No* 12 Vrijdag 22 Maart 1940 54e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A, B. W. M. KOK, F* STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 CHRISTUS HET LEVEN DER ZIJNEN. Want ik leef en gij zult leven. Joh. 14:19b. Paschen spreekt ons van de blijde levensjubel, die daar ging door Jozefs hof en opsteeg uit de harten der jongeren, toen zij vernamen, dat de Heere Jezus den dood had overwonnen en de kluisters van het graf had verbroken. Zij hadden in groote verslagenheid terneer gezeten, dien stillen Zaterdag. Hun hoop bijna vergaan. Wat moesten zij Waar troost zoeken Nu verscheen de Heiland hun op den Paaschmorgen als de Levensvorst. Hij toonde hun, dat Hij machtiger was dan den dood. Dat in Hem het eeuwige leven was. Ja, meer, dat Hij dat leven zelf is. Het onuitroeibare, onoverwinnelijke, eeuwige le ven. Daarom zeide Hij reeds troostend tot de bedroefde Martha ,,Ik ben de Opstanding en het leven, die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven". Hij moest eerst opstaan, zou Hij het leven kunnen zijn. Daarom moeten wij als geloovigen vasthouden aan het feit der lichamelijke opstan ding. Het graf mocht en kon niet gesloten blijven. Christus moest opstaan, door Goddelijke kracht, in Hem wonende, zou Hij voor allen, die in Hem gelooven, het waarachtige leven kunnen zijn. Hij was de rechtvaardige mensch, die de wet Gods voor ons in alles had volbracht. Hij was de tweede Adam, door wiens gerechtigheid velen het leven zouden hebben. Hij had ook volkomen de straf der zonde gedragen en onze schuld be taald bij God. Daarom kwam Hem ook als mensch, als Middelaar het leven, het eeuwige leven toe. Maar, Gode zij dank, dat verwierf Hij niet voor zich zelf, maar voor allen, die Hem van den Vader gegeven zijn en in Hem gelooven. Want Hij is één met hen en zij met Hem. Zij zijn in Hem ingeplant en met Hem verbonden. Zij, gaan met Hem in den dood, maar worden ook met Hem opgewekt. Zijn opstanding is hun opstanding. Dat is de blijde boodschap van Pa schen. Het heuglijk heil na bang gevaar Maar, hoe moeten we dat leven verstaan? Dat uit de Bron van Jezus' leven ons toevloeit? Zeker hier in geestelijken zin. Want de Hei land is hier bezig de bedroefde discipelen te troosten en Hij gaat hier voort te roemen van de bizondere genade, die hun geschonken is en die in staat moest zijn om hun droefheid te ver minderen of weg te nemen. Nog een kleinen tijd en de wereld zou Hem niet meer zien, maar gij, o discipelen, zult Mij zien, want ik leef en gij zult leven. Het is duide lijk, dat hier .eerst bedoeld wordt Jezus' lichame lijke opstanding, zijn verrijzenis uit het graf. De Heiland wil hier zeggen „Maar een kleinen tijd ga ik van u weg, veel kleiner, dan gij denkt. Het lijden en de droefheid, o mijn discipelen, zal gauw voorbij zijn. Ik, uw Heiland, beproef u maar voor een kleinen tijd. Gelijk de Heere dat Zijn volk altijd doet. Gelijk het psalmvers ons ook toeroept „Perst eens de bittre tegenspoed, Des avonds, het benauwd gemoed 'Tot naar gejammer en geklag Nauw rijst des morgens vroeg de dag Of God verleent, in plaats van lijden Weer stof tot juichen en verblijden". Na het donker van den lijdensnacht mogen zij zien het heuglijk licht na bang gevaar. Na het zure schenkt Hij 't zoet. Dat is opstandingsboodschap, opstandingslicht. Dat we ook mogen gelooven in deze donkere tijden. De zondige, godvergeten wereld werkt zichzelf in den dood, vernietigt zich. Daar is geen luisteren naar de levensboodschap van den op- gestanen Christus. Dat alleen kon ook nu redding brengen aan een verloren wereld. Dat maakt de horizon des geloofs voor Gods volk wel eens erg donker. Het doet het hart inéén krimpen soms. Maar de geloovigen hebben deze troost van Christus „Ik leef en gij zult leven Ik kom weder tot U na een kleinen tijd om U het licht te doen aanschouwen. Dit is de opstandings kracht van den levenden Heiland, die ook nu nog leeft. Maar onze tekst zegt klaarblijkelijk nog meer. Jezus heeft er ook mee willen zeggen, dat Zijn leven de oorzaak van ons leven is. Het is daar om, dat Hij niet door de wereld, maar wel door de zijnen