veroordeelen
Onvoorwaardelijk ja. Immers de mogelijkheid is
nooit uitgesloten, dat men op denzelfden kansel,
waar de ééne week Jezus Christus verkondigd
wordt, de volgende week een ander Evangelie
verkondigd wordt.
Bovendien stel, iemand verhuisd van Dom
burg naar Noord-Holland boven het IJ, dan is
het tien tegen één, dat men in handen valt van
een predikant, die eenvoudig den Christus loo
chent.
De ellendige leervrijheid is zoo verschrikkelijk,
dat het onbegrijpelijk is, dat de strijd in de Her
vormde Kerk, die al heel groot is, niet geleid
heeft tot scherpere verdeeldheid. Dat een man
als Dr Snethlage jaren lang het communisme heeft
kunnen verbreiden van den kansel, en Dr Hor
reus de Haas nog voortdurend het Socialisme
predikt en dat men in Friesland bij een afscheid
in den kerkedienst samen zingt de Internationale,
zie, dat zegt ons iets van den toestand in de
„Hervormde Kerk", dat zegt ons iets van de
gevolgen van het niet buigen voor Gods Woord
en de Belijdenis, en wel voor de reglementen.
Dit alles heeft zijn oorzaak hierin, dat men het
gezag aan Gods Woord ontzegd heeft en gelegd
heeft in handen van menschen.
Steeds duidelijker wordt de machteloosheid
van de orthodoxe meerderheid. Van reorganisa
tie was in het vorige jaar geen sprake. En al het
afgeven op de „gescheiden broeders" maakt de
toestand niet beter. Men moge de actie van 1834
en 1886 afkeuren, maar laat men dan een beteren
weg wijzen. Laat men beginnen met gehoorzaam
te zijn. Allerlei plannetjes uitbroeden, die toch
geen kans van verwezenlijking hebben, heeft
weinig zin. Maar laten diegenen, die het wél
„Geef hier dat smerige ding. Ik zal het
De boer had de hand reeds uitgestrekt.
„Neen", zei Jane vastberaden. „Dit geef ik
niet. Het is het eenig goede, dat ik hier in huis
heb."
Zij borg het bijbeltje in een kastje, deed dat
op slot en stak den sleutel bij zich.
„Wel, hier en daaruit Job Louwerses
mond rolden de vloeken. „Wat verbeeld jij je
wel 1"
„Niets, vader, 'k Heb me gehouden aan de af
spraak. Maar dit kan ik niet. Ik ben er gelukkig
mee. U hebt verleden week nog gezegd, dat ik
verstandiger werd. Dat werd ik door dit boekje"
zij wees naar het kastje „verstandig en
gelukkig. Door Gods Woord."
Haar vader was even als met stomheid gesla
gen. Hij voelde onmiddellijk hier is een andere
Jane dan,dien avond toen. Deze was vastbeslo
ten. Maar die houding wekte nog meer zijn ver
zet. Hij brieschte in eenen weer van woede.
„Geef op dat ding Anders, je weet het
„Laat mij het houden, vader", smeekte Jane.
„U hebt er toch geen last van 1 En ook niet van
mij 1 Het geeft mij kracht, het leven hier te dra
gen."
Hij luisterde niet.
„Geef op dat ding Ben je vergeten, wat ik
gezegd heb
„Neen. Ik weet het. Maar ik kan het niet ge
ven. Eenmaal hebt u voor mijn oogen Gods
Woord verscheurd, voor de tweede maal ge
beurt het niet weer."
Zijns ondanks was Job Louwerse even verbou
wereerd die wist, wat zij wilde
meenen met de kerk eens beginnen met eenvou
dig gehoorzaam te zijn en niet met woorden al
leen op den! kansel, maar met daden, door te
weigeren dat diezelfden kansel waarop des mor
gens de Christus gepredikt wordt, des avonds
ontheiligd wordt door iemand, die de belijdenis
verkracht. Laat men beginnen met den kansel te
onderwerpen aan het eerste kenmerk van de
ware kerk dat de prediking des Evangelies rein
is. En zoodra men dus leertucht heeft en niet
iedere predikant meer mag zeggen wat hij wil,
in ongebondenheid, zie, dan zal haastig de band
der eenheid gevlochten worden met al diegenen,
die ook waarachtig willen buigen voor Woord
en belijdenis.
Maar teruggaan naar de anarchie van het in
dividu, opzeggen van de gehoorzaamheid aan den
Koning der Kerk, dat vrage men niet van ons.
We moeten Gode meer gehoorzaam zijn dan
menschen. En als de Heere het niet meer te zeg
gen heeft in zijn kerk, maar de mensch met zijn
inzicht, dan is zulk een huis in den grond der
zaak uiteengevallen en gaat het onverbiddellijk
ten gronde.
Zoo besluiten we, dat het eerste punt van
onze belijdenis niet van toepassing is op de „Her
vormde Kerk". De ware kerk staat niet anders
toe, dan dat Gods Woord en de belijdenis ge
bracht wordt. De valsche kerk, zegt de belijde
nis, die schrijft zich en haren ordinantiën meer
macht en autoriteit toe dan den Woorde Gods
en wil zich aan het juk van Christus niet onder
werpen. (Art. 29). Mogen de oogen steeds meer
open gaan voor de droeve toestand in de „Her
vormde Kerk" en laten we onze gebeden voor
de eenheid van alle ware geloovigen, die buigen
willen voor Gods Woord en de Belijdenis, ver
menigvuldigen.
A. H. OUSSOREN.
BIJBEL EN BIECHT,
XI.
De voldoening door goede werken en haar
valsche onderscheidingen.
Leert de Bijbel ons overduidelijk, dat alleen
Jezus Christus een verzoening voor onze zonden
is, de Biecht leert anders. Zij zet den mensch
mee aan het werk. De zondaar moet zelf mee
verzoenen door voldoening in goede werken.
Het kruis van Christus en de boetvaardigheid
van den zondaar werken zoo samen. Het wordt
een soort coöperatie. In deze leer der voldoening
door goede werken onderscheidt Rome tusschen
doodelijke en vergeeflijke zonden. Voor de eerste
vraagt zij dan zeer zware voldoeningen, voor de
laatste lichtere. Op het eerste hooren schijnt het
of deze onderscheiding getuigt van groote ernst
met de zonden en daarom aanbevelingswaardig.
In werkelijkheid vervlakt zij het zondebesef en
is ze daarom zeer gevaarlijk. Wie met deze on
derscheiding opereert, gaat ongemerkt en onge
wild spelen met de heiligheid Gods. Zeker, er is
gradueel een groot onderscheid tusschen de zon
den. Of ik iemand haat dan wel iemand van het
leven beroof, daarin ligt een zeer groot verschil
in openbaring en vorm van het kwaad. Maar
principieel is het dezelfde zonde, gelijk Jezus ons
heeft geleerd„Die zijn broeder haat, is een
doodslager".
De zonde begint hier niet eerst, wanneer de
hand naar de dolk grijpt. Daarom zijn er strikt
genomen voor den heiligen God ook geen „ver
gefelijke" zonden. Heel dat begrip lijdt aan op
pervlakkigheid en is ontnomen aan de wereld
van menschelijke maatstaven.
Wie dat begrip hanteert, blijft staan bij de uit
wendige kant van het kwaad en vergeet af te
dalen tot de wortel, de boosheid en onreinheid
van het menschenhart, waaruit alle ongerechtig
heid voortvloeit.
Hoeveel dieper peilt de Bijbel hier, als hij ver
kondigt dat de bezoldiging der zonde die van
gedachte, woord en werk de dood is. De Bij
bel, die ons plaatst voor de volstrekte heiligheid
Gods, vaagt heel dat begrip van „vergefelijke"
zonden eenvoudig als kaf weg. Elke zonde is
voor den heiligen God een doodzonde.
En in welk een hopelooze casuistiek verzeilt
Rome als zij de grenzen tusschen doodzonden en
vergefelijke zonden moet vaststellen. Daarin is
zij trouwens ook nooit geslaagd. Het eenige re
sultaat bij dit gevaarlijke en vruchtelooze werk
zal steeds zijn, de neiging om de onreinheid des
harten tot een vergefelijke zonde te gaan maken.