kan gezien worden. Want de wereld mist het geestelijk leven, waardoor Jezus als Levensvorst alleen kan gekend worden. Hij ver wierf door Zijn opstanding het eeuwige leven voor ons. Dat is Zijn genadegave aan ons. De allergrootste gave. Door zijn opstanding toonde Hij, dat de Vader Zijn offer als een volmaakt offer had aangenomen en dat zij nu met Hem en door Hem recht hebben op het eeuwige leven. Zijn leven doet Hij nu in hen overvloeien als uit een levende Bron. Zij zijn zoo nauw met Hem verbonden, dat zij nu worden, wat Hij is Leven om der gerechtigheid wil. Wij hebben allen die levenskracht van den opgestanen Heiland noodig. Zonder Hem en bui ten Hem is daar geen waarachtig leven. Wij lig gen toch midden in den dood. De doodskiem ligt in ons. Uit ons door de zonde verdorven leven kan geen waar leven meer voort komen. Gelijk ook op een verschroeide akker geen sprietje meer groeien wil. De dood schijnt er op neer gezegen. Dan moet verfrisschende regen komen. Zoo moeten ook wij een nieuw leven door Christus' Geest ontvangen. De Levensvorst maakt alles nieuw. Dit is Paaschboodschap niet alleen voor de kerk maar ook voor een verdwaasde wereld. Zoo klein is er geen huis, zoo arm geen hart of de Levensvorst kan er in doordringen en het vervullen. Als ge Jezus als uw Levensvorst door het geloof aanneemt, gaat de macht des doods in u ten onder en gij ook moogt in blijde hope zeggen Ik zal door 's vijands zwaard niet sterven, Maar leven en des Heeren daan, Waardoor wij zooveel heil verwerven Elk tot Zijn Eer doen gadeslaan. Schoondijke. D. DE VRIES Jzn. NEDERL. BOND VAN J.V. OP G.G. AFDEELING ZEELAND. Aan het verzoek van den waarn. secretaris J. van Wijk te Wolf aartsdijk, om onderstaande op te nemen in de Kerkbode, willen we gaarne voldoen. Het werd ons zoo toch al heel gemak kelijk gemaakt, om ook onzerzijds blijk te geven van onze belangstelling voor deze vergadering, waarvan we hopen, dat ze uitnemend slagen zal. HEIJ. De traditie getrouw hoopt bovenstaande af- deeling op 2en Paaschdag weer haar Jaarverga dering te houden ditmaal in Middelburg. De morgenvergadering wordt gehouden in „De Ver genoeging", ter bespreking van allerlei huishou delijke zaken. De middagvergadering, die voor ieder toegan kelijk is, in de Noorderkerk. Daar hopen voor ons op te treden Ds F. A. den Boeft, van Rot terdam, die hoopt te refereeren over de invloed van de huidige omstandigheden op het J. V. werk. (De juiste titel werd nog niet gemeld); Ds B. Holwerda, van Amersfoort, die de opwek kende rede hoopt uit te spreken, get. „Slangen opnemen". Gaarne wekken we ieder, die hiertoe in staat is op, om deze vergadering bij te wonen. ONZE GEREFORMEERDE UNIVERSITEIT „Dat wij grooten vrede door u bekomen, en dat vele loffelijke diensten dezen volke ge schieden door uwe voorzichtigheid, machtigste Felix, nemen wij ganschelijk en overal met alle dankbaarheid aan." Zoo was het vleiend getuigenis, waarmee Ter tullus, de advocaat van den hoogepriester Ana nias, in het proces, dat voor den stadhouder Felix tegen Paulus gevoerd werd, dezen voor zich wilde winnen. Het is niet zeer waarschijnlijk, dat deze Ter- tulles dit alles oprecht gemeend heeft. Maar dat loffelijk getuigenis van Tertullus over Felix kunnen we zonder eenige reserve en zonder aan vleierij ons schuldig te maken toekennen aan onze Gereformeerde Universiteit. Van haar kan worden gezegd, dat zij ons volk vele loffelijke diensten heeft bewezen en we dat met dankbaarheid moeten opmerken. We zijn allen er van overtuigd, dat het voor het welzijn van ons gansche volle van het aller hoogste belang is, dat de invloed van de begin selen, die Gods Woord ons biedt voor de onder scheiden terreinen van het leven worden gehand haafd en steeds meer tot heerschappij komen. Aan den arbeid, die daarvoor noodig is heeft onze V.U. een zeer groot aandeel gehad en ze heeft dat nog. Door haar is het, dat de kennis van die begin selen is verrijkt en verdiept, door de studies van haar hoogleeraren en van haar leerlingen. Door hun arbeid is het ook, dat groote invloed werd uitgeoefend op het terrein van het staatkundig leven, op dat van de maatschappij, op dat van het onderwijs, zoowel het lager als het middel baar en gymnasiaal onderwijs. We hebben een periode gehad, die men ty peerde met een woord uit de H.S., dat er toen geen smid in Israël was. Israël kon zich niet de wapenen smeden om tegen de Filistijnen zich te verzetten. Israël was machteloos overgeleverd in de handen van deze vijanden. Zoo was het toen in ons volk. Er ontbraken de mannen, die op wetenschappelijk terrein zich konden stellen te genover hen, die de waarheid ontkenden en be streden. Die bange periode is voorbij. En dat we nu mannen hebben, die op het terrein van de wetenschap de aanvallen van den vijand kunnen afslaan, is voor een niet gering deel te danken aan den arbeid der V.U., die God in Zijn gunst aan ons schonk. Daardoor konden ook mannen gevormd, in staat om op belangrijke plaatsen in ons volks leven, in staten en raden en allerlei college's op te treden en daar met eere hun taak te vervullen. En daardoor niet het minst is de invloed van de beginselen naar de H.S. bewaard en ook uit gebreid. Onberekenbaar is de zegen, die daardoor ons volk ten deel gevallen is. Laat men zich eens even indenken, wat er zonder dien arbeid van de Christelijke grondslagen van ons volksleven zou overgebleven zijn. Hoeveel aanslagen zijn daarop gepleegd van revolutionairen kant, door liberalisme en socialisme en communisme. Als er niet waren geweest de mannen, die deze aanval len hadden kunnen afweren en ons volk bewer ken om zich niet te laten misleiden door valsche leuzen, dan zouden we nu vrijwel machteloos aan die verdervende machten overgeleverd zijn en de ellende ware niet te overzien. Op grond van die loffelijke diensten, die ook de V.U. hierin ons volk bewezen heeft, kan tot allen, die de beginselen van Gods Woord lief hebben, de oproep uitgaan, dat met dankbaar heid aan te nemen en die stichting met alle macht te steunen. Maar ook op anderen grond kan nog de op roep daartoe uitgaan. Wanneer er niet ware te wijzen op zichtbare vruchten ten goede van ons volksleven, dan nog zou van ieder, die instemt met de Gereformeerde beginselen, die de grond slag vormen van deze Gereformeerde Universi teit, gevraagd kunnen worden haar te steunen, om haar arbeid mogelijk te maken. Dan zou nog blijven haar doel om mede werk zaam te zijn, dat God gekend en verheerlijkt worde in al Zijn werken, waarin naar Zondag 47 Zijn almachtigheid, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid klaar - lijk schijnt. God is de Schepper van den hemel en van de aarde. En als we in 't eerste geloofsartikel be lijdenis doen van ons geloof„ik geloof in God den Vader", wordt daarbij gevoegd „den Al machtige, Schepper van den hemel en de aarde". De beteekenis van het geloof in God den Vader, kan eerst dan worden verstaan, wanneer we dien Vader ook kennen, als den Schepper van den hemel en de aarde. Maar zullen we God ook al- zoo kennen, dan is noodig dat al Gods werken worden onderzocht. Dan hebben we meer noodig dan een wetenschap der heilige Godgeleerdheid. Dan hebben we niet alleen noodig een theologi sche wetenschap, maar ook van de rechten van de letteren, van de wis- en natuurkunde. Dan moeten we hebben een volledige universiteit. En allen, die Gods eere bedoelen, moeten dan zich verblijden, dat er een Universiteit is, die met dat groote werk een begin gemaakt heeft en gaarne dat zou uitbreiden. Op grond daarvan kan gezegd, dat allen die de Gereformeerde belijdenis aanvaarden, de roe ping hebben, den zedelijke plicht die Universiteit te steunen. We vormen als Gereformeerden een gemeen schap, en het moet gezien als de taak van die heele Gereformeerde gemeenschap dezen weten- schappelijken arbeid te steunen met alle macht. En wanneer die geheele Gereformeerde ge meenschap zich daarachter stelde, dan zou veel meer bereikt kunnen worden dan tot nu bereikt werd. Helaas moet echter worden gezegd, dat velen wel geneigd zijn de vruchten te aanvaarden, die deze boom afwierp en nog afwerpt, maar niet verstaan, dat ze dan ook een roeping hebben voor de verzorging van dien boom. Wanneer hun gevraagd wordt die stichting