Grove oppervlakkigheid, dat is het eenige,
waartoe de onderscheiding van doodzonden en
Maar hij wist het ook
„Voor de laatste maalgeef op dat ding An
ders ga je er uit."
„Ik kan het niet geven, vader. Eenmaal deed
ik verkeerd, nu doe ik dat niet weer."
Van woede kon Louwerse geen woord uit
brengen. Zijn uitgestrekte arm weer gebiedend
naar de deur. Jane was ontzet. Zij stond te trillen
op haar beenen.
„Jaagt u mij nu weg? Tegen den nacht?"
vroeg zij.
De boer vond zijn spraak terug.
„Je geeft dat ding of je verdwijnt. Nacht of
dag kan me niet schelen."
„Ik kan het niet geven, vader. Waarom toch..?"
„VerdwijnEn kom niet weer onder mijn
oogen brieschte Job Louwerse.
Zijn gelaat was nu geheel vertrokken van
woede. En aschgrauw. 't Leek Jane toe, of de
satan in haar vader was gevaren.
Zij was op de eenige stoel in het vertrek ge
vallen. Maar nu stond zij moeizaam op.
„Ik zal gaan", stamelde zij. „God moge u ver
geven, wat u doet. Ik zal voor u bidden."
Een helsche lach weerklonk. Toen een vloek.
Maar Jane was al weg. Vastbesloten nu. Wel
nerveus. In haar hart bad zij om kracht, wetend
wat ik doe, is goed ik moet God meer gehoor
zamen dan mijn eigen vader.
Huiverend trok zij een mantel aan, zette hoed
op, opende de deur en liep over het erf naar de
schuur, waar haar fiets stond. Gelukkig, bedacht
zij nuchter, was er nog carbid in haar lantaarn.
Geen vijf minuten later liep zij het erf af. Bij
het hek stond zij nog even stil, wierp een langen,
vergefelijke zonden ten leste een mensch voert.
Niemand heeft daar scherper strijd tegen gevoerd
dan Jezus Christus zelf.
Al zouden er slechts „vergefelijke" zonden in
de wereld zijn, dan zou het kruis op Golgotha
ter verzoening niet minder noodzakelijk zijn ge
weest.
Zoo is het kruis de scherpste crisis over de
term „vergefelijke" zonden.
Maar ook als we den nood van het menschen-
leven diep peilen, bemerken we, dat we hopeloos
vastloopen met de onderscheiding van doodelijke
en vergefelijke zonden. Hoe groot is de macht
juist van het oneindig kleine in de menschèn-
wereld, zoowel in de stoffelijke als in de geeste
lijke Denk in de stoffelijke wereld aan de mole
culen, de atomen, de hormonen, de bacillen. In
de geestelijke wereld is dat niet anders. Hoe
weven wij dag in dag uit, eigen lot en dat van
anderen met de draden van duizenden schijnbaar
onbeduidende kleine zonden Daar valt een on
nut, ijdel woord, er vlamt een booze blik, er
wordt een minachtend gebaar gemaakt, een zoete
vleierij, een verleidelijk compliment klinkt op,
een kleine onoprechtheid wordt begaan. Wie is
in staat na te meten, hoeveel zonde en ongerech
tigheid uit deze schijnbaar kleine feiten voort-
werkt
Men kan in vele opzichten zeggen, dat al 't
kwaad in de wereld te danken is aan de „péchés
véniels", aan de vergefelijke zonden.
De ervaring leert ons maar al te smartelijk, hoe
uit een atoom ijdelheid, behaagzucht, onreinheid
en oneerlijkheid, dikwijls een wereld van leed en
verderf voortvloeit.
In 't licht van deze feiten, is de onderscheiding
van doodzonden en vergefelijke zonden bij Rome
van een gevaarlijke en verraderlijke oppervlak
kigheid.
Voor het forum van Gods heiligheid kan zij
niet bestaan, evenmin als de voldoening door de
werken zelve. Wat zal een mensch voor voldoe
ning aanbrengen, als hij zelfs in het beweenen
van zijn zonde nog zondigt
De schoonste vrucht der boetedoening is nog
wormstekig. Daarmede is de mogelijkheid om
zelf eenige voldoening te geven, radicaal afge
sneden.
Ook de onderscheiding van schuld en straf,
welke Rome hier binnenvoert, maakt dit niet
ongedaan.
Ook deze onderscheiding is getoetst aan Gods
Woord onhoudbaar. Volgens Rome zou wel de
schuld den zondaar door Gods barmhartigheid
zijn kwijtgescholden, maar zou de straf ten deele
nog blijven en betaald moeten worden. Daarvoor
zouden dan de voldoeningen der goede werken
dienen.
Dit is een tegenstrijdigheid, welke heel de
Schrift radicaal afwijst.
Schuld is een verplichting tot straf»
Hoe kan er als de schuld is weggedaan, nog
sprake zijn van straf Het is hier één van beiden:
Met de schuld valt ook de straf weg, of met de
straf blijft ook de schuld gehandhaafd.
Maar het is onmogelijk, dat wel de schuld zou
wegvallen en tegelijk de straf gehandhaafd zou
blijven.
De Bijbel leert ons, dat schuld en straf, die
onherroepelijk samenhangen, door het kruis van
Christus, wegvallen.
Als God de zonden niet meer gedenkt, dan
beteekent dat, dat Hij ze niet meer straft. Mach
tig en geweldig is hier de troostrijke taal der
Heilige Schrift. Zoo roept de profeet Micha uit
„Hij zal Zich onzer weder ontfermen Hij zal
onze ongerechtigheden dempen ja Gij zult al
hunne zonden in de diepten der zee werpen"
(Micha 7 19)
Als de zonden wegzinken in de diepten der
zee, dan gaan tegelijk schuld en straf mee in de
diepte.
Dat weet de vrome Israëliet en daarom jubelt
hij in Ps 32 1 „Welgelukzalig is hij, wiens
overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is".
Rome, die zoo gaarne den grooten Augustinus
voor zich annexeert, luistere hier eens naar wat
deze Kerkvorst schrijft naar aanleiding van Ps
32 1. Augustinus zegt er dit van „Zoo God de
zonden bedekt heeft, heeft Hij dezelve niet in
aanmerking willen nemen zoo Hij die niet in
aanmerking heeft willen nemen, heeft Hij die niet
willen gadeslaan zoo Hij die niet heeft willen
gadeslaan, heeft Hij die niet willen straffen".
Een vergeving, waarbij de schuld zou zijn weg
gedaan en de straf nog zou zijn gebleven, kent
Augustinus niet.
Hij kent ze daarom niet, wijl Augustinus Chris
tus kent als Degene, die de straf gedragen heeft.
smartelijken blik op de hoeve en sprong dan op
het rijwiel, in de richting van de stad.
„Als ik Jan tegenkom", overwoog zij, „en hij
is niet al te veel onder den invloed, dan zal ik
hem op de hoogte brengen."
Maar zij kwam Jan niet tegen. Die zat nog in
de behagelijke warmte van 't café „Havenzicht".
Hij was warm van binnen en van buiten. En het
minst dacht hij aan „Levensstrijd".
Met een flinke vaart, zij ontmoette natuurlijk
niemand op haar weg, reed Jane om Zuidstad
heen en was weldra op den grindweg naar „Sur-
sum Corda", den wind bijna in den rug.
Een ongekende rust was over haar gekomen.
Zij wist, goed gehandeld te hebben, al scheen
het tegendeel. En die wetenschap sterkte haar.
Vader had niet anders gewild. En God wilde
het zoo en niet anders. Wat weten wij, wat be
sloten is in Gods Raad
De donkere schaduwen van „Sursum Corda"
doemden op. Jane sprong van haar fiets, opende
het hek, dat knarste op zijn scharnieren. De hond
sloeg fel aan. Even aarzelde Jane, maar bespeur
de dan, dat het beest vastlag. „Stil, Hector, goed
volk." 't Was, of de hond haar stem nog kende,
want het beest z weeg.
Jane bonsde op de ruit. Op hetzelfde oogenblik
verscheen er een licht in een der vertrekken
de boer had zijn hond gehoord en was onmiddel
lijk bij de hand.
Voor het raam aan den binnenkant kwam zijn
gestalte. En flauw drong zijn stem tot Jane door:
„Wie is daar 1"
„Ik, oom, Jane. Doe open."
(Wordt vervolgd)