mee te onder houden, weigeren ze dien steun, of ze geven dien zoo karig, dat het meer lijkt op een gave om van verdere moeite ontslagen te zijn dan op een waarlijk meedragen van de lasten. We kunnen dat niet anders zien dan als een zondige nalatigheid. Nu kan die nalatigheid nog een gevolg zijn van onkunde, omdat men, hoewel die Universiteit nu al 60 jaar bestaat, eigenlijk nog niet goed weet wat zij beoogt. Die onkunde is dan in zeer veel gevallen een schuldige on kunde. Het heeft toch niet ontbroken aan vele, vele pogingen om die onkunde weg te nemen. Maar dan moet de arbeid worden voortgezet, opdat tenslotte niemand kan zeggen, dat hij nog niet gehoord heeft, dat er zoo'n Universiteit is, en wat die bedoelt. Maar breed is ook de kring, waarin men wel van haar weet, maar zich niet genoegzaam re kenschap er van geeft van hoe ontzaglijk groote beteekenis zij is, en hoe men dus voor haar niet kan volstaan met een gift als voor menig ander doel, maar de groote belangrijkheid van dezen arbeid vordert, dat, als men daartoe in staat is men ook voor haar een groote bijdrage geeft. De statistiek is daar, om beide dingen te be vestigen. We bepalen ons tot onze eigen provin cie om aan te toonen, dat het aantal contribuan ten nog veel te klein is en dat er onder de con tribuanten vele zijn, wier bijdrage hooger zou moeten zijn. Ook buiten onze Gereformeerde Kerken zijn er, die de Gereformeerde beginselen zijn toege daan. Hun getal is echter moeilijk te schatten. Maar bekend is het aantal leden der Geref. Ker ken, en van deze staat vast, dat ze, krachtens hun Gereformeerde belijdenis, de Gereformeerde Universiteit moeten steunen. In Zeeland nu is hun aantal 28492 dat wil zeggen, dat er, een gezin gemiddeld gerekend op vier personen, 7123 gezinnen zijn. En als we nu mogen stellen, dat van elk gezin een bijdrage kan gevraagd voor die stichting, die voor den wel stand der gezinnen van onschatbare waardij is, zouden we dus ruim 7000 contribuanten kunnen hebben. Hun aantal bedraagt echter maar 2889, dat is ruim 4000 minder. Ongetwijfeld is er bij velen van die 4000 nog onkunde, maar dan moe ten toch ernstige pogingen aangewend om die onkunde weg te nemen en ook dezen te winnen. Maar daarnaast vraagt ook onze aandacht de rubriek van hen, die wel contribueeren. Onder hen is ér 1 die een contributie geeft van 100. of hooger 4 wier contributie is van 25. 99.99 70 van 25.— 34 van ƒ10. 24.99; 88 van 5.9.99; 2111 van 1.4.99 581 beneden 1.Onder die 581, die een contributie geven van minder dan 1.zijn er ongetwijfeld voor wie dat nog een belangrijke bijdrage is, gezien hun geringe inkom sten, maar schuilen er ook niet onder die ge makkelijk meer zouden kunnen geven Dan de 2111 die ƒ1.bijdragen of meer, maar minder dan 5.Het is wel zeker, dat er in deze groep niet zoo weinigen zijn, die maar 1. geven, omdat ze den arbeid der V.U. op één hjn stellen met velerlei anderen arbeid, waarvoor hun steun gevraagd wordt en waarvoor ze dan doorgaans een gulden bijdragen. Maar zoo mag men zich toch van deze roeping niet afmaken. Men bedenke de groote beteekenis van dezen arbeid en late daardoor bepalen hoeveel men daarvoor bijdragen moet om ook hier een ge trouw rentmeester te zijn over het stoffelijk goed, dat God ons wilde toevertrouwen. En hoe noodig het is dat de bijdrage voor de V.U. belangrijk omhoog gaan, hopen we in een volqend artikel aan te geven. HEIJ. FILM, De prachtige film „Kleur en glorie onzer tro pen", zal binnenkort in de Hofpleinkerk, D.V. 4 April, worden vertoond, ten bate van de Zending. Deze film is ons aangeboden door de bekende Stoomvaart Mij „Nederland", die al tal van onze Zendingsmenschen gebracht heeft naar Indië en weer terug naar het vaderland. Deze film is werkelijk iets zeer bizonders. In de eerste plaats is het een kleurenfilm. De prach tige kleuren van onze tropen komen schitterend tot haar recht. Bovendien is deze film opgeno men door iemand, die dit werk is toevertrouwd Mr A. Hustink, die een zwerftocht van 7 maan den gemaakt heeft om materiaal te verzamelen,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1940 | | pagina